Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Verlichting en Modernisme

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Verlichting en Modernisme

Woord en Geest

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

(6)

Konklusies

Er zijn ons inziens twee redenen geweest, waarom Scholten op zo gespannen voet geraakte met de orthodoxe opvattingen over de verhouding tussen Geest en Woord. De eerste ligt in zijn mensmiddelpuntige 'theologie', en hierin onderscheidde zich deze kerkelijke koploper van het Modernisme in niets van de mannen der wijsbegeerte van de Verlichting. Wij beleven van dit standpunt een uitloper daar waar gekozen wordt bij de leer van de Heilige Geest voor een uitgangspunt in de menselijke geest of in de geest van Jezus Messias, of van Jezus Zoon des mensen. Dit en de voortschrijdende loochening van de Wezenstriniteit en van het Persoon-zijn van de Heilige Geest dragen bij tot het verarmen van de Godgeleerdheid. Hegel die eerder wilde spreken van wijsbegeerte van de godsdienst, was eerlijker dan Scholten die zich voor theoloog uitgaf en bovendien zijn opvattingen de leer van zijn kerk achtte.

Een tweede reden waarom Scholten dacht zoals hij dacht en schreef zoals hij schreef, is gelegen in de los-vaste relatie tussen Jezus Christus en de Heilige Geest in zijn werk. Zeker, hij spreekt wel over de waarheid die bovenaf in Christus geopenbaard is en het komen door het getuigenis van de Geest tot Christus. Maar niet zó dat die Geest van de Vader en de Zoon uitgaat om mensenharten te openen, te overtuigen en te vernieuwen door het Woord van God. Het getuigenis van de Geest komt niet boven een zelfstandige en redelijke erkenning van de christelijke godsdienst als de ware uit. God verwekt die overtuiging wel en in de gemeenschap met Christus (let wel: niet Jezus Christus, maar Christus!) wordt die overtuiging wel versterkt, maar zij verandert niets in of aan de mens. Er gebeurt niets. Dat is eigenlijk het meest merkwaardige van de rhodeme mens in de 19e eeuw en wellicht ook in de 20ste eeuw. Er verandert van alles rond hem, maar hij verandert niet. Hij móet ook niet veranderen, want verlicht als hij is, is hij 'voor wie de glans des Oppersten omspeelt', zich bewust van het grote geheimenis: 'de mens is Godes evenbeeld' (Boutens). Hij erkent dat deze godsdienst de ware is, en dat is genoeg. Hij is immers ook in zijn zondestaat aan God verwant en met het licht van rede en zedelijkheid en dus van Gods Geest in meerdere of mindere mate reeds bedeeld? !

De Godgeleerdheid is bij Scholten uit de mens opgebouwd, en ware het niet dat hij als echte negentiende-eeuwer het bestaan van God hoog boven de mens en de aarde stelt en met Gellert e.a. zijn stem verheft tegen boeddhisme, mahometisme en allerlei ongodisterij, dan was alles maar dan ook werkelijk alles bij hem tot menswetenschap geworden.

De kritiek van Chantepie de la Saussaye

Terecht heeft Daniël Chantepie de la Saussaye in zijn Beoordeling (1885) gezegd dat het getuigenis van de Heilige Geest bij Scholten wordt vernietigd, doordat het niets anders blijkt te zijn dan het getuigenis van onze geest aan onze geest, van rede en geweten die de getuigenis afleggen dat zij de waarheid zijn, en van de mens die zichzelf erkent als goddelijk. En dan vervolgt hij zijn kritiek met deze woorden: 'Waartoe gesproken van getuigenis des Heihge Geestes, waar deze uitdrukking een historisch recht verkregen heeft om eene bepaalde levensbeschouwing aan te duiden, aan de uwe tegenovergesteld, de levensbeschouwing van hen die tusschen Geest Gods en geest des menschen onderscheid maken? '

De Groningers

Bij de vertegenwoordigers van de Groninger richting ligt de zaak wel wat anders en is van een soort afbuiging sprake van de lijn die wij zagen lopen van Verlichting naar Modernisme. Allereerst hebben de Groningers heel duidelijk uitgesproken dat zij de leer van de Drieëenheid afwezen. De Geest is niet een Persoon maar een kracht die het goddelijk leven en de goddelijke liefde meedeelt. Hij heeft zich ook elders in wereld en geschiedenis betoond, maar in de Kerk van Christus het volmaaktst en voortdurend. Vandaar dat voor de Groningers de kerkgeschiedenis een bron en in elk geval een bewijs van Gods voortgaande Openbaring was. In die lijn namen zij de Bijbel als Openbaring ernstig, vooral het Nieuwe Testament, en bestreden zij evenals Scholten de bijdrage die het historischkritisch onderzoek meende te kunnen leveren aan de geloofsleer. Om te onderscheiden wat in de kerkgeschiedenis Gods openbaring is en wat het niet is, heeft men h.i. de geest van Jezus Christus nodig, zoals die tot ons komt in het Nieuwe Testament.

Het ging de Groningers om de opvoeding van de mensen tot het geluk dat zij door de zonde verloren hadden en dat zij nu in Christus herwonnen. De kerkgeschiedenis is 'het verhaal van de doorgaande openbaring en opleiding van God in Jezus Christus en van de wijze, waarop de menschen die openbaring zich al of niet te nutte hebben gemaakt'. Hoewel dus de Groningers de Schrift en Gods Openbaring in de Schrift veel ernstiger hebben genomen dan Verlichten en Modernen, en ook geen behoefte hadden aan een splitsing tussen Jezus en Christus en evenmin aan direkte ontkenning van de verlossing, hebben zij o.a. in de leer van de Heilige Geest ernstig aan de waarheid tekort gedaan. Zij ontkenden niet alleen het Persoon-zijn van de Geest-hoewel zij die kwestie publiek openlieten als zijnde een zaak van exegese - maar kenden ook in hun opvoedingstheologie aan de zonde niet die ernst toe, die een totaal vernieuwend of zelfs maar een overtuigend en inwinnend werk van de Geest nodig maakten. Rasker heeft terecht deze theologie als krisisloze theologie getypeerd. Dat geldt evenzeer haar relatie tot de wereld die haar omgaf en waarvoor zij oprechte aandacht had, als haar taxering van het mensenleven en ook haar opvatting van de kerkgeschiedenis die in deze theologie samen met het kerk-zijn verblijdend veel meer aandacht verkrijgt dan in de Verlichtingstheologieën en in het Modernisme.

En weer moeten wij zeggen dat wij voor een punt staan, dat wij in hedendaagse stromingen herkennen. W. Aalders heeft eens geklaagd over het ontbreken van het elenchisch d.w.z. het weerleggend element in het werk van de Geest in veler prediking en theologie. De Geest overtuigt de wereld, niet door met haar mee te spreken, maar door haar tegen te komen en te weerleggen met het gezag van God en Zijn Woord en met de overtuiging dat deze God het gezag van de Schepper en Onderhouder heeft over Zijn schepping. Dit overtuigend-weerleggende nu ontbreekt zowel in de Verlichttingsstromingen als in het Modernisme en ook in de richting der zgn. evangelischen ofwel Groningers.

Een citaat uit Hofstede de Groots Gedachten (1834), een geschrift om de Hervormde predikanten te verdedigen tegen de beschuldigingen van de a.s. Afgescheidenen, moge deze konklusies verduidelijken en wettigen: 'Zoo is dan ook bij het Nederlandsche volk het inzigt in de Goddelijke openbaring des Christendoms met deszelfs ontwikkeling veranderd. Het is dezelfde godsdienst, die het nu meer dan duizend jaren heeft beleden. Maar ruw en uiterlijk vatteden onze Voorouders haar op, toen Willebrord en Bonifacius haren schrik predikten; nader kwam zij aan het harte, toen Geert Groete en Thomas van Kempen haren troost voor hen openlegden; nog juister begrepen en dieper gevoelden zij dezelve, toen het vrije en krachtige woord der Hervormers tot hen doordrong; fijner pluisden zij sommige stukken uit, kort voor en op de Dordsche Synode. Maar hoe? moesten onze Voorouders toen op eens bij het wel of kwalijk begrepen woord van deze blijven stilstaan, en denken, dat nu alle vordering behoorde op te houden? Dan ware er, ik herhaal mijn vroeger gezegde, een geestelijke dood in onze Kerk gekomen. Maar dat is er niet; onze Kerk is, door Gods goedheid, blijven leven en vooruitgaan. Waarom zullen wij dan toch dat leven willen dooden en dien vooruitgang terugdringen? Dat is immers de Goddelijke voortreffelijkheid van het Christendom, dat ieder er in vindt, wat voor zijne behoefte en voor zijne ontwikkeling geschikt is, en niemand ooit deszelfs geheelen rijkdom kan uitputten'. En even verder: 'Te onderzoeken behooren wij dus wel wat vroegere geslachten ons over den Bijbel hebben nagelaten, echter niet als gezag, 't welk wij moeten volgen, zoodat wij van Gods rijk en onfeilbaar Woord tot schrale en ligt dwalende uitspraken der menschen vervallen; maar als aanwijzing, die wij mogen volgen, om tot Jezus Christus geleid en met zijnen Geest vervuld te worden; zoodat wij door het geloof en de inzigten van andere brave en helderdenkende Christenen, ieder naar onze behoeften en op onze wijze, ons geloof sterken en onze inzigten verhelderen’.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 2 juni 1977

De Waarheidsvriend | 14 Pagina's

Verlichting en Modernisme

Bekijk de hele uitgave van donderdag 2 juni 1977

De Waarheidsvriend | 14 Pagina's