Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voorzienigheid en verantwoordelijkheid

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voorzienigheid en verantwoordelijkheid

11 minuten leestijd

Eén punt is nagenoeg geheel blijven liggen bij onze overwegingen van wat artikel 13 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis zegt omtrent de voorzienigheid van God. Dat is het punt van de verhouding tussen de Godsregering en 's mensen verantwoordelijkheid. Als God de dingen tot in de finesses beheerst in het leven van natuur en geschiedenis, in het bestaan en de gang der volkeren zo goed als in het persoonlijk leven, waar blijf ik dan? Draag ik dan nog wel enige verantwoordelijkheid? Wordt die laatste niet gans en al opgeslorpt door Gods inwerking in het bestaan van wereld en mens? Zelfs het kwade gaat niet buiten Gods raad om. Is er een kwaad in de stad, dat de Heere niet werkt?

Vanwaar het kwade?

Vanwaar dat kwade? Dat vroegen de Grieken al. Is ook de zonde uiteindelijk niet een onontkoombaar boos (nood)-lot, waar de mens in gewikkeld is geraakt, zonder dat hij daar direct verantwoordelijk voor kan heten. Een van de Griekse tragedies laat ons zien, hoe een man als Oedipus produkt wordt van het grillige lot, wanneer bij de ontknoping van het geheel blijkt, dat hij getrouwd is met zijn eigen moeder. Het Neoplatonisme, waarin iemand als Augustinus aanvankelijk zo verward is geweest, heeft in zijn monistisch systeem ook het kwade ingebouwd als een stuk onvolkomenheid, dat ook zijn plaats heeft in de opbouw van dat heelal. Het past op de één of andere manier in de harmonie van dat heelal. Op deze manier wordt dan wel het probleem van het kwade opgelost. Maar de mens is buiten spel gezet, de mens als verantwoordelijk wezen. Nog op een andere manier is oudtijds ingegaan op het vraagstuk van het kwade in de wereld. Men zag dan heel het wereldgebeuren tegen de achtergrond van twee verschillende decors. Het goede en het boze zijn twee verschillende beginselen, die met elkaar strijdvoeren in het leven. Een lichtrijk - een rijk der duisternis. Marcion bv. speelde zo de God van het Oude Testament, de God van oog om oog, tand om tand, de boze scheppergod uit tegen de God van het Nieuwe Verbond, die een God van enkel liefde was. Op deze wijze is men ook met het probleem van het kwade klaargekomen. En weer was de mens in feite buiten spel gezet, de mens als door en door verantwoordelijk wezen.

De mens is verantwoordelijk

De Bijbel geeft een heel ander antwoord. Hier niet een monistische inbouw van het kwade noch een dualistische uitbanning van het kwade. In de Bijbel blijft de volle verantwoordelijkheid van het schepsel, dat mens heet is, overeind, als het gaat over de zonde. Als Farao verdrinkt in de Rode zee is dat, omdat hij zijn hart verhard heeft tegen God. Als Simei David vloekt, dan moet hij daar later om sterven. Als Judas Christus verraadt en zich ophangt, is dat eigen schuld. De Bijbel stelt de ganse wereld voor God verdoemelijk, omdat er niemand is, die goed doet, niemand, die God zoekt, niemand, die rechtvaardig, ook niet tot één toe. De mens is hier de verantwoordelijke. Hij heeft het bestaan om tegen Zijn Maker op te staan. Hij wilde als God zijn. Hij is de enorme tegenspeler van God geworden, waar hij de heerlijke kroonprins der aarde had moeten zijn. Vandaar het kwade. De vraag is nu echter, hoe dit alles zich verhoudt met de voorzienigheid Gods. Gaat er iets buiten de raad van God om? Gaat dan toch die verantwoordelijke mens, die straks met zijn zondig kunnen en kennen tot zo'n geweldige hoogte opklimt, de plannen van God verstoren, zodat de Heere God de dingen met eerbied gezegd uit de uit de hand lopen? Zal de mens God overspelen? Die zondige mens gooit de zaak op aarde zo fundamenteel in het honderd met oorlogen en misschien weldra met een allesvemietigend atoomgeweld.

God staat er boven

Het is met het oog hierop, dat de Bijbel ons telkens laat zien, hoe God boven de dingen staat en het in Zijn voorzienigheid zo leidt, dat zelfs de schuldige mens gebruikt wordt in 's Heeren heilige doen. En dan is het een zich verhardende Farao, die door God verhard wordt, zodat hij het spoor des doods ten einde toe moet lopen God kan de zonde van de mens straffen door hem in de zonde te laten volharden. Dan is het God, die de vloekende Simei gebruikt als een instrument om David aan zijn zonde te herinneren. En om het laatste voorbeeld te gebruiken, dan is het ook Judas, die dwars door zijn eigen boze toeleg heen, al lang bij God bekend is en ook al lang door God is ingezet om mee te helpen Christus aan het kruis te brengen. Want de Raad van God moet vervuld worden. Deze zg. concursus van God, de verwevenheid van Gods raad met de verantwoordelijkheid van de mens, het ingrijpen van die twee op elkaar, kan niemand geheel uit de doeken doen. Wij staan hier voor een mysterie. En wij vluchten maar niet in dat mysterie weg, omdat we nu eenmaal God niet willen laten beperken in Zijn almacht. Het is het mysterie, waar de heilige Schrift ons zelf voor plaatst. Het is het mysterie van Gods souvereine handelen dwars door alle zonden van de mens heen, zonder dat God beticht kan worden een auteur van de zonde te zijn. Zo spreekt ook artikel 13 van onze Nederlandse Geloofsbelijdenis: 'Hoewel God nochtans noch auteur is, noch schuld heeft van de zonde, die er geschiedt. Want Zijn macht en goedheid is zo groot en onbegrijpelijk, dat Hij zeer wel en rechtvaardiglijk Zijn werk beschikt en doet, ook wanneer de duivelen en goddelozen onrechtvaardiglijk handelen.

De onveranderlijkheid Gods

Maar, zo heeft men zich afgevraagd, komt men bij een dergelijke voorstelling van zaken toch niet uit bij de idee van een starre, koude en willekeurige God, die coute que coute Zijn Raad doorzet, ook al kost het mensenlevens? God als absolute macht. God op zijn Aristotelisch. Het is onbegrijpelijk, dat zelfs een man als C. Vonk, die zulke voortreffelijke dingen schrijft in zijn boek over de Nederlandse Geloofsbelijdenis, hier zijn critiek inzet op Calvijn. Hij vindt, dat Calvijn op zo'n manier over de onveranderlijkheid Gods spreekt, dat hij 'ons sterk doet denken aan de koude onbewogen God van Aristoteles mplaats van aan de Heere, aan Jahweh, die liefheeft en haat en trouw is; Die nooit Zijn beloften breekt, omdat Hij daarvan berouw zou hebben'. Vonk vindt, dat Calvijn op dit punt nog in de ban zit van de godsidee der Griekse wijsgeren. Wij vinden dat niet. Wij achten, dat een man als Calvijn, die in alles heeft willen buigen voor de souvereiniteit Gods, een schriftuurlijk pleidooi heeft gevoerd voor de oververanderlijkheid van God en van Zijn Raad. Zegt de Schrift niet, dat God al Zijn werken van eeuwigheid af bekend zijn? Zegt de Schrift niet, dat er bij God geen verandering is of schaduw van omkering? (Jak. 1:17b) Binnen het raam van één en hetzelfde hoofdstuk nl. Sdm. 15 wordt gezegd, dat het de Heere berouwd heeft, dat Hij Saul tot koning heeft gemaakt en dat Hij geen mens is, dat Hem iets berouwen zou (vers 11 en vers 29). Hoe kan dat? Maakt ons dit niet duidelijk, dat God de onafhankelijke is. Wiens plannen niet van stap tot stap gemaakt worden al naar gelang de menselijke beslissingen zijn (Hij heeft geen berouw). En tegelijk betekent dat niet, dat de mens in zijn doen opgeslorpt wordt als een willoos instrument van Gods willekeurige macht. (God heeft berouw) Als dan gesproken wordt in de heilige Schrift over het berouw van God, dan is dat een mensvormige manier van spreken, waardoor ons duidelijk wordt gemaakt, dat we juist die onveranderlijkheid en onafhankelijkheid Gods niet moeten zien als iets kouds en onbewogens. Op een heerlijke wijze worden in artikel 13 van onze geloofsbelijdenis macht en goedheid Gods aan elkaar verbonden. God is geen pure macht verheven boven goed en kwaad. Dat zou willekeur zijn. Binnen de raad Gods is eeuwige ruimte voor ontferming over goddelozen, voor verkiezing uit enkel genade, voor het gebed van ellendigen. Maar binnen de raad Gods is ook ruimte voor een eeuwige verwerping van diegenen, die om hun eigen schuld verloren gaan. Dat geeft enerzijds een ontzagwekkende troost. De troost van Gods eeuwige trouw, dwars door alle zonden van Zijn volk heen. En het brengt anderzijds de geweldige verantwoordelijkheid van ons mensen onder woorden en de ernst van de zonde. Die twee dingen blijven in een constante spanning met elkaar staan.

Rusten in Gods voorzienigheid

God is niet slechts een toeziend Voogd of een Partner van de mens. Hij heeft de dingen eeuwig in de hand. Hij laat het alles maar niet begaan. Wij zeggen wel, dat iets geschiedt onder Zijn toelating. Maar we moeten niet vergeten, dat ook die toelating een stuk van Zijn Raad is en dat Hij door alles heen verheerlijkt wil en zal worden. Wie van die gloria Dei. de lof Gods in heel de schepping niet het beslissende richtpunt van zijn leven en denken maakt, komt natuurlijk vroeg of laat overhoop te liggen met het punt van de voorzienigheid. Maar waar dit geloof in de gloria Dei in ons hart leeft, beseffen we tegelijk de grote verantwoordelijkheden van de mens. De mens is geen speelbal van een blind lot. Als hij achter het stuur van zijn auto zit, moet hij niet redeneren: 'Een ongeluk kan je toch niet ontlopen'. Zo zijn we een gevaar op de weg. Een fatalist kan immers gerust een joyrider zijn. Maar zo mag het niet. En als wij zien, hoe volkeren in het Westen het grootste deel van de voedselvoorraden van de wereld opeten, terwijl het grootste deel van de wereldbevolking fe weinig eten heeft, dan moeten we niet zeggen: 'God heeft ons nu eenmaal zo gezegend'. Alsof wij met die zegen van God niet wat moesten doen, nl. erover rentmeesteren, ervan uitdelen. Maar datzelfde geloof in de gloria Dei behoedt er ons ook voor, dat wij onze verantwoordelijkheid zouden overspannen, alsof wij de wereld redden moesten, alsof wij de dingen met onze voorzichtigheid op de weg, met onze economische stelsels ed. wel in de hand hebben. Een auto-ongeluk gaat niet buiten de raad van God om. En voor welvaart mogen we God nog wel danken. Daarom zegt onze Heidelberger, dat loof en gras, regen en droogte, vruchtbare en onvruchtbare jaren, spijze en drank, gezondheid en krankheid, rijkdom en armoede en alle dingen niet bij ^ geval, maar van Zijn Vaderlijke hand ons toekomen. Had Guydo de Bres, toen hij gevangen werd genomen om straks aan de galg te worden opgehangen, niet wat voorzichtiger moeten handelen. Op zijn vlucht voor de vijand waagde hij zich met enkele anderen in een herberg om daar zijn honger te stillen. Een boer kreeg argwaan, waarschuwde de burge­ meester en de vluchtelingen werden ontdekt. Eigen schuld? Aan zijn vrouw schrijft hij vanuit zijn gevangenis: Je moet bedenken, dat ik niet toevallig in de handen van de vijand gevallen ben, maar door de voorzienigheid van mijn God. Zij leidt en regeert alle dingen, kleine zowel als grote, wat blijkt uit deze woorden van Christus: Vreest niet. Uw haren zijn alle geteld . . . ' God houdt aantekening van het aantal mijner haren. Hoe zullen dan ramp en tegenspoed mijn (gehele) persoon kunnen overkomen zonder Gods voorzienig bestel? Dat is onmogelijk, tenzij men durft zeggen, dat God geen God meer is . . . Toen ik gevangen genomen werd dacht ik bij mezelf: Wij hebben verkeerd gedaan door met zo'n grote groep tegelijk te lopen. Men heeft ons daarom en daarom in het oog gekregen. We hadden nergens moeten stilhouden' en onder al zulke overleggingen bleef ik maar gebukt gaan in mijn gedachten, totdat ik mijn geest hoger opgeheven had, tot de overdenking van de voorzienigheid Gods. Toen begon mijn hart een wonderbare rust te gevoelen. Ik ging toen zeggen: Mijn God, Gij hebt mij laten geboren worden op de tijd en het uur, die Gij hebt bepaald. En gedurende al die tijd van mijn leven hebt Gij mij behoed en bewaard in wondere gevaren en mij daaruit geheel verlost. En als thans mijn uur gekomen is, dat ik uit dit leven moet heengaan tot U, dan moge Uw goede wil geschieden. Ik kan uit Uw handen niet ontsnappen. En als ik kon, dan wilde ik niet, omdat het al mijn zaligheid is mij naar Uw wil te schikken' (C. Vonk, De Voorzeide Leer, deel III a, blz. 281 v). Calvijn heeft eens gezegd: Wie volgens gods Woord en de Geest des Heeren heeft gedisputeerd, komt bij zulk een godzalige beschouwing van Gods werken niet bij een afgrond, een labyrinth, maar bij de diepte des rijkdoms, beide der kennis en der wijsheid uit' (Rom. 11:33).

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 2 juni 1977

De Waarheidsvriend | 14 Pagina's

Voorzienigheid en verantwoordelijkheid

Bekijk de hele uitgave van donderdag 2 juni 1977

De Waarheidsvriend | 14 Pagina's