Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het offer der eerstelingen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het offer der eerstelingen

7 minuten leestijd

En nu, zie, ik heb gebracht de eerstelingen van de vrucht van dit land, dat Gij, Heere, mij gegeven hebt. Dan zult gij ze nederzetten voor het aangezicht van de Heere, uw God, en gij zult u buigen voor het aangezicht van de Heere, uw God. En gij zult vrolijk zijn over al het goede dat de Heere, uw God aan u en uw huis gegeven heeft, gij, en de Leviet, en de vreemdeling, die in het midden van u is. (Deut. 26 : 10-11)

Tot half november gelieve men zich voor dringende zaken betreffende ons blad te wenden tot drs. K. Exalto, Herv. Pastorie te Hasselt (Ov.), tel. 05209-1342. Berichten voor Kerknieuws e.d. kunnen gewoon naar Postbus 177 te Huizen worden gezonden.


Dat gaf altijd een hele drukte in Jeruzalem, het aanbieden van de eerstelingen. Het moest eigenlijk gebeuren op Pinksteren, 'het feest der weken'. Maar naarmate de bevolking toenam werd de uitvoering moeilijker. Alle boeren tegelijk naar Jeruzalem, met de gaven van de oogst! En het was toch al zo druk op de hoge feesten! Daarom verdeelde men later het land in een aantal kringen, ieder met een eigen centrale plaats. En zo kon uit iedere streek afzonderlijk dan toch de aanbieding van de eerstelingen plaats hebben. Men had er gelegenheid voor van het Pinksterfeest tot het Loofhuttenfeest. Het gaf niet wannéér het gebeurde, als het maar gebeurde.

Zo kon men telkens weer een groep mensen naar Jeruzalem zien trekken. Het was een vrolijk gezelschap. Onderweg zongen ze met elkaar: Ik zal met vreugd in het huis des Heeren gaan. En als ze dan dicht bij de stad waren werden ze verwelkomd door een priester. Dan werd heel die groep feestelijk ingehaald. Ieder hoofd van het gezin had een goedgevulde korf bij zich. In die korven lag van alles en nog wat: tarwe, gerst, druiven, vijgen, olijven. Alles netjes gesorteerd en de korven feestelijk versierd.

En dan, aangekomen bij het heiligdom, moest die korf worden neergezet en daarbij werd altijd weer dezelfde formule uitgesproken: Ik verklaar heden voor de Heere uw God dat ik gekomen ben in het land dat de Heere onze vaderen gezworen heeft ons te zullen geven. En nu, zie, ik heb gebracht van de eerstelingen van de vrucht van dit land, dat Gij, Heere, mij gegeven hebt.

Van dit land! Dat was niet vanzelfsprekend! Dat land was aan de vaderen beloofd, maar het heeft lang geduurd, voordat die belofte werd vervuld. Daar ging een lange zwerftocht door de woestijn aan vooraf.

Bovendien, waar lag het begin van dit volk? Dat moest die offeraar elke keer opnieuw zeggen: Mijn vader was een rondzwervende Syriër. Mijn vader, dat is ongetwijfeld Jacob, die jarenlang in Paddan-Aram heeft gewoond. Later van de honger naar Egypte getrokken en daar met de ondergang bedreigd. Naar de mens gesproken was er geen schijn van kans dat de belofte aan Abraham gedaan ooit zou worden vervuld.

En nu - Gij hebt mij dit land gegeven. Waarom moest dat ieder jaar weer gezegd worden? Omdat het levend moest blijven in de herinnering van het volk, wat God gedaan had. Opdat het volk niet zou zeggen: Wij hebben dit land veroverd. Opdat het zou blijven zeggen: Gij, Heere, hebt mij dit land gegeven. Als wij dankdag houden, als wij met onze gaven voor Gods aangezicht komen, moeten we dan ook niet zeggen: Gij Heere, hebt mij dit land gegeven? Nee, wij zijn Israël niet en dit stukje grond, waarop wij wonen, is Kanaan niet. En toch - hoe vaak is die grond aan de zee ontrukt? Hoe vaak is het voortbestaan van ons volk bedreigd? Moeten we niet, evenals de Israëliet, iedere keer verwonderd zeggen: Dit land hebt Gij, Heere, mij gegeven?

En dit land droeg vrucht. Ieder jaar weer. Dat is ook een wonder. Dat is niet te danken aan onze prestaties. Dat is te danken aan Hem Die de wasdom geeft. Zoals alles wat we ontvangen hebben aan Hem te danken is. Ons leven, onze gezondheid, onze kracht. De omzet in onze zaak. De promotie die we maakten. Het examen waarvoor we slaagden. Telke'ns moeten we zeggen: Gij, Heere, hebt mij dat gegeven. Van U zijn alle dingen, van U, o God alleen, van U de zegeningen.

En nu, zie, zegt de Israëliet, ik heb gebracht de eerstelingen van de vrucht van dit land. Ik laat het niet bij woorden, want woorden zijn goedkoop. Ik heb de eerstelingen van de vruchten van het land meegebracht.

Hoe groot die gaven waren, dat werd overgelaten aan de gever. Maar het moest wel het beste van het beste zijn. En van alles wat! Verstaan we dat ook? Het beste voor de Heere en Zijn dienst. En het kleinste telt mee. Vergeet nooit één van Zijn weldadigheden. Kunnen we de zegeningen tellen? Of raken we de tel kwijt?

De korven moesten worden neergezet voor het heiligdom. Voor het aangezicht van de Heere, uw God, zegt de offeraar. En neemt u dat maar heel letterlijk. Voor het aangezicht van de Heere. Kijk maar, Heere, hier staat het, voor Uw aangezicht. Is het goed, wat ik heb meegebracht? Kan het Uw goedkeuring wegdragen?

Kunnen we dat ook zeggen? Heere, ik heb gegeven naar wat ik ontvangen heb. Ik heb gegeven van alles wat ik bezit. Niet om van de mensen gezien te worden, maar U mag het zien. Het is alles voor Uw aangezicht.

En - zegt Mozes - gij zult u buigen voor het aangezicht van de Heere, uw God. Zeer diep buigen, staat er eigenlijk. Zo diep, dat we met ons gezicht bij de aarde komen. Uit eerbied voor de hoge Majesteit. Want de gaven in de korf zijn van geen betekenis zonder een hart dat diep voor de Heere bukt. Wat we geven is niet onbelangrijk, maar hóe we het geven is belangrijker.

Van nature staan we rechtop en blijven we rechtop staan. Ik heb gedaan wat ik kon. En de Heere mag tevreden zijn... Maar laag bukken voor Hem, dat is de enige manier om dankdag te houden. Hij slaat, ofschoon oneindig hoog, op hen het oog die nederig knielen.

Kunt u het niet? Er is er Eén Die dieper gebukt heeft dan wij bukken kunnen. Hij heeft gebukt in het stof des doods. En alles wat we ontvangen is door Hem. Want in Hem zegent de Heere ons met alle tijdelijke en geestelijke zegeningen.

En gij zult vrolijk zijn over al het goede. Vrolijk zijn in het eten ervan, in het genieten ervan, in het genieten ervan. De Heere heeft ons alles, ook de tijdelijke zegeningen, gegeven om ervan te genieten. Wij mogen het ervan nemen, omdat Hij het gegeven heeft. Maar niet als doel in zichzelf, altijd om Hem erin te eren. Hetzij dat ge eet, hetzij dat ge drinkt, hetzij dat ge iets anders doet, doet het alles ter ere Gods.

Dan kunnen we Gods goedheid proeven in ons werk, in onze vrije tijd, in alle geoorloofde dingen. In het brood dat we eten, in het water dat we drinken. Zelfs in de slagen die we soms te incasseren krijgen. Want ook als het tegenloopt, dan doet Hij ons nóg niet naar onze zonden en dan vergeldt Hij ons nóg niet naar onze ongerechtigheden.

Vrolijk zijn over al het goede? Is er in ons leven die vrolijkheid? De Heere wil niets liever dan dat we Hem dienen met vreugde. Gij hebt vreugde in mijn hart gegeven méér dan ten tijde dat hun koren en hun most vermenigvuldigd zijn.

En in die vreugde mogen we anderen laten delen. Want gij zult vrolijk zijn, zegt de Heere, gij en de leviet en de vreemdeling die in het midden van u is. De Heere maakt van Zijn volk geen egoïsten. Geen mensen die zeggen:

Als ik het maar heb... Genade maakt mede-— deelzaam. Gij en de leviet en de vreemdeling. Eerst de leviet, de dienaar van het heiligdom. Want de dienst der verzoening moet in stand gehouden worden. En dan de vreemdeling, die niet tot Israël behoort, maar wel meetelt en meedeelt.

Is het te vér gezocht als ik zeg: let op de volgorde? Moeten we de ene predikantsplaats na de andere opheffen en toch zóveel procent vragen voor ontwikkelingshulp? Of zou het zó moeten zijn: eerst de leviet, eerst de dienst van God, dichtbij, en dan de verre naaste?

Dat is dankdag houden. De Heere geven waar Hij recht op heeft. En ons veriieugen in al het goede dat we van Hem ontvangen. Komt u er alles aan te kort? Dan hebt u des te meer de biddende en dankende Hogepriester nodig, de Bedienaar van het hemelse heiligdom. Laat ons door Hem altijd aan God opofferen een offerande des lofs, dat is de vrucht der lippen die Zijn Naam belijden.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 november 1977

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's

Het offer der eerstelingen

Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 november 1977

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's