Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Naar Zijn beeld en Zijn gelijkenis

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Naar Zijn beeld en Zijn gelijkenis

Artikel 14 Nederlandse Geloofsbelijdenis

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

'Wij geloven, dat God de mens geschapen heeft van het stof der aarde en hem gemaakt heeft en geformeerd naar Zijn beeld en gelijkenis, goed, rechtvaardig en heilig; kunnende met zijn wil in alles overeenkomen met de wil van God'.

Dat is de eerste regel van artikel 14 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis. En die éne zin is weinig meer dan een aanloop. Uitvoerig immers komt in dit artikel de verdorvenheid van de mens aan de orde, zijn val en onvermogen tot enig geestelijk goed. Maar om dat laatste op de rechte wijze te belijden, moet het eerst gaan over de schepping van de mens. Het is van de beginne alzo niet geweest, dat die mens 'in al zijn wegen goddeloos, verkeerd en verdorven was'. God heeft hem goed geschapen. Dat is geen discussiepunt, al wordt dat er vaak van gemaakt.

Van het stof gemaakt

Over deze eerste regel van artikel 14 van onze Geloofsbelijdenis zijn dikke boeken geschreven. En nog steeds is het laatste woord niet gezegd over de betekenis van de woorden, die daarin uitgesproken worden: geschapen naar Gods beeld en gelijkenis. Het krioelt hier van meningen en opvattingen. Wij voor ons willen ons in de bespreking van het beeld Gods beperken tot het schetsen van enkele hoofdlijnen uit het Bijbels getuigenis met betrekking tot de schepping van de mens.

Geschapen van het stof der aarde. Dat tekent onze nietigheid'. Stof zijt gij en tot stof zult gij wederkeren (Gen. 3 : 19b)'. Het eerste laat ons onze afkomst zien. Het tweede is straf voor de zonde. Ons past geen grote mond.

Zeker niet, als wij ons 'onderwinden' om tot onze Schepper te spreken in het gebed. Abraham zei: Zie toch, ik heb mij onderwonden te spreken tot de Heere, hoewel ik stof en as ben' (Gen. 18 : 27).

Spiegel van Gods heerlijkheid

Des te groter is het wonder van de schepping van de mens. Stof. Het is gaan leven door een machtsdaad van God de Schepper. Hij formeerde het stof, liet er Zijn levendmakende Geest doorheen waaien. En al formerend en inspirerend drukte de hemelse Maker als een Kunstenaar iets van Zijn heerlijk wezen uit in het maaksel van Zijn handen. Hij schiep de eerste mens op aarde naar Zijn beeld en gelijkenis. Adam werd het toppunt van Gods scheppingsdaden, ook wel genoemd de kroon van de schepping. Calvijn zegt, dat hoewel ook in de afzonderlijke delen der wereld enige tekenen van Gods heerlijkheid schitteren, de mens als kroon van de schepping in bijzondere zin 'spiegel van Gods heerlijkheid' is geweest. Terecht verbindt Calvijn de woorden beeld en heerlijkheid met elkaar. Het zijn twee kanten van dezelfde zaak. Zo zegt Paulus het in Cor. 11:7 'De. man is het beeld en.de heerlijkheid Gods'. Met de mens als beeld van God is blijkbaar gezegd, dat iets van de stralende luister, de importantie, de aanzienlijkheid van de Schepper in de geschapen mens is uitgedrukt en afgedrukt.

Gelijkend op, niet gelijk aan

De vraag is nu echter, wat dat laatste precies betekent. Vrij algemeen wordt aangenomen, dat de woorden beeld en gelijkenis nagenoeg dezelfde betekenis hebben. Augustinus heeft er al op gewezen, dat in het woord beeld de idee van de gelijkenis ligt opgesloten. Het 'als Zijn gelijkenis' licht het 'naar Zijn beeld' alleen maar nader toe. Wanneer er immers slechts gezegd zou zijn, dat de mens naar Gods beeld geschapen is, zou de gedachte kunnen worden gewekt, dat er haast een isgelijk teken kan worden geplaatst tussen God en mens. Dat is altijd het gevaar, wanneer wij het hebben over een beeld van God. Het is de grote verzoeking, waarvoor heel de Schrift ons waarschuwt. Denk erom, probeer God niet te 'vatten' in een beeld. 'Gij zult u geen gesneden beeld maken'. God kan niet gelijk gesteld worden aan iets, dat uit het stof genomen is. Dat is een grove misvatting. Daarom moge het tweede woord, het woord gelijkenis ons waarschuwen. Vat het beeld-zijn van God in de schepping van de mens niet op, als ware de mens een autentieke weergave van God, God zelf in aardse gestalte. De mens gelijkt (slechts) op God. Hij gelijkt op God. Hij niet niet gelijk aan God. Hij is slechts tot op zekere hoogte vergelijkbaar met God. Naar Zijn beeld, als Zijn gelijkenis. Kohlbrugge vertaalde: In Zijn beeld. Maar hoe men de beide voorzetsels ook weergeeft (zakelijk geven ze hetzelfde weer), de mens wordt hier niet slechts getekend in zijn stand en verhouding tot de Schepper, maar evenzeer ook in zijn creatuurlijke (schepselmatige) weerspiegeling van de Schepper. Hij is in zijn mens-zijn beeld van God, weerspiegeling van Gods heerlijkheid. Hij draagt of heeft dat beeld van God niet slechts, hij is het.

De opvatting van Barth

Wanneer we 't zo zeggen, komen echter meteen de vragen. Waarin toch moet het beeld van God worden gezocht? Is er sprake van parallelle tussen God en mens? Maar in welk opzicht dan? Karl Barth heeft het beeld Gods-zijn van de mens vooral gezocht in de relatie mens-medemens, de ik-gij verhouding. God zeide: Laat ons mensen maken, naar Ons beeld, naar Onze gelijkenis..., en God schiep de mens naar Zijn beeld; naar het beeld van God schiep Hij hem; man en vrouw schiep Hij ze. '(Gen. 1 : 26v.) Dat laatste komt er zo onmiddellijk achteraan. Man en vrouw schiep Hij ze'. En daarin zoekt Barth dan de verklaring van het beeld van God. Er is in het menszijn een ik-gij verhouding als tussen man en vrouw. En die ik-gij verhouding is weerspiegeling van een verhouding, die er in God Zelf is. Hij zegt immers 'Laat ons (meervoud) mensen fiaken'. Er is ook in God een 'Ik' en een Gij'. Mens-zijn (naar het beeld van God) is voor Barth dus vooral medemenselijkheid en de man-vrouw verhouding is daarvan de centrale uitdrukking. Dit ware mens-zijn is dan volgens Barth alleeii maar te kennen vanuit Christus. Hij was de ware mens, het beeld Gods, met een gans unieke ik-gij verhouding. Het verhaal van Gen. 1 en volgende hoofdstukken is volgens hem niet meer dan sage.

Een theologische constructie

Mij dunkt, nog afgedacht van de Bijbelcritiek in deze theologische uitspraken van Barth (het Genesisverhaal-een sage), is alles, wat hier gezegd wordt over het beeld van God weinig meer dan een constructie, die de zaak alleen maar bijzonder ingewikkeld maakt. In de eerste plaats immers valt het bepaald niet te bewijzen, dat de woorden 'man en vrouw schiep Hij ze' de nadere uitleg vormen van het voorafgaande: 'Naar het beeld van God schiep Hij hem'. Met evenveel recht kunnen we zeggen, dat de uitspraak 'mannelijk en vrouwelijk schiep Hij ze' een nieuwe uitspraak is naast die over het beeld van God.

In de tweede plaats knoopt Barth toch wel heel wat vast aan het woordje 'ons': 'Laat Ons mensen maken.' Ook al heeft de kerk daar in het verleden vaak een heenwijzing naar het drieënig bestaan van God in gevonden, het is toch volstrekt willekeurig om aan dit zelfberaad binnen Gods drieënig wezen het motief te ontlenen voor de omschrijving van het beeld Gods.

In de derde plaats moet Barth een flinke sprong maken, als hij de man-vrouw verhouding, die volgens hem blijkens Gen. 1 : 27 wezenlijk is voor de mens als beeld Gods, zondermeer laat overgaan op de verhouding mens-medemens (de ik-gij relatie). Bart voelt zelf wel aan, dat het beeld-Gods-zijn van de mens niet kan opgaan in de man-vrouw verhouding. Ook de ongehuwde man is volop beeld en heerlijkheid Gods (1 Cor. 11 : 7). Hij geeft dus aan de laatste woorden van Gen. 1 : 27 een eigen uitbreiding, wanneer hij de verhouding mens-medemens tot het wezenlijke van het beeld Gods maakt.

Tenslotte is het onjuist te zeggen, dat het ware mens-zijn alleen vanuit Christus te kennen is. Reeds Calvijn heeft in zijn Institutie de opvattingen van Osiander bestreden, die beweerde, dat de mens gevormd is naar het model en voorbeeld van Christus in Zijn menselijke natuur, dat God voor ogen zou hebben gestaan bij de schepping van Adam, zodat Christus de grondvorm zou zijn, waarnaar Adam gemaakt is. Weliswaar is Christus in Zijn eeuwig voorbestaan als Zoon van God, de tweede Persoon van het Goddelijke Wezen. Weliswaar is Adam derhalve ook geschapen naar Zijn beeld. Want Adam i s geschapen naar het beeld van de drieënige God. Maar nergens in de Schrift wordt ons gezegd, dat Adam gemaakt is naar het beeld van de historische God-mens Jezus Christus. Het is veeleer omgekeerd. Christus heet in Paulus' brieven de heerlijkheid en het beeld Gods als de tweede Adam. In Hem komt het beeld van God, zoals Adam de eerste dat droeg, weer terug in zijn oorspronkelijke luister. Christus is Representant van eèn nieuwe, mensheid, eerstgeborene aller schepselen (Col. 1 : 15): oluit mens voor God, zoals Adam de eerste het was, ja heerlijker nog. Want de heerlijkheid van de tweede Adam gaat die van de eerste te boven.

Het kindschap Gods als gave en opgave

Deze ietwat uitvoerige uiteenzetting over de ideeën van Karl Barth met betrekking tot het beeld Gods kunnen de lezer duidelijk maken, hoe ingewikkeld men soms de zaak heeft gemaakt. Mij dunkt, dat het mogelijk is om dichter bij de eenvoud van het Woord van God te blijven. Van Adam wordt verteld in Gen. 5 : 3, dat hij een zoon gewon, Seth 'naar zijn gelijkenis, naar zijn evenbeeld'. Met andere woorden: en kind, dat als twee druppels wa-

ter op zijn vader geleek. Hier dezelfde woorden als in het scheppingsverhaal. En laten dan juist deze woorden ons niet zien, dat Adam daarom het beeld en de gelijkenis van God genoemd kan worden, omdat hij het kind was van zijn hemelse Vader, dat veel weg had van God, met schitterende gaven was bedeeld en met een heerlijke opdracht was belast. Het kindschap Gods, een gave en opgave. Daarin zoeken wij het wezen van het beeld Gods. Gave en opgave in de nauwste betrokkenheid op elkaar. Dat is de grootheid van de geschapen mens. En dat is iets om heilig jaloers op te zijn.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 november 1977

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's

Naar Zijn beeld en Zijn gelijkenis

Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 november 1977

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's