Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Heilige Geest en het ambt

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Heilige Geest en het ambt

Woord en Geest

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

2

In ons vorig artikel meldden we de opvatting van Kasemann e.a. die van oordeel zijn dat er een tegenstelling bestaat tussen de oudere brieven van Paulus, waarbij de gemeente een charismatische gemeenschap is, en de latere Pastorale brieven en de Handelingen, waar de gemeente een ambtelijke structuur ontvangen heeft.

Charisma

Nu is deze visie niet onweersproken. Ten onzent hebbenpro/. dr. G. Sevenster en prof. dr. H. N. Ridderbos op de door Kasemann gegeven voorstelling grondige kritiek gegeven. We willen ons in het raam van deze artikelen niet in details begeven en een wetenschappelijke discussie breed releveren. Het gaat ons ten diepste om de vraag: Hoe hebben we in verband met het werk van de Heilige Geest de verhouding van ambtsdragers en gemeente te zien? Dat brengt ons op de kwestie van de relatie tussen ambt en genadegaven (Charismata).

De eerste vraag die zich hierbij voordoet is: at verstaat de Bijbel, met name het NT onder de charismata? Nu is dit een woord met een brede en gevarieerde inhoud. In het algemeen kan charisma aanduiden de gave van God in Christus (Rom. 5 : 15; 6 : 23; 11 : 29; 2 Cor. 1 : 11). Dan geeft het ook aan wat de Heere aan elk gelovige schenkt (Rom. 1 : 11). En voorts komen we het met name in de brieven van de Romeinen en Corinthiers tegen ter aanduiding van alles wat de Heere gegeven heeft tot toerusting en opbouw van de gemeente. In Romeinen 12 : 6 is sprake van de gelovigen als leden van het ene lichaam des Heeren die naar de genade door God verleend verschillende gaven, charismata, hebben: e gave van de profetie, van het die^nen, van het leren, het vermanen, het uitdelen, het leiding geven, de beoefening van de barmhartigheid.

U merkt aan deze opsomming dat de gaven het terrein van de pastorale zorg en het dienstbetoon bestrijken. Het zijn stuk voor stuk zaken die de gemeente-opbouw betreffen. En de apostel spreekt op een geestelijk-nuchtere wijze hierover. Het kan geen kwaad om dit tot ons te laten doordringen. Immers van bepaalde zijde wil men ons doen geloven dat we de genadegaven vooral moeten zoeken in bijzondere geestelijke of exstatische verschijnselen, zoals tongentaai, gaven van genezing enz. Nu is het op zich niet onbijbels wanneer men voor deze gaven aandacht vraagt. Integendeel, in 1 Corinthe 12 spreekt Paulus over de gaven van genezing en de tongen taal. Maar ditzelfde hoofdstuk laat ook zien dat Paulus zich hiertoe niet beperkt. Uit 1 Corinthe 12 : 31 blijkt immers dat alles wat Christus schenkt tot opbouw en toerusting van zijn gemeente een charisma is. Ja, in de opsomming-van gaven en diensten komen we dan ook de apostelen, de profeten en de leraars tegen, en die diensten die vooral de leiding van de gemeente betreffen. Hoe wijd het begrip charisma kan zijn, laat ten overvloede 1 Cor. 7 : 17 zien, waar we lezen dat ook het zich kunnen onthouden van het huwelijk een gave van de Geest kan zijn.

De vele gaven

Helaas is 1 Corinthe 12 onder ons vaak een vergeten hoofdstuk. Wij spreken rondom Pinksteren vaker over de vruchten van de Geest dan over de gaven van de Geest. Mogelijk wilt u opmerken dat hier een stuk reactie schuilt tegen sectarische bewegingen die juist alle nadruk leggen op het bijzondere en het spectaculaire van de Geestesgaven. Dat wil ik niet ontkennen. Maar of je met een dergelijke reactie-houding gelukkig moet zijn, waag ik te

betwijfelen. Het beste antwoord dat we aan de Pinkstermensen (vergeeft u me deze wat generaliserende aanduiding) kunnen geven zal toch alleen maar kunnen zijn dat we in eigen leven, en in het geheel van de gemeente, ernst maken met wat de Schrift ons hier leert. Niet op een overspannen manier. Maar in gehoorzaamheid des geloofs: Als de Heere in Zijn genade zijn gemeente wil toerusten met een keur van gaven, zouden we dan niet, vanuit onze nood en armoede, hebben te staan, in gebed en geloof, naar deze gaven? Wij kunnen wel ach en wee roepen over tendenzen die we bij opwekkingsbewegingen bespeuren en die we als onbijbels en onreformatorisch - terecht - van de hand wijzen. Maar kent ons leven, persoonlijk en gemeentelijk de aansluiting aan de bron die op Pinksteren zo rijk geopend is? Bezinning op 1 Cor. 12-14 kan ons leren dat de ene Geest vele gaven uitdeelt. Zoals het Hem behaagt. Dat moet bij voorbaat elk hoogmoedig pochen op bepaalde gaven bij voorbaat de pas afsnijden. Paulus waarschuwt in 1 Corinthe 12 en 13 juist voor die overspannen nadruk op bepaalde gaven waardoor allerlei tegenstellingen en spanningen ontstaan. Het grote kenmerk van de leiding en de vervulling met de Geest is immers de belijdenis: Jezus is Heere.

En de verscheidenheid van charisma betekent juist dat we het werk des Geestes niet alleen behoeven te zoeken in het opzienbarende en bijzondere van een gave als de tongentaai, maar in alles wat de Heilige Geest gebruiken wil om de gemeente op te bouwen en toe te rusten.

Trouwens, je krijgt de indruk dat de apostel de Corinthiërs die vanuit hun heidens verleden, en in de situatie waarin zij leefden, kennelijk nogal vatbaar waren voor extatische verschijnselen, wil waarschuwen voor ontsporingen. Hoe licht kan juist hier het bederf van het beste het slechtste worden! De apostel aanvaardt deze bijzondere gaven zoals gaven van genezing en tongentaai. Maar ook hier wint de bijbelse nuchterheid het van de overgeestelijkheid.

Naast deze bijzondere gaven staan immers andere, zoals de bekwaamheid om te helpen, om te besturen, om leiding te geven in practische aangelegenheden. En bij alles wat de apostel opmerkt over de genadegaven laat hij duidelijk uitkomen dat ze de opbouw van de gemeente hebben te dienen, niet de bezitter van zulke gaven. Vandaar dat op 1 Cor. 12 het indringende hoofdstuk 13 volgt over de liefde als het klimaat waarin de gaven alleen kunnen bloeien. Ontbreekt de liefde als echo op de liefde waarmee de Heere omziet naar verloren zondaars, dan kunnen we nog zo begaafd zijn, maar het zou geen nut doen. Het charisma fungeert als dienst ten behoeve van het ene lichaam en de vele leden.

Een koninklijk priesterschap

Nu staat 1 Corinthe 12 niet op zichzelf. Ook uit de andere brieven van het Nieuwe Testament krijgen we de indruk dat de gemeente in haar verbondenheid met Christus deelt in de zalving van de Geest en toegerust is met menigerlei gaven, ten dienste van het lichaam. We denken aan 1 Petrus 4, waarin vers 10 en 11 ieder opgewekt wordt zijn gaven ten nutte en tot heil van de ander aan te wenden, opdat God geprezen worde.

En Efeze 4, zo belangrijk in de reformatorische bezinning op het ambt, toont ons een. gemeente die vermaand wordt te wandelen overeenkomstig de roeping, opdat zij moge groeien en toenemen in de kennis van Jezus Christus en zo waarlijk mondig, d.w.z. geestelijk volwassen worde. Dat alles is niet toevallig. Het hangt immers samen met het feit dat sinds de uitstorting van de Heilige Geest alle leden der gemeente geroepen zijn, tot wat we noemen het algemeen priesterschap der gelovigen. 'Zij werden allen vervuld met de Heilige Geest...' lezen we in Hand. 2 : 4. En in 1 Petr. 2 wordt de gemeente een koninklijk priesterdom genoemd, geroepen om de deugden des Heeren te verkondigen, (vlg. Ex. 19 : 6; Openb. 1 : 5).

Geen tegenstelling

Wanneer geleerden als Kasemann ons op deze aspecten van het gemeente-zijn wijzen, willen we graag naar hen luisteren. Het Nieuwe Testament kent inderdaad geen domineeskerk, geen priesterhierarchie, geen onmondige gemeente, waar het instituut het leven des Geestes remt en afsnijdt.

En we zullen voortdurend weer hebben te waken tgen alle ambtsmisbruik, waarbij de roeping en taak van de gemeenteleden zelf uit de gezichtskring verdwijnt. Nu in onze tijd veel vanzelfsprekendheden wegvallen, de christelijke gemeente meer en meer op de tocht komt te staan, is het een geboden zaak om op de elementen van toerusting en opbouw nadruk te leggen, aandacht te vragen voor de gaven des Geestes, en elkander op te wekken Gods gaven niet achteloos te laten liggen. In de voorbereiding op de openbare belijdenis zal niet alleen over kerkinrichting en ambt gesproken moeten worden, maar ook over de ene Geest en de vele gaven.

Maar dat alles betekent niet dat we een tegenstelling mogen scheppen tussen het charismatische en het institutionele, als zou een ambtelijke structuur eigenlijk strijdig zijn met het werk des Geestes.

Vooreerst wijzen we dan op de Handelingen der apostelen. We zagen: r ligt in Handelingen 2 nadruk op de mondigheid van de gemeente die geroepen wordt in de kracht des Geestes tot getuigenis en dienstbetoon. Maar Handelingen 2 laat ons ook zien hoe de apostelen in die gemeente leiding geven. In Handelingen 6 lezen we van de instelling van de zeven mannen die in het dienstbetoon toch een ambtelijke taak krijgen. Handelingen 14 : 23 leert ons dat Paulus als hij nazorg bedrijft in de pas gestichte gemeenten van Klein-Azië de zaken niet in overgeestelijkheid op zijn beloop laat, maar de ambten instelt, om de gemeente te bewaren bij het Woord.

De Heilige Geest die het geloof werkt en versterkt, bedient zich van de ambten, van het institutionele om de gemeente te leiden. En in Handehngen 20 : 28 worden de ouderlingen opgewekt tot trouwe vervulling van hun taak, want ze zijn immers opzieners over de kudde van God, opzieners die door de Heilige Geest zijn aangesteld.

Wie hier een tegenstelhng wil scheppen tussen een vroegere fase waarin alles chatismatisch geleed was en een latere ambtelijke ontwikkeling kan dit alleen maar doen door Lucas verdraaiing van de te dichten toe tedichten en het door hem geschetste beeld onbetrouwbaar te achten. Wat dan ook door allerlei geleerden prompt gedaan wordt. Wij voor ons zijn van mening dat dit een onbegaanbare weg is, die de betrouwbaarheid van de Schrift aantast, en bovendien een onjuiste weg. Het is in hoge mate constructief wanneer men meent dat Lucas terwille van zijn theologische bedoelingen de situatie van zijn eigen tijd zou hebben 'in­ gekleurd' in de beginfase van de jonge christelijke gemeente. Men heeft daar geen enkel uitlegkundig bewijs voor.

En de brieven aan de Romeinen de Corinthiërs dan? Daarover graag in een derde artikel.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 november 1977

De Waarheidsvriend | 14 Pagina's

De Heilige Geest en het ambt

Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 november 1977

De Waarheidsvriend | 14 Pagina's