Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De roeping

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De roeping

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

3

Wij komen tot Calvijn. In zijn Institutie spreeict hij het meest uitvoerig over de roeping in boeic III.24.8. Wij moeten vasthouden, zegt Calvijn daar, dat er een tweevoudige roeping is, vocatio duplex. En dan onderscheidt hij eerst een vocatio universalis, een algemene roeping en daarna een vocatio specialis, bijzondere roeping. Men moet in acht nemen dat Calvijn hier in dit hoofdstuk bezig is met de verkiezing. Hij wil aantonen dat de verkiezing bekrachtigd wordt door Gods roeping. En als zodanig is hij wel gedwongen van een vocatio duplex, dus tweevoudige roeping te spreken, immers niet bij allen wordt de verkiezing door de roeping bekrachtigd, omdat niet allen uitverkoren zijn. Er moet in de roeping zelf enig onderscheid worden aangebracht. Dat betekent niet dat Calvijn dat voorop heeft gesteld, eerder het tegenovergestelde: hij spreekt er pas over hier, waarde verkiezing aan de orde is. Het heeft niet a priori zijn onderwijs en prediking bepaald. Daar komt bij, dat zijn uitdrukking hoogst voorzichtig is. Hij spreekt niet van twee geheel verschillende roepingen, maar van een vocatio duplex, een tweevoudige roeping. Hij wil dus het één houden bij het ander.

Binnen de ene roeping onderscheidt hij een algemene en een bijzondere. De bijzondere beweegt zich daarbij binnen de bedding van de algemene.

Ook is opmerkelijk dat Calvijn in deze zelfde paragraaf spreekt in de termen van graden of trappen. Er zijn er die geheel verhard blijven, er zijn er, in de tweede plaats, die door belijdenis des geloofs wel de kerk zijn binnengekomen maar missen de wedergeboorte, Calvijn zégt: niet bekleed zijn met de heiligmaking van Christus; en dan zijn er, ten laatste, de uitverkorenen, geroepen met een vocatio specialis (bijzondere roeping). De tweede groep, de geveinsden, leven onder de algemene roeping Gods. Zij hebben daar ook enig profijt van, zij leven binnen de kerk, maar zij zullen door hun eigen schuld worden uitgeworpen, gelijk de man zonder brui lof tskleed. Ik merk op: hoe genuanceerd heeft Calvijn over de roeping gesproken.

Bijzondere roeping

Nog iets uit dezelfde paragraaf. Wij moeten er op letten hóe Calvijn spreekt over wat dan genoemd wordt de vocatio specialis, bijzondere roeping. Hij zegt: Door deze roeping bewerkt God dat zich, door de inwendige verlichting des Geestes, het gepredikte Woord in hun harten hecht. Bemerkt ge het nauwe verband dat hij legt tussen Woord en Geest? Die gaan in dit werk geheel samen op. Ja nog krasser, wat doet de Geest? Die maakt dat het Woord zich hecht 'inhun harten. Hij openbaart de uitverkorenen niets nieuws; neen, Hij maakt het Wöord in hen vast, hecht dat in hun harten. Hier is het Woord niet alleen het instrument waardoor de Geest werkt, maar het is ook de inhoud van het werk van-de Geest. En het Woord wordt noch hier, noch elders, door Calvijn beperkt, zodat het slechts een bepaalde fractie van het Woord zou zijn dat door de Geest in de harten der gelovigen wordt vastgemaakt, neen: het is zonder meer het Woord.-Maar dat betekent dan ook, dat deze verlichting door de Geest en dit vastmaken van het Woord in het hart, met andere woorden deze vocatio specialis (bijzondere roeping) een zaak van het ganse leven is. Calvijn denkt hier niet aan wat wij wel eens plegen te noemen een eerste bekering, daar spreekt hij óf nergens óf nauwelijks over. Dit is een zaak van het ganse leven. De inhoud van het Woord is te rijk dan dat zij in één keer ons door de Geest bekend kan worden gemaakt en in het hart kan worden vastgemaakt.

Wat verderop zegt Calvijn, nog in dezelfde paragraaf, dat de vocatio specialis (bijzondere roeping) met zich mee brengt de Geest der wedergeboorte. Weer blijkt de nauwe relatie tussen Woord en Geest en ook tussen Woord en wedergeboorte, ofwel roeping en wedergeboorte.

Roeping en wedergeboorte

Wat betreft de verhouding roeping en wedergeboorte bij Calvijn, het is duidelijk in het voorafgaande maar ook in andere gedeelten van de Institutie, dat bij hem de roeping eerst komt en de wedergeboorte een vrucht ervan is. Waar het Woord gehoor vindt, geloof vindt, daar wordt de mens vernieuwd, wedergeborenT Dat wij door het geloof wedergeboren worden schrijft hij boven een van de hoofdstukken van de Institutie, en dat geloof is dan uit het gehoor van het Woord Gods, van het Evangelie. Nu zijn er echter binnen de gereformeerde theologie wel geweest die daartegen bedenkingen opperden. Doden, zei men en zegt men, kunnen niet horen, conclusie: de wedergeboorte moet aan het zaligmakend horen van het Woord voorafgaan. Het is het bekende stelling van Steenblok geweest. Op het eerste gehoor is zij evident. Alleen men veronachtzaamt dan (en daarin doet zich dan een merkwaardige parallel voor tussen Steenblok en de Arminianen in de tijd van de Dordtse Synode) de levend makende kracht van het Woord Gods. Men heeft dan, in strijd met heel de Reformatie Woord en Geest van elkaar gescheiden. Laten wij horen wat Calvijn er over zegt. Een der zeer weinige plaatsen bij Calvijn, waarop men zich meent te kunnen beroepen in deze kwestie, is zijn commentaar op Joh. 1, 13, waar de tekst zegt dat degenen die in de Naam van Christus geloven diegenen zijn die uit God geboren zijn. Calvijn zegt hier letterlijk: 'De evangelist zegt hier dat niemand kan geloven tenzij hij uit God geboren is. Het geloof is dan ook een hemelse gave... Het schijnt alsof de evangelist de orde omkeert, als hij de wedergeboorte laat voorafgaan aan het-geloof, daar zij immers veeleer een vrucht is van het geloof en daarop volgt. Ik antwoord dat het een met het ander heel goed overeenkomt, want door het geloof ontvangen wij een onvergankelijk zaad, waardoor wij tot een nieuw goddelijk leven worden wedergeboren, en toch is dat geloof zelf ook een werk van de Heilige Geest, die woont in niemand anders dan de kinderen Gods'.

Ik maak bij de woorden van Calvijn een paar opmerkingen: Men ziet, als men zich voor de stelling dat de wedergeboorte aan het geloof voorafgaat op Calvijn beroept over het hoofd dat Calvijn nadrukkelijk zegt: De evangelist schijnt hier de orde om te keren. Het is dus maar schijn. De orde is, dat herhaalt Calvijn ook hier, dat de wedergeboorte (men kan ook zeggen: de bekering) een vrucht is van het geloof, en daarop volgt. Toch schijnt Johannes in zijn Evangelie deze orde om te keren. Hoe lost Calvijn dat op? Op deze, wijze: het geloof wederbaart, maar tegelijk is dat geloof ook zelf een stuk van de wedergeboorte. Het is niet een werk van de mens zelf. Het komt niet op uit het menselijke vlees. Calvijn doet hier hetzelfde wat hij altijd doet als het gaat over de heilsweldaden, hij grijpt ze tegelijk, in één greep. Hij zet niet het ontleedmes der onderscheidingen erin. Eerst de eenheid, dan de onderscheidingen; dat is zijn hele methode van theologiseren geweest.

Van achter naar voren

Nauw hiermee verbonden is een andere karaktertrek van Calvijns wijze van theologiseren en dat is deze, dat hij altijd van achteren naar voren redeneert. Hij stelt niet een schema a priori. Zijn denkwijze is die van het a posteriori . Een duidelijk bewijs daarvan, van belang in verband met ons onderwerp is, wat wij lezen in Institutie III. 1.1. Wij lezen daar: Wij zien dat niet allen zonder onderscheid de gemeenschap met Christus, die door het evangelie aangeboden wordt, omhelzen en daarom leert ons de rede hoger te stijgen en onderzoek te doen naar de verborgen werking des Geestes... Er is dus eerst de ervaring, zeg maar: harde ervaring dat niet allen de in het evangelie aangeboden genade omhelzen, en dan daarna, door deze feitelijkheid gedwongen, een opklimmen tot het onderzoek naar de oorzaak daarvan, die gelegen is in het verborgen werk des Geestes, dus een methode a posteriori . Op dezelfde wijze spreekt Calvijn ook altijd over de praedestinatie. Hij spreekt over haar niet a priori, maar a posteriori. Ik voeg hier aan toe: Had men in de gereformeerde traditie zich hier maar altijd aan gehouden!

Wij komen terug op de verhouding Woord en Geest. Bavinck zegt in zijn boek: Roeping en Wedergeboorte: Calvijn tracht beide steeds in innig verband met elkaar te houden. Dat blijkt doorlopend in zijn geschriften maar vooral ook in het boek dat hij tegen Pighius schreef. Calvijn zegt daarin: God werkt krachtdadig (efficax), door Zijn Geest in de harten der mensen wat Hij niet vroeger en niet later maar tegelijk (simul) tot hun oren spreekt. Hier hetzelfde simul (Jat wij bij Luther tegenkwamen, en zelfs in nog versterkte mate; want Calvijn zegt nadrukkelijk: niet eerder en niet later. Van hieruit worden ook duidelijk de hoge kwalificaties die Calvijn aan de prediking heeft toegekend. Hij heeft haar in navolging van de Schrift een bediening des Geestes genoemd. Maar ook heeft hij haar genoemd het gewaad waarin Christus tot ons komt. In een kerstpreek zegt hij: Onze Heere Jezus Christus zou tevergeefs geboren zijn en wij zouden er geen vrucht van hebben zonder de prediking des Evangelies'. In de prediking van het Evangelie komt Christus Zelf tot ons. Misschien mag men zeggen: Daarin worden de heilsdaden present. Bekend is de uitspraak van Calvijn (die ik overigens zelf nog niet ben tegengekomen) dat in de prediking het bloed van Christus druppelt op de schare.

Eenheid

Dit is dan het éne; de eenheid van Woord en Geest, de eenheid van de roeping bij Calvijn. Na dit gezegd te hebben moet echter ook het

andere worden gezegd. De vocatio (roeping) is duplex (tweevoudig). Niet bij ieder die het Evangelie lioort maaict God Zijn Woord krachtdadig (efficax). Eenmaal aan dit onderwerp toekomen kan Calvijn zich ook weleens kras uitdrukken. Niet om krachteloos te maken wat hijzelf beweerd heeft over de eenheid van de roeping en de eenheid van Woord en Geest, maar om aan de andere gevaren te' ontsnappen, zoals zij zich in de lutherse traditie hebben voorgedaan. Hij zegt in Inst. III. 1.4. Tevergeefs zou het licht zich de blinden aanbieden indien niet de Geest de ogen des verstands opende. De lutheraan R. H. Grützmacher: Wort und Geist, die Calvijn graag in de hoek van de Schwarmer zet, heeft alles bijeenverzameld wat Calvijn gezegd heeft over de bijzondere roeping (vocatio specialis) in onderscheid van de algemene roeping universalis), specialis). Zelfs verwijt hij Calvijn een scheiding van Woord en Geest (blz. 125), al moet hij toch ook erkennen (en dat klopt daar dan niet mee) dat het werk van de Heilige Geest bij Calvijn nóóit geheel los staat van het Woord. Een feit is dat Calvijn ook geweten heeft van het instrumentele karakter van het Woord. De Geest als inwendige leermeester (magister internus) is onmisbaar. Nietrbij ieder dringt die Geest binnen in de harten, niet ieder ervaart de krachtdadigheid (efficacia) van het Woord Gods. Het Woord Gods is ten leven maar ook ten dode. Calvijn zegt: Door de uitwendige prediking (praedicatjo externa) nodigt God allen gelijkelijk (pariter-dus één Woord voor allen) maar alleen de uitverkorenen bespeuren de krachtdadigheid (efficacia) van het Woord in zich. Het behoeft hier niet gezegd te worden dat deze verschillende uitwerking van een en dezelfde Woordbediening bij Calvijn teruggaat op Gods eeuwig besluit, zijn praedestinatie.

Hoe werkt de Geest?

Nog één ding in dit verband, te weten de vraag hoe Calvijn zich voorgesteld heeft het werk van de Geest daar waar de roeping (vocatio) krachtdadig (efficax) is. Het is bij hem de hele mens die erdoor veranderd wordt. De Geest verlicht zijn verstand, dit gaat bij Calvijn steeds voorop, maar-wederbaart toch verder ook de héle mens. Christus maakt woning door de Geest in de harten. Waar geloof is is een uniocum Christo, gemeenschap met Christus. Spreekt Calvijn ook over een habitude genade, een ingestort nieuw levensbeginsel? Ik citeer Bavinck: 'Omdat Calvijn het geestelijk leven met het geloof laat aanvangen heeft hij nog geen plaats voor de wedergeboorte in engere zin. Wel spreekt hij van wedergeboorte, maar hij vat deze niet op als instorting van het allereerste, nieuwe levensbeginsel, welke aan het geloof voorafgaat, , maar hij verstaat eronder de ganse geestelijke vernieuwing van de mens, zoals die door het geloof tot stand komt en van het geloof de vrucht is 'Roeping en Wedergeboorte' (p. 76). Dus geen ingestorte genade.(gratia infusa), hoe dan ook. Calvijn heeft het voldoende geacht 'te spreken over de vereniging met Christus (unio cum Christo) en de inwoning van de Heilige Geest. Een onderscheiding als tussen wedergeboorte in engere zin of ruimere zin heeft hij of niet gekend of bewust vermeden. In ieder geval heeft hem dat er voor bewaard dat hij niet behoefte te gaan speculeren over de verhouding wedergeboorte en kinderdoop.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 2 februari 1978

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's

De roeping

Bekijk de hele uitgave van donderdag 2 februari 1978

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's