Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Met ds. Doornenbal op reis

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Met ds. Doornenbal op reis

14 minuten leestijd

De in 1975 overleden Oener pastor J. T. Dooménbal kón schrijven. Hij moest kennelijk ook schrijven. Rusteloos schreef hij zijn impressies neer over de mensen, die hij ontmoette en de boeken die hij las, over de plaatsen, die hij bezocht, en de reizen, die hij maakte, over de polders en de bossen, de lucht en het water, over de zorgen en de vreugden van het kleine en het grote leven. Na zijn verscheiden verscheen een bundel, waarin een groot aantal stukken uit de kerkbode voor de classis Harderwijk bijeengebracht waren. Gedachtenis tot zegening, was de titel. Dat boek heeft kennelijk al een breed lezerspubliek gehad. Thans is een tweede bundel verschenen. Jacob Overeem verzamelde een aantal reisschetsen van Doornenbals reizen naar de verschillende delen der wereld.

Hadden we bij de eerste uitgave (een kostelijk boek overigens) enkele kritische opmerkingen ten aanzien van de compositie, van déze bundel mag gezegd worden, dat ze in alle opzichten goed verzorgd is. We beleefden er een bizonder genoegen aan om al lezende met Doornenbal op reis te zijn. Het is waar wat Overeem in het voorwoord zegt: 'dominee Doornenbal heeft de kunst van het reizen gekend.' En hij verstond ook de kunst om de details vast te leggen op een wijze, die ook het lezen tot een waar genoegen maakt. Hij neemt ons drie maal mee naar Amerika en verder naar Schotland, Marokko, Duitsland, Rome, Zuid Afrika en Israël.

Eerste reis

Als Doornenbal voor het eerst naar Amerika gaat zegt hij, dat hij met zijn reis geen andere bedoelingen heeft dan 'strikt persoonlijke': hij gaat geen emigranten verzorgen of een gemeente stichten en zelfs niet preken 'al weetje van tevoren natuurlijk nooit wat er op je weg geplaatst wordt.’

Hij weet ook al, dat hij na twee dagen al weer naar Holland en de Veluwe zal terug verlangen. En als hij hoort dat sommige mensen al 'bij Jona bepaald zijn geworden', zegt hij dat dit niet opgaat, want hij is geen profeet maar een hele gewone dominee.

Is hij eenmaal op de boot en komt hij in de omgeving van Le Havre dan vifordt hij herinnerd aan het boek van Sarte, dat hij kort tevoren las; 'De Walging' (Sarte was in die stad namelijk leraar geweest). Hij schrijft over het boek van deze filosoof:

’Het boek heeft me bijzonder gegrepen en de titel en het gegeven inspireerden me tot de predikatie over Ez. 36. 'En zij zullen een walging van zichzelf hebben vanwege hun ongerechtigheden en vanwege hun gruwelen enz.' Het beschrijft "het levensgevoel van de moderne mens, de onverzadigingVan de dingen en van het leven zelf. Bijzonder schrijnend is de tekening van het volkskarakter van de oude stad, vooral van de leidende figuren, de geborneerdheid en de gewichtigdoenerij van al die mensen, die zichzelf en hun situatie au serieux nemen, weerzinwekkend in hun innerlijke verstarring. Je hebt vooral ook in het kerkelijke en godsdienstige leven in alle kringen van die gewichtigdoeners, humorloze nummers, die alles 100% ernstig nemen en vooral zichzelf en alles wat henzelf en hun omgeving betreft, volkomen hopeloos in hun eigen belangrijkheid. Het zou misschien nuttig zijn als ze de kritiek van de moderne wijsgeer eens ondergingen, maar ik denk niet, dat ze er gemakkelijk voor openstaan. In de gemeente zijn 't allerverschrikkelijkste lastposten, die zichzelf respecteren en gerespecteerd moeten worden. Ik wil er verder niets van zeggen. De ware walging, zoals Gods Geest die doet kennen, is niet een afkeer van de dingen en van het leven en veel minder van de mensen, maar een afkeer van ons zelf van\yege onze eigen zonden. Daar heeft de mens van nature, rechtzinnig of modern, geen oog voor. Ze wordt alleen geleerd op de leerschool der genade en is een van de eerste en de beste vruchten van het onderwijs des Geestes, vruchtbaar tot vernedering des harten en tot eer des Heeren. De lezers mogen mij deze uitweiding midden in de reisbeschrijving vergeven. Hier, aan de wal in Le Havre herleefden de gedachten van de moderne filosoof, die ook een orthodox mens veel te zeggen hebben, want wat wij 't meest nodig hebben en houden is ontdekking en zelfkennis. Dat is onze belijdenis en ons leven.'

Als hij één van de volgende dagen de stad Southampton bij avond ziet liggen wilde hij wel dat anderen 'die de schoonheid van dit alles nog dieper hadden kunnen beleven' het hadden kunnen meemaken; zijn 'dominee vriend met zijn groot gevoel voor. vormen en kleuren' en zijn 'dichter, vriend die in alle aardse dingen symbolen vermag te zien van de eeuwige.' Overigens was er aan geestelijken geen gebrek aan boord:

’Er zijn katholieke geestelijken, een aantal jezuïeten op weg van Bagdad naar Boston, een negerpater, en verder een menigte Hollandse, Engelse, Duitse en Skandinavische dominees, allen op weg naar Evanston. Ik had al bijzonder goede gesprekken met aardige en interessante mensen, ook met een van de jezuïeten, een bijzonder geleerd en aardige kerel, maar met mijn collega's heb ik tot hiertoe natuurlijk weer vrijwel geen kontakt kunnen krijgen, een enkeling uitgezonderd misschien. Vooral met de midden-orthodoxie in de Hervormde Kerk schijn ik nog steeds weinig affiniteit te hebben. Ik voel me er niet al te ongelukkig door!’

Wat Doornenbals eerste reis betreft vermeld ik tenslotte nog een impressie uit de aanblik van New York:

’Het meest verbijsterende was Tinie Square, een enorm groot plein het hart van de stad, waar de schouwburgen en bioscopen aaneengereid liggen, badend in een zee van licht, geel en groen en rood, voortdurend wisselend, watervallen van helle kleuren, verschrikkelijk en aangrijpend en ondanks al het krankzinnige ervan, toch mooi en indrukwekkend. Het grote Babyion van deze moderne wereld, maar voor mijn besef niet vreselijk en huiveringwekkend maar werkelijk schoon, niettegenstaande alle menselijke verwording, evengoed als de machtige oceaan en het oude Veluwse land en het stille Oene een deel van de wondere Schepping en van de aarde, die gegeven is aan de kinderen der mensen, om daarin te wonen. De aarde, die wel de vloek draagt van onze zonden, maar die toch eenmaal vernieuwd zal zijn en waaop gerechtigheid zal wonen.’

Heimwee

Doornenbal zou Doornenbal niet zijn als hij niet ook op zijn reizen over het (grote) heimwee sprak. Als hij op zijn derde reis naar Amerika bij de Missisippi-rivier is zegt hij:

’Het was al bijna middernacht, en ik verlangde wel heel erg naar dit aanvankelijk doel van mijn grote reis. Zo zullen de pelgrims naar de godsstad verlangen en uitzien:

’Laat ons op die lichtstad staren Waar wij welhaast zijn...’

om daar hun thuiskomst te vinden na hun tocht door deze wildernis. Het heimwee groeit naarmate het einde van de reis nadert, en dan mag het uitzicht op die eeuwige stad wel somtijds hun hoop versterken en... die hoop beschaamt niet en moet ook al ons leed verzachten.’

Terecht wijst Jac. Overeem in zijn voorwoord op psalm 119 : 54: Uwe inzettingen Zijn mij gezongen geweest ter plaatse mijner vreemdelingschappen'; en: Mijn ziel is bezweken van verlangen naar Uw heil' (vs. 81). Het is het telkens terugkerende refrein in Doornenbals stukken. 'Dit heimwee (opnieuw citeer ik het voorwoord, v. d. G.) gaf een aparte charme aan Zijn reizen en stukken.'

Als hij in Jeruzalem is, vlak bij de plaats waar Gethsemané lag, zegt hij:

’Vanuit Gethsemané heeft de reiziger een blik op al die heerlijkheid en op de oude Godsstad. Daar vlakbij is het dal der zonen van Himnon, oudtijds de afvalplaats en de vuilnisbelt van de stad, waar ook de huiden van de dieren, die geslacht waren in de tempel vernietigd werden, afschuwelijk beeld van de hel. 'Waar hier de worm niet sterft en het vuur niet uitgeblust wordt'. Maar hoog erboven rijst de Gouden Poort van Jeruzalem, die altijd gesloten blijft, omdat door deze poort de Messias zal komen en zijn intocht zal houden volgens traditie en bijgeloof.

En ver achter al die naargeestige en sombere heerlijkheid ligt de Olijfberg, de plaats van Jezus' Hemelvaart, vanwaar Hij is opgestegen na Zijn lijden en vernedering, boven de bloedstad en de gevloekte aarde, die Zijn zweet en bloed en tranen heeft ingedronken, om weer te keren naar het Va-, derhuis en Zijn plaats in te nemen in de troon van Zijn Vader, vanwaar Hij zal wederkomen om de aarde te richten, de wereld in gerechtigheid. Alleen het geloof der Kerk kan Hem zo aanschouwen door de tranen heen van haar heimwee en verlangen.’

Oecumene

Dat ds. Doornenbal een merkwaardig oecumenicus was is bekend. Het blijkt ook uit deze reisschetsen. Hij sloot bij ieder aan en bij niemand.

Met Comrie was

hij vertrouwd. In Woubrugge, waar Doornenbal begon woonde hij tenslotte aan de Alexander Comriekade. Van Comrie zegt hij in dit boek als hij in het Schotse Perth is, waar Comrie is geboren:

’Comne is voor mij met alleen een grote voorganger geweest, maar ook - al in de tijd vóór ik Woubrugge kende - een leermeester door zijn geschriften. Mijn oude vrienden in mijn geboorteplaats achtten hem bijzonder hoog, en ik deed dat ook reeds in mijn jongen jaren. Maar vooral toen ik predikant in Woubrugge was, heb ik zijn geschriften en de geschiedenis van zijn leven nader leren kennen, en mij er jarenlang in verdiept. De lezers kennen misschien wel de geschiedenis van Comries komst vanuit Schotland naar Nederland, en van de wijze waarop hij predikant in Woubrugge geworden is, zoals die beschreven is door Abr. Kuyper.

Het is een sterk geromantiseerd verhaal, maar waarvan de historische kern toch gewichtig genoeg is, en van grote betekenis voor de kerkgeschiedenis van ons vaderland. Zelf ben ik heel lang onder de invloed geweest van Comries levenswerk, en dat zal nog wel doorwerken tot vandaag, al ben ik in later jaren wel wat van zijn zienswijze afgegroeid, behalve dan, naar ik hoop, in de geestelijke kern ervan. De mannenverenigirig in Woubrugge, in mijn tijd opgericht, is naar hem genoemd. 'Dr. Alexander Comrie', en wij hebben er meerdere van zijn werken bestudeerd, evenals op de verenigingen in Kesteren en Oene. Hij is ontegenzeggelijk een theoloog van groot formaat geweest, al was hij misschien iets teveel filosoof, en al zijn sommigen van onze oudvaders - o.a. van der Groe-het niet op alle punten met hem eens geweest, en zelfs al hebben zijn inzichten de theologische ontwikkeling in ons vaderland, vooral in afgescheiden kerken, op een minder gunstige manier beïnvloed.’

Hoe bij Doomenbal verschillende typen kerkdiensten broederlijk naast elkaar konden staan ' bewijst het volgende:

’Waar maar een kerk is, loop ik altijd naar binnen, en dus was de eerste van de diensten, die ik die dag heb meegemaakt, een gedeelte van de roomse vroegdienst, in de dichtstbijzijnde kerk. Het was een eenvoudig, nieuw gebouw, de dienst was tot mijn verwondering niet in het Latijn, maar in het Engels, behalve alleen de geloofsbelijdenis van Nicea (zeker al als vrucht van het laatste Concilie!), waardoor het geheel veel gewoner leek, en minder mysterieus dan vroeger. De korte preek trof me. Ze was over de tekst: 'Vertrouwende diezelve, dat Hij, Dien een goed werk in u begonnen is, dat ook zal voleindigen, tot op de dag van Jezus Christus.' De prediker begon met bijzondere ernst te wijzen op de kortstondigheid van ons leven op aarde, en hoe wij allen eerlang sterven zullen, en wat het zijn zal verloren te gaan buiten God en Christus. Maar daarna sprak hij ook over het geluk van hen, in wie de Heere Zijn goed werk begonnen is, waarin dat bestaat, en hoe Hij dat ook Zelf zal voltooien...

Na het ontbijt ben ik nog even met mijn reisgenoot, die inmiddels ontwaakt was, naar de rivier teruggelopen, en samen hebben we een van de oudste kerken van de stad gezien, van de Church of Schotland, vlak achter het hotel, een echte kerk, alles prachtig eikenhout en koperwerk, warm en intiem, en ik zei: 'Hier gaan we vanavond naar de kerk!' Maar er bleek maar één keer dienst te zijn, die zondag, en misschien wel altijd, want ik hoorde, dat het een 'liberale' kerk was.

Het was intussen tijd om naar de morgendienst te gaan, in de Pree Presbyterian Church, de oudgereformeerde dus. Mijn reisgenoot behoort tot de Gereformeerde Gemeente in het vaderland, en dus moest ik van armoe wel mee, naar deze kerk, en ik wilde het ook wel graag. We waren immers bovendien door de dominee uitgenodigd voor de maaltijd na de dienst!

Het was een eenvoudige, toch wel ruime en keurige kerk, en ze liep ook vrijwel vol, nette, rustige mensen, goed gekleed. Ik zag de jongetjes van de dominee, die ik nog kende van de vorige avond. Ze

droegen de pakjes van de Schotse Hooglanders, de geruite plooirokjes boven hun dunne beentjes en blote knieën, wel leuk, maar net niet helemaal echt, en ze waren ook de enigen die de Hooglander dracht droegen, die zondagmorgen. Er werden aan het begin van de dienst heel wat psalmverzen gezongen, zonder orgel natuurlijk, want dat mag daar immers niet, en ik vond het vreselijk. Er was een voorzanger, die inzette, héél hoog, en de gemeente ging nog hoger, voor mijn besef oneindig hoog en vals. Nu weet de geliefde lezer wel, dat het kakelen van een kip in mijn muzikaal gehoor even melodieus klinkt als de mooiste muziek, maar dit was zelfs voor mij te erg, en het drong me door merg en beenderen, maar dat zal wel aan mij liggen. De preek was over de Samaritaanse vrouw. Het was een degelijke, rechtzinnige, vrij lange en vrij saaie predikatie, zo ongeveer als de mijne, en de toehoorders sliepen even nadrukkelijk, alleen voor een wijle opgeschrikt door een juffrouw, die flauw viel.’

En tenslotte. Doornenbal was bij alles thuis, maar als het er op aankwam kroop het bloed waar het gaan kan. In Canada schrijft hij:

’De gereformeerde kerk in Lamcombe is de enige Hollandse Kerk, en daarom komen er ook mensen van andere kerken, die elders geen onderdak vinden. Voor velen maakt het misschien weinig verschil waar ze kerkten, en zij vinden het al gauw, goed. Maar toch zijn er onder de emigranten, die hun kerkelijke tehuis in den vreemde niet meer zullen vinden. En dat zijn voor een groot deel ook - en juist - de mensen van de Veluwe uit de hervormde kerk. Ze blijven in hun hart de herinnering omdragen aan het kerkelijk leven van het vaderland en van hun geboortegrond, en zij kunnen het niet vergeten. De prediking, het psalmgezang en het kerkelijk en geestelijk klimaat zijn hun zo eigen geworden, zo dierbaar en zozeer hun leven zelf, dat zij nooit meer ergens anders thuis zullen raken, maar blijven terugverlangen naar de dagen hunner jeugd en naar het leven van die dagen, hoe goed ze het overigens in het nieuwe land ook vinden kunnen. Geen kerk, hoe rechtzinnig ook, kan hen vergoeden wat ze hebben moeten achterlaten, en ook de ernstigste prediking brengt hun niet wat ze zoeken. ' t Is daarom wel jammer dat de Hervormde Kerk in Canada nooit een predikant van de Veluwe tot zich trekt en die in de V.S. zelfs nooit één predikant uit het vaderland beroept. Juist de verstrooide kudde van de Veluwse gemeenten en ook van andere streken zou zo gelukkig zijn met een herder en leraar van haar eigen geestelijke ligging. Nu blijven deze mensen als schapen zonder herder, altijd uitziende naar verandering, zonder veel verwachting, dat die ooit zal komen.’

Tenslotte nog iets uit een negerdienst in Califomië:

’s Avonds naar een negerdienst. Het was daar niet vol, ze hadden ook al de hele dag kerk gehad en het is weer ontzettend heet. De kerk was echter keurig, het koor in toga, wat ze hier over het algemeen 's zomers niet doen in vefband met de warmte, en het was toch een mooie dienst. De negerdominee had wel niet zoveel aan zijn preek gedaan, maar het was tenminste een geestelijk woord en hij is er zelfs in geslaagd rtiij in het vijf en veertigste jaar van mijn leven eindelijk duidelijk te maken wat geloof is. In zijn jonge jaren was hij eens erg ziek. Hij lustte erg graag gebraden kip, maar zijn moeder bracht hem kippensoep, omdat hij zo ziek was. Hij at 't maar op, in de hoop, dat hij er weer sterk genoeg door worden zou om gebraden kip te eten. Zo is het met het geloof ook: het is de substantie van watje hoopt!’

Ziehier een Kleine bloemlezing uit Doornenbals reis-dag boeken. Hij schreef als een on­ rustige, een altijd weer op-weg-zijnde, als 'oecumenicus' en toch hervormde, als reizende maar nergens thuis.

Ik had met hem een aantal onvergetelijke uren.


Jac. Overeem: Ds. Doornenbal op reis; Uitgave De Banier B.V., Utrecht, 326 pag. ƒ 27, 50.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 december 1978

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

Met ds. Doornenbal op reis

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 december 1978

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's