Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Lier van Jan Luyken

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Lier van Jan Luyken

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wie over de poëzie van Jan Luyken (1649-1712) wil schrijven komt direct voor de vraag te staan: Over welke Luyken moet ik het hebben? Want, met enige overdrijving kunnen we zeggen dat er alleen al in zijn dichterlijk werk drie gestalten naar voren treden. En dan hebben we het nog niet eens over het feit dat hij aanvankelijk schilder was en dat hij zich ook tot een bekwaam etser heeft ontwikkeld! Er zijn drie Jan Luykens. Ze zijn wel eens raak getypeerd als: de 'genieter van het aardse leven', de 'mystieke extaticus' en de 'vrome didacticus'. De tweede en derde gestalte van de dichter sluiten nauw bij elkaar aan en vormen in elk geval geen tegenstelling. De, eerste gestalte staat daarentegen duidelijk apart van de twee andere.

Didacticus

Ik denk dat anno 1980 de derde gestalte van Jan Luyken, de 'vrome didacticus', het meest bekend is. Dat heeft vooral te maken met de toeristenindustrie. Wie heeft niet een keer in een souvenirwinkel zo'n fraai gebrandschilderd glas of tegeltje met een afbeelding en een kort gedicht van zijn hand gezien of gekocht? De onderwerpen zijn algemeen bekend: de bakker, de zeilmaker, de zadelmaker, de glasblazer, de schilder, enzovoorts. Ze zijn te vinden in zijn Spiegel van 't menselijk bedrijf. Luyken is hierin een volksdichter in de trant van Vader Cats. Samen met zijn zoon Caspar zorgde hij zelf voor de etsen en deed deze voorafgaan door een spreuk. Onder de afbeelding staat steeds een kort gedicht. (Als dichter toont hij zich hier niet van zijn sterkste kant, moeten we helaas zeggen.) Een goed voorbeeld is De grutter, met de spreuk 'Dat binnen sit. Is 't rechte pit' en de dichtregels:

Het Zaad van ' t buitendeel ontbloot,
Wordt eerst te recht tot eetbaar Brood:
Zo steekt de Kern van 't mens'lijk leven,
In d' Aardse Bast van Vlees en Bloed,
Waaruit zij heer'lijk wordt ontheven.
Als God een goede Scheiding doet.

Genieter van de aarde

De didactische Luyken, die zijn ernstige, vrome lessen doorgeeft, is wel te verbinden met de 'mystieke extaticus', maar staat mijlenver af van de eerste Jan Luyken, de zanger van de aardse liefde. Toch moeten we, als we chronologisch te werk gaan, daar beginnen: Luyken als genieter van het aardse leven, als schrijver van sensuele gedichten over de liefde, de vrouw en de natuur. Deze verzen zijn te vinden in de beroemde bundel Duytse Lier. Het zijn verzen die het aardse leven verheerlijken, zonder godsdienstige bijgedachte, vol dartelheid en speelsheid, ook al klinkt soms al een wat ernstiger toon door, zoals in de bekende regels:

Droom is 't leven anders niet;
't Glijdt voorbij gelijk een vliet.
Die langs steile boorden schiet,
Zonder ooit te keren.

Als Jan Luyken de gedichten van de Duytse Lier schrijft, staat hij nog ver af van de mystieke, vrome dichter die hij zou worden. Hoewel opgegroeid in een vroom gezin, moest hij aanvankelijk van die vroomheid niet veel hebben. Zijn vader treffen we aan temidden van allerlei groeperingen. Doopsgezinden en Collegianten, wie het primair niet ging om dogmatische zuiverheid maar om de ware innerlijke vroomheid en christelijke naastenliefde. Met name de geschriften van de Duitse mysticus Jakob Boehme hebben in deze kring veel invloed gehad.

Bekering

Dan komt onverwachts een radicale wending in het leven en het denken van de nog jonge Jan Luyken: hij komt tot bekering. Deze bekering is plotseling en ingrijpend geweest. Twee belangrijke gegevens bezitten we die dit duidelijk maken. Het eerste is een levensbericht over hem dat kort na zijn dood verschijnt en door een vriend is geschreven. Daarin komt o.m. het volgende voor:

In 't 26 jaar zijns ouderdoms is hem de Here op een krachtdadige wijs aan zijn herte verschenen; hem met veel overtuiginge en bestraffinge nagaande, en tonende dat het burgerlijke leven niet genoeg was om een Erfgenaam te worden van een onverderfelijke en onverwelkelijke erfenis, die weg geleid is voor degene die God liefhebben, maar dat er moet gestreden worden om in te gaan dewijl de poort eng en de weg smal is die ten leven leidt.

Wat de directe aanleiding is geweest tot deze plotselinge bekering weten we niet. Men vermoedt wel dat de plotselinge dood van een vriend ermee te maken heeft, maar dat is niet zeker.

Het tweede feit is dat Luyken na zijn bekering alles in het werk stelt om alle exemplaren van zijn eerste bundel, Duytse Lier, op te kopen en te vernietigen, wat hem echter niet is gelukt. Van zijn wereldse poëzie had hij definitief afscheid genomen.

Mystiek dichter

De Luyken van na zijn bekering, de 'mystieke extaticus', bezingt niet meer de puur aardse liefde, maar de liefde tot de hemelse Bruidegom. De inhoud van zijn kunst is veranderd, maar gelukkig niet het niveau ervan. Niet voor niets noemde Heeroma hem het 'zingende hart' van de reformatie. Hij bleef een bezield dichter, die nu echter getuigde van een andere liefde:

De ziele omhelst het arme en lijdende leven van Jezus Christus
Hoe minder troost aan alle dingen,
Hoe meerder troost aan 't Eenig Goed,
Dat als een welbron door komt dringen
En laaft den dorst van ' t heet gemoed.

Weg, geld en goed en aardse schatten!
Weg, eer en aanzien en gemak
En al waar 't vlees zich in wil vatten:
Gij zijt den geest een lastig pak!

O welkom, kruis en bitter lijden.
Verachting, oneer, spot en smaad,
Verschovenheid van alle zijden.
Vergeten armoed, strijd en haat:

Gij moet aan mijne tafel eten
En overnachten in mijn huis!
Die andren wil ik gants vergeten
En houden voor een snood gespuis!

Uw goede vriendschap mag wel duren.
Zolang ik woon in ' t aardse lijf:
Gij scheidt mij van de creaturen
En maakt dat ik verenigd blijf

Met God, mijn Lief, mijn Overschone,
Bij wien 't mij eeuwig lust te wonen.

 

Hij zingt van zijn verlangen naar Jezus:

Jezus Christus, mijn waarde!
Gij zijt het al en al wat ik begere.
Mijn Bruidegom, mijn Here,
Gij zijt het al in hemel en op aarde,
Die uwe wijsheid baarde.
Hoe lange duurt het, eer ik bij u zal wonen?
Jezus Christus, Jezus Christus, Jezus Christus, mijn schone!

Het gaat hem om de rust voor het hart die alle verstand te boven gaat. Wie Jezus in het hart draagt, kent die rust en 'blijft zonder vrezen'. Dit is het thema van het prachtige gedicht:

Van de rust der zielen
Al ruisen alle wonden.
Al bruist het wilde meer.
Al beeft het al van donder.
Al straalt de bliksem neer.
Mijn hert blijft zonder vrezen
In zijn wezen.

Het kan ons niet verschrikken.
Al wat van buiten woelt
Wanneer men maar van binnen
De schoonste ruste voelt,
Die schoonste rust van binnen
Kan 't verwinnen.

Als Jezus in 't herte
Te ruste heeft gezet.
Laat eens een onweer komen
Dat deze rust belet:
Al 't kwaad versmelt in vrezen
Voor zijn wezen.

O Mensen, woudt gij leren
Waar in uw heil bestaat,
't Is hier in, dat gij weelde
En aardse rijkdom haat.
En dat gij tracht te winnen
Rust van binnen.

Jan Luyken is het leven als een pelgrimsreis gaan zien. Het bekende werk van John Bunyan sprak hem zeer aan. Hij ziet alles op aarde als tijdelijk. Wel is al dat tijdelijke door God geschapen en in Gods hand, maar scherp stelt hij steeds tijdelijkheid en eeuwigheid, aarde en hemel, zinnen en ziel tegenover elkaar. De zichtbare wereld blijft wel schoon, maar heeft een diepere dimensie gekregen dan in de Duytse Lier: de aardse schoonheid verwijst nu naar God de Schepper, zoals ook Guido Gezelle later zou dichten: 'Mij spreekt de blomme een tale'.

Christus centraal

Jan Luyken van na zijn bekering staat, net als zijn vader, niet in de Calvinistische lijn van Dordt. Hij is meer verwant met de grote mystici, zoals Hadewych en Thomas a Kempis. Hij had een afkeer van theologische scherpslijperij en dogmatisch spervuur. Maar daardoor is hij niet meteen onrechtzinnig te noemen ! Gelukkig staat er nergens in de bijbel dat alleen mensen zalig worden die gedoopt zijn in en lid zijn van de officiële, nationale kerk! Vooral drie trekken kenmerken hem als christen: grote deemoed en afhankelijkheid van God, een grote liefde voor Gods volk en een nauw leven met Christus. Van dat laatste getuigt het volgende gedicht, waaruit overduidelijk blijkt dat Christus' dood aan het kruis de onmisbare kern van zijn geloofsleven vormde. Jezus boette voor onze zonden. Zijn lijden is een verzoenend lijden. Hij stilde Gods toorn en overwon Satan en dood.

Van Christus' lijden
Wie hangt er zo deerlijk, geteisterd, geschonden,
Roosverwig, vol striemen en wonden.
Tot smaadheid en schande aan ' t kruishout verheven?
Wat heeft hij, wat heeft hij misdreven?

Dat is er het slachtlam, zo heilig geboren.
Tot breking en lessing van toren:
Zijn misdaad is liefde, uitvloeien en geven:
Dat kost hem, dat kost hem zijn leven.

Kost dat hem zijn leven, die schoonste van allen,
Hoe is hij in 't lijden vervallen?
Of is het uit liefde en heilige minnen,
Wat zal hij daarmede dan winnen?

Wat anders als 't leven der eeuwige zielen
Die droevig in zonden vervielen -
Op dat hij die schulden verzoene en boete.
Zo druipen zijn handen en voeten.

Ach, Jezus, beminde, hoogwaarde en schone,
Wie zal u, wie zal u belonen?
Uw weldaad die gaat ons vermogen te boven.
Wij willen u prijzen en loven!

Maranata!

De oude Jan Luyken, - hij is dan vooral de 'vrome didacticus' geworden - trekt zich nog meer uit de wereld terug. Hij leeft 'met weinige gemeenzaam' in grote soberheid en ingetogenheid. Hij wandelt veel in de natuur die hij ziet als een afschaduwing van Gods volmaakte schoonheid. De drukte en het gewoel van de grote stad ontvlucht hij, eerst in de omgeving van Haarlem, later in Schellinkwoud bij Hoorn.

Op zijn sterfbed in 1712 spreekt hij bijzonder troostvolle woorden tot de zijnen: 'tussen mij en de Here staat het wel', en zijn laatste belijdenis is: 'ik geloof dat ik in de zalige rust zal verzinken'.

Op hoge leeftijd schrijft hij nog het gedichtje De grijze ouderdom. D. Schulte Nordholt zegt van dit gedicht: 'het is van zo ontroerende directe eenvoud, dat men het voor zich ziet: die oude man in dat Hollandse huisje die door de lage ruiten uitziet over de dijk of de Here Jezus er nog niet aan komt, en die zo zeker weet dat Hij gauw zal komen'. Oud en 'der dagen zat' schrijft hij:

De grijze ouderdom
'k Wierd wit van ouderdom en ' t leven zat, en stram,
In de oude woning daar de wanhoop vaak kwam waren.
En joeg me doodschrik aan, en doopte in 't zweet mijn haren.
Hoe dikmaal keek ik uit of Jezus nog niet kwam!
Maar, allerwijste Heer, 't mag kort of lange duren,
Uw name zij geloofd: gij komt ter rechter uren.


Maranata! Kom, Here Jezus! Dat is de boodschap van Jan Luyken.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 april 1980

De Waarheidsvriend | 20 Pagina's

De Lier van Jan Luyken

Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 april 1980

De Waarheidsvriend | 20 Pagina's