‘Bij brood en beker’
Studie over het Heilig Avondmaal
'Jezus' laatste maaltijd vóór zijn sterven van beslissende betekenis voor het avondmaal.' Dit is het opschrift van een paragraaf in het zojuist uitgegeven prachtige werk over het Heilig Avondmaal, dat vorige week reeds door drs. Exalto in ons blad werd aangekondigd. Deze paragraaf bevindt zich in het diepgravende hoofdstuk van de hand van prof. dr. J. P. Versteeg over de nieuw-testamentische gegevens aangaande het avondmaal. Inderdaad, van beslissende betekenis is deze maaltijd geworden voor de christelijke gemeente door de eeuwen heen.
'Jezus' laatste maaltijd vóór zijn sterven van beslissende betekenis voor het avondmaal.' Dit is het opschrift van een paragraaf in het zojuist uitgegeven prachtige werk over het Heilig Avondmaal, dat vorige week reeds door drs. Exalto in ons blad werd aangekondigd. Deze paragraaf bevindt zich in het diepgravende hoofdstuk van de hand van prof. dr. J. P. Versteeg over de nieuw-testamentische gegevens aangaande het avondmaal. Inderdaad, van beslissende betekenis is deze maaltijd geworden voor de christelijke gemeente door de eeuwen heen. De instellingswoorden uit Mattheüs 26 (vers 26-29), Marcus 14 (vers 22-25) en Lucas 22 (vers 19-20), door Paulus nagezegd in 1 Kor. 11 (vers 23-25) - 'want ik heb van den Heere ontvangen hetgeen ik u ook overgegeven heb' - zijn in alle tijden opgevolgd. Maar toen het avondmaal werd ingesteld was nog niet te bevroeden hoezeer juist dit heilig sacrament, wat betreft de viering ervan maar ook wat betreft het verstaan van de betekenis ervan, zoveel verschillen te zien zou geven binnen de christelijke gemeente.
Het is dan ook met deze verscheidenheid van opvattingen en belevingen door de eeuwen heen gegeven, dat thans zo'n lijvig boekdeel over het Heilig Avondmaal kón worden uitgegeven èn - voeg ik er direct aan toe - móést worden uitgegeven.
Wat dit laatste betreft: het is de grote verdienste van dit boek, dat het ons vanuit de Schrift meeneemt door de geschiedenis heen en ons het wezenlijke van dit sacrament wil tonen, terwijl het tegelijkertijd de aberraties, de afwijkingen van de bijbelse leer aangaande het avondmaal bloot legt.
We kunnen er niet aan denken dit boek grondig te bespreken. Het is zó veelzijdig, dat er een serie artikelen aan te wijden zou zijn. In dit artikel wil ik enkele lijnen naar voren halen, die in dit boek vanuit de Reformatie getrokken worden, met name bij Luther en Calvijn, die - hoezeer ook verschillend in hun leer aangaande het avondmaal - in zo klare gelóófstaal beiden over de betekenis ervan hebben gesproken. Prof. Versteeg zegt in zijn bijdrage, dat het in het Nieuwe Testament bij het avondmaal niet gaat om het gedenken van een dode, maar om het gedenken van de dood van Jezus in zijn heilshtiekems. Dat met name hebben de Reformatoren herontdekt en doorgegeven in klare taal. Bij het avondmaal gedenken we niet (alleen) aan de vrucht van het offer van Christus - zegt Versteeg - maar aan dat offer zélf. Het avondmaal is geen herhaling van het offer - zoals Rome leert in de mis - maar gedachtenis aan het offer zélf dat gebracht is.
Luther
Nadat op boeiende wijze in dit boek door prof. dr. J. van Genderen is beschreven hoe in de Oude Kerk en in de Middeleeuwen over het avondmaal is gedacht behandelt drs. K. Exalto het avondmaal bij Luther. Als gezegd, Luther en Calvijn verschilden terzake van de léér van het avondmaal. In de worsteling om de betekenis van de woorden 'dit is mijn lichaam' gingen ze verschillende wegen.
Dat is niet zó verwonderlijk, als men bedenkt, dat opeens uit-gebroken werd uit de leer van de transsubstantiatie, de leer bij Rome, dat brood en wijn wezenlijk veranderen in het lichaam en bloed van Christus. Wat de leer betreft volgeri we meer Calvijn dan Luther. Maar hoe klaar is Luther in zijn bewoordingen over de betekenis van dit sacrament voor het geloof, hoe duidelijk is hij als het gaat om de noodzaak van het gebruik ervan en hoe menselijk is hij als hij - hoe heilig het sacrament op zich ook is - daaraan ziet deelnemen mensen van vlees en bloed, die tot hun laatste snik zondaar blijven maar dan ook tot de laatste snik op genade aangewezen zijn. Het sacrament blijft voor hem nodig voor mensen, die juist vleselijk zijn, verkocht onder de zonde, ook in de concrete zin van het woord, niet alleen maar beschouwelijk.
Ik laat hier uit de bijdrage van drs. Exalto enkele passages van en over Luther terzake van het avondmaal volgen:
'Er is ons in dit sacrament gegeven een onuitsprekelijke genade van God. Wij mogen er al ons levensleed en al onze aanvechtingen leggen op de gemeente en inzonderheid op Christus. Hier mag men zich troosten en sterken en zeggen: Ben ik een zondaar, ben ik gevallen, ga ik gebogen onder levensleed, ik ontvang hier het teken, nl. dat de gerechtigheid van Christus, zijn leven en zijn lijden beschermend vóór mij staat, en dat ik alle engelen in de hemel, alle zaligen in de hemel en alle vromen op aarde aan mijn zijde heb. Moet ik sterven, ik ben niet alleen. Moet ik lijden, zij lijden met mij mee. Zie zo moet ge het sacrament gebruiken, dit is de vrucht ervan. Zo wordt uw hart vrolijk en gesterkt.'
Wat moet ik doen als ik geen nood gevoel, als ik geen honger en dorst heb naar het sacrament?
'Luthers pastoraal antwoord op deze vraag is: Degenen die zo gezind zijn kan ik geen betere raad geven dan dat zij eens de hand in eigen boezem steken en zien of zij ook vlees en bloed hebben; en bemerkt ge dat dat zo is, luistert dan eens, in uw eigen belang, naar wat Paulus zegt over de vruchten die uit uw vlees voortkomen, - en dan citeert Luther Gal. 5, 19-21 'De werken des vleses nu zijn openbaar, welke zijn overspel, hoererij, onreinheid, ontucht, afgoderij, venijngeving, afgunstigheden, toorn, gekijf, tweedracht, ketterijen, nijd, moord, dronkenschappen, brasserijen en dergelijke'. Luther verwijst verder ook naar Rom. 7, waar Paulus zegt: 'Ik weet dat in mij, dat is in mijn vlees, geen goed woont.'
Luther zegt: Als Paulus zo over zijn eigen vlees durft te spreken, zullen wij dan beter of heiliger willen zijn?
Tegen het bezwaar: jamaar, ik vóél dit niet, brengt Luther in: dat is zoveel te erger; dat is een teken dat ge geheel melaats zijt, zodat ge niets voelt, terwijl intussen toch wel de kwaal voortwoekert en voortvreet. Geloof, dat de Schrift in dit geval een oordeel over u uitspreekt.
Maar is dat een argument om van het avondmaal weg te blijven? Juist niet! 'Hoe minder u van uw zonden en gebreken gevoelt, des te meer reden hebt ge om te komen en hulp en medicijn te zoeken'.
Nog enkele trekken geef ik weer uit dit lezenswaardige stuk over Luthers zicht op het avondmaal. Het avondmaal is - zegt Luther - niet ingesteld, omdat God het nodig heeft maar omdat wij het nodig hebben.
'Het avondmaal als zodanig behaagt God niet, maar wij moeten Hem behagen, en wij behagen God als wij het op de rechte wijze gebruiken en ons geloof daardoor oefenen. Daarom stelt Luther tégenover het opus operatum, het werk dat gedaan wordt, het opus operantis, dat is: het werk dat door hem die gelooft gedaan wordt.'
Bij Luther ligt sterk de nadruk op het geloof en (in) de belofte, alshet gaat om de rechte voorbereiding op het sacrament van het Heilig Avondmaal. Ik citeer drs. Exalto:
'Ook kan Luther nu, sterker nog dan tevoren, de nadruk leggen op het geloof. Een belofte kan immers alleen in het geloof worden aangenomen. Hij zegt dan ook: Is het avondmaal een belofte, dan kan men tot dat avondmaal alleen komen sola fide, door het geloof alleen. Het begin van onze zaligheid is het geloof dat rust op het Woord Gods. Alle 'voorbereidingen' vallen daarmee vanzelf weg. De enige goede voorbereiding (praeparatio digna) op het avondmaal is: het geloof! Luther zal dit later in zijn preken eindeloos herhalen.
Hij zegt: Er is eerst het Woord, dan het geloof, dan de liefde. Natuurlijk bedoelt hij dat niet in chronologische zin, als zou er ooit een waar geloof kunnen zijn zonder de liefde. Maar wel is hem aan deze (volg-)orde veel gelegen. Niet de mens door zijn werken maar God door zijn belofte is de auteur van ons behoud. Om op waardige wijze de mis te vieren, wij zeggen thans: het avondmaal te vieren, is niet anders nodig dan het geloof, het vertrouwen op de belofte. Maar ach, zo roept Luther uit, wie weet nog dat het avondmaal 'de belofte Gods' is.'
Het avondmaal is intussen voor de gelovigen.
'Op de vraag, wie het avondmaal ontvangen mogen, antwoordt Luther kortweg: degenen die de inzettingswoorden geloven. Er is dus geloof nodig om tot het avondmaal te mogen komen. De vergeving der zonde, die ons in het avondmaal wordt aangeboden en beloofd, kan niet anders dan door het geloof ontvangen worden. Zegt niet Christus: voor u? Voor u gegeven en voor u vergoten, staat er. Daarmee heeft Hij willen zeggen dat het aangenomen moet worden. Welnu, die zich dit gezegd laat zijn, het gelooft, die hééft het. En wie niet gelooft die heeft niets. 'De schat is opengedaan en bij ieder voor de deur, ja op de tafel gelegd, maar daar behoort bij te komen, dat u het ook aanneemt en er zeker van zijt zoals de woorden het geven'. Dit nu, zegt Luther, is de gehele christelijke voorbereiding om dit sacrament waardig te ontvangen. De schat wordt voor ons neergelegd, met het hart zal men haar tot zich moeten nemen. Met hat hart, want met de handen kan men zulke geschenken en eeuwige schatten niet grijpen. Nodig is het geloof van het hart.'
Ten zeerste laakt Luther dan 'de luiheid en traagheid van de grote menigte van het kerkvolk' , van hen 'die soms één, twee of drie jaar niet aan het avondmaal deelnemen alsof zij zulke sterke christenen zijn, dat zij dit niet nodig hebben', of van hen 'die zich laten afhouden en terugschrikken, omdat wij geleerd hebben dit niemand moet toetreden als hij geen honger of dorst voelt, die hem ertoe drijft.' 'Maar dit moet men toch weten, dat zulke mensen niet voor christenen gehouden mogen worden, die zich zo lang van het avondmaal verre houden en er zich aan onttrekken.'
Maar verder, van dwang is geen sprake:
'Luther zegt: Wij dwingen niet; niemand behoeft tot het avondmaal te gaan om óns, om óns een dienst te bewijzen of om óns welgevallig te zijn. Maar dit moet u ertoe prikkelen, ja zelfs dwingen, dat Christus het hebben wil en dat het Hem welbehagelijk is. Ge moet u niet door mensen tot het geloof of tot enig werk laten dwingen. Wat wij doen is niet anders dan u leren en vermanen tot wat u doen moet. Niet om óns moet ge het doen maar om uzelf. Christus lokt en trekt u. Als u dat wilt verachten, ligt dat voor uw eigen rekening.'
Nog één keer over het gevoel. Hoe minder wij voelen, des te meer reden hebben we om te komen, zegt hij:
'Voor Luther is er in fei'te maar één categorie mensen die niet tot het avondmaal mag komen en dat zijn degenen die niet willen, die het sacrament verachten, die, hoewel zij ziek zijn, het medicijn niet willen gebruiken.
Luther heeft trouwens over nog méér argumenten beschikt om de klager ermee tegemoet te treden. U zegt, dat u uw zonden niet gevoelt, wèl kijk ééns om u heen. Zijn er niet wereld en duivel? Als u niet weet dat u in de wereld bent, dan moet u het uw buren maar eens vragen, zij zullen het u wel zeggen. Welnu, alwie in de wereld is ontbreekt het niet aan zonde en nood.
Probeer maar eens in deze wereld u aan het evangelie te houden, en naar het evangelie te leven, en zie dan eens, of er niemand is die u vijandig wordt, die u leed, onrecht en geweld aandoet, die u ook reden geeft tot zonde en tot ondeugden. Luther wil zeggen: aan de wereld kunt ge u nooit onttrekken. En wat doet die wereld? Zij haat u als u een christen tracht te zijn; en dat niet alleen: zij prikkelt u ook tot zonde en tot kwaaddoen en slaagt daar ook in. Is dat niet reden genoeg, wil Luther zeggen, om troost, hulp en kracht te zoeken in het avondmaal? Hij wijst ook op de duivel. Neen, die krijgt u niet onder de knie. Zelfs de Heere Jezus heeft hem niet kunnen vermijden. Wat is dan de duivel? De Schrift noemt hem een leugenaar en moordenaar. Hij is een leugenaar die het hart afleidt van Gods Woord en u verblindt, zodat u uw nood niet gevoelt en niet tot Christus kunt komen. Hij is een moordenaar die u geen uur het leven gunt. 'Indien u zou kunnen zien, hoeveel messen, spiezen en pijlen elk ogenblik op u gericht worden, dan zou u zich verheugen (nl. in het feit dat er een avondmaal is) en zo vaak u kunt aan het avondmaal deelnemen'.'
Calvijn
Ook Calvijn heeft in duidelijke geloofstaal over de viering van het Heilig Avondmaal gesproken. Dr. W. Balke-zelf gepromoveerd op een studie over Calvijn en de Doperse Radicalen - schrijft over hem een zeer lezenswaardig artikel. Uit dit artikel licht ik met name de gedachte dat Calvijn in zijn tijd óók al wist van mensen, die meenden dat anderen dan zijzelf niet aan het avondmaal behoorden te gaan, of die zich er zélf op beroemden niét aan te gaan terwijl anderen wel aangingen.
'Het is een verderfelijke manier van onderricht, zoals sommigen doen, om een volkomen vertrouwen van het hart en een volkomen boetvaardigheid te verlangen en van het avondmaal allen uit te sluiten, die dat niet hebben. Want zodoende zijn allen uitgesloten zonder enige uitzondering. Wie kan zich met recht inbeelden, dat hij niet door enig mistrouwen is aangetast en niet onderworpen is aan enige zonde of zwakheid? De kinderen van God, dat staat vast, hebben zo'n zwak geloof, dat zij altijd moeten bidden, dat de Heere hun ongelovigheid te hulp komt. En het is een zo diep in onze natuur ingewortelde ziekte, dat wij er nooit geheel van genezen worden, voordat wij bevrijd zijn van deze gevangenis van ons lichaam. Meer nog, zij wandelen in de zuiverheid van het leven, maar op zo'n manier, dat zij dagelijks moeten bidden zowel om vergeving der zonden als om genade om beter te vorderen. En hoewel de één meer onvolkomen is dan de ander, is er toch niemand die niet struikelt op vele plaatsen. Zo zou het avondmaal niet alleen zonder nut zijn voor allen, maar zelfs verderfelijk, als wij er zo'n ongereptheid van geloof en leven moesten aandragen, waarop niets aan te merken valt. En dat is tegen de bedoeling van onze Heer, want Hij wil niets meer dan zijn kerk zalig maken.'
Hetzelfde zegt overigens prof. dr. C. Graafland in zijn bijdrage over 'G. Voetius, W. a Brakel en J. Verschuir' over Wilhelmus a Brakel:
'We zien, dat Brakel enerzijds duidelijk stelt dat het avondmaal alleen voor de ware gelovige is, maar anderzijds ervoor waakt, dat hij de toelating laat geschieden op grond van het persoonlijk oordeel van de kerk of de predikant. Volgens Brakel is het zo, dat de kerk niet oordeelt over het inwendige. Daarom mag de kennis van de wedergeboorte van de ander nooit, (...) een grond zijn voor de toelating tot het avondmaal. Toegelaten dienen te worden allen, 'die verstandige belijdenis doen van de ware leer des Evangelies, en die een leven leiden, die met de belijdenis overeenkomt'.'
Ook de bijdrage van drs. A. G. Knevel over W. Teellinck signaleert deze houding:
'Hij kan dan ook tot geen andere conclusie komen, dan dat christenen die deze argumenten hanteren om niet te behoeven aan te gaan, slechts zogenaamde christenen zijn, bij wie satan de ogen verblind heeft (...)
Dit zijn mensen die ongenoegen hebben over de leer of over het leven van degenen die aangaan. Vooral dus mensen die zich eraan storen, dat er mensen aangaan die niet beter zijn dan zij die afblijven. Teellincks antwoord aan hen is zeer nuchter: hij zegt hen namelijk, dat de apostel heeft gezegd niet anderen te beproeven maar onszelf, als het anders was had hij het wel gezegd. Hoewel Teellinck moet toegeven, dat er velen zijn die het Heilig Avondmaal niet op de juiste wijze gebruiken, spoort hij toch de mensen aan met des te meer ijver het Heilig Avondmaal te gebruiken, om daardoor gebeterd te worden. Hij trekt een parallel met het gebed dat ook niet nagelaten wordt omdat sommige mensen het misbruiken. Teellinck ziet echter, dat bij hen die dit argument aanvoeren de schoen elders wringt. Aangezien zij meestal niet meewerken en zich ervoor inspannen, dat deze misstanden uit de weg geruimd worden, blijkt dat het hen helemaal geen ernst is met de zaken van het Heilig Avondmaal en hun zaligheid, en dat deze uitvlucht eigenlijk een smoesje is, om niet aan het Heilig Avondmaal behoeven aan te gaan.'
Uit de bijdrage van dr. W. Balke over Calvijn, neem ik nog het volgende over als het wezenlijke van Calvijns avondmaalsleer:
'Want wat onze kijk op de sacramenten betreft, wij binden de genade van God niet aan hen en dragen ook niet de werkzaamheid en de kracht van de Heilige Geest op hen over en plaatsen ook niet het vertrouwen van het heil in hen. Echter belijden wij dat het alleen God is die handelt door de sacramenten en wij zeggen dat zij hun gehele werkzaamheid van de Heilige Geest ontvangen hebben en wij betuigen dat deze alleen voor de uitverkorenen zichtbaar is. Ook leren wij dat de sacramenten ons aan de hand tot Christus brengen en dat wij in Hem alle goederen van het heil zoeken.
Ik zie echt niet in wat je met recht nog meer van deze leer kunt verlangen, die overlevert dat bij Christus alleen het heil te zoeken is, die God alleen tot Bewerker daarvan maakt en die verzekert, dat het alleen door de verborgen werking van de Heilige Geest ontvangen kan worden. Nu echter leren wij, dat de sacramenten instrumenten zijn van de genade van God. Immers, daar zij tot dit bepaalde doel zijn ingezet, zo kunnen wij niet zeggen, dat het rechte gebruik van hen ijdel is. Wij zeggen: wat daarin wordt afgebeeld, wordt ook aan de uitverkorenen aangeboden opdat men niet zou geloven dat God de ogen zou bedriegen door een valse voorspiegeling...
Wanneer ons in het avondmaal de tekenen van vlees en bloed van Christus worden aangeboden, dan worden zij ons, zo zeggen wij, niet tevergeefs aangeboden zonder dat ook de zaak zelf voor ons vaststaat. Daaruit volgt dat wij het lichaam van Christus eten en zijn bloed drinken.
Door zo te spreken maken wij niet uit het teken de zaak zelf, noch vermengen wij deze beide in één; wij sluiten het lichaam van Christus niet op in het brood en wij fantaseren daarentegen ook niet dat het onbegrensd is; wij dromen niet van een vleselijke transfusie van Christus in ons en wij doen ook niet een uitspraak over een ander dergelijk verzinsel...'
Verder noem ik nog uit deze bijdrage, dat Calvijn pleitte voor een veelvuldig vieren van het avondmaal - liefs maandelijks - maar dat hij vier maal per jaar als normaal beschouwde en verder ook dat hij positief stond tegen het vieren van het avondmaal met zieken en stervenden:
'Wanneer nu iemand die God vreest, ziet dat hij van deze wereld afscheid moet nemen, dan kan het niet anders of hij wordt door veel aanvechtingen bestormd en beangstigd en zo zal hij terecht begeren zich toe te rusten om in de strijd staande te blijven. Mag men nu dit geheel enige hulpmiddel van hem wegnemen, dat zijn vertrouwen zo sterkt, dat hij zich met vreugde in de strijd begeeft en de overwinning behaalt? Reeds iemand die langdurig bedlegerig is, of nabij de dood te verhinderen dat hij belijdenis aflegt van zijn godsvrucht en betuigt dat hij in overeenstemming is met de kerk, is hard en geeft een slecht voorbeeld. Juist het avondmaal is het zinnebeeld van de heilige eenheid tussen Gods kinderen.'
Ik moest hierbij terugdenken aan het laatste avondmaal, dat onze vriend ir. G. B. Smit twee dagen voor zijn sterven vierde en wat hem zo'n onbeschrijfelijke vreugde heeft bezorgd.
Bezinning
We begonnen dit artikel met óók op te merken, dat omtrent het avondmaal door de tijden heen zo veel verschil van inzicht is ontstaan in de gemeente van Christus. Bij alle verschil ging het ecKter wèl om het beleven van de 'vreugde des heils'. Zoals Israël de maaltijden beleefde in een vrolijk zijn 'voor het Aangezicht van de Heere' (Deut. 16, 1-17, aangehaald door prof. Versteeg), zó mag de nieuwtestamentische gemeente het heil in Christus vieren, eveneens voor het Aangezicht van de Heere.
Helaas is deze viering soms ook spaarzamelijk. In de bijdrage van prof. dr. C. Graafland in deze bundel, waarin hij de avondmaalspraktijk in de 19e en 20e eeuw behandelt komt op ontdekkende wijze tot uitdrukking hoe deze viering van het heil, wat betreft b.v. onze Nederlandse Hervormde Kerk enerzijds aan oppervlakkigheid (in modernisme van allerlei soort) heeft blootgestaan en nóg staat, nl. in een deelname met 'een minimum aan kennis van het heil en met een oppervlakkige vanzelfsprekendheid', maar anderzijds aan onderwaardering door lijdelijkheid en geesteloosheid ter rechterzijde. In dat verband noemt hij de bekende studie van wijlen drs. D. Broeren over de praktijk van het Heilige Avondmaal in de Hervormde Kerk, waarbij de gereformeerde gezindte er niet beter afkomt dan de minder rechtzinnigen.
En zijn er vandaag óók niet nog enkele gemeenten, waar het avondmaal al lange tijd niet is gevierd of waar het vieren ervan slechts spaarzaam is, met uiterst geringe deelname?
Sursum Corda
Ik eindig met wat voor Calvijn het wezenlijke en daarin het onmisbare was van dit sacrament: Sursum Corda
'Het kenmerkende voor de avondmaalsviering voor Calvijn is gelegen in de bewoording van het sursum corda: de harten omhoog. Hier is het eigenlijke niet. De tekenen en zegelen van brood en wijn nodigen ons onze harten opwaarts in de hemel te verheffen waar Christus Jezus is. Geen aanbidding van de elementen, ook geen verachting van de elementen. Het is een gebod van Christus. Prachtig schrijft Calvijn in zijn Korinthe-commentaar: 'Nu, deze gemeenschap aan het lichaam des Heeren, welke ik zeg, dat ons in het avondmaal gegeven wordt, vereist geen plaatselijke tegenwoordigheid, noch nederdaling van Christus, noch zijn oneindigheid, noch iets dergelijks. Want omdat het avondmaal een hemelse handeling is, zo is het volstrekt niet ongerijmd dat Christus in de hemel blijvend, door ons ontvangen wordt. Want dat Hij Zichzelf aan ons meedeelt, dat geschiedt door de verborgen kracht van de Heilige Geest, waardoor de dingen, die naar de plaats wijd van elkaar zijn, niet alleen verzameld, maar ook samen tot één verenigd worden. Maar opdat wij aan deze gemeenschap deelachtig zijn mogen, moeten wij tot de hemel ons verheffen. Hier moet dan ons het geloof te hulp komen, omdat alle zinnen van het vlees bezwijken. Als ik zeg geloof zo versta ik niet allerlei mening, die op menselijke verdichtselen steunt, zoals velen dikwijls van het geloof roemend, grotelijks in dit stuk dwalen. Hoe dan? Gij ziet brood en niets anders: maar gij hoort, dat het een teken van het lichaam van Christus is: twijfel niet, dat door de Heere vervuld wordt, wat de woorden doen horen, te weten, dat het lichaam, dat gij niet ziet, u een geestelijk voedsel is. Het schijnt ongelofelijk, dat wij door het vlees van Christus gevoed worden, dat zo ver van ons verwijderd is: bedenkt, dat het een verborgen en wonderlijk werk van de Heilige Geest is, dat gij niet met de maat van uw verstand behoort te meten... laat Hem in zijn hemelse glorie blijven en heft uw hart daarheen op, opdat Hij u vandaar zijner deelachtig make.'
Het behoeft geen nader betoog, dat we dit belangrijke (standaard)werk van harte aanbevelen.
N.a.v. prof. dr. W. van 't Spijker e.a.: 'Bij brood en Beker', Uitgave De Groot, Goudriaan, 456 pag., ƒ 69, 50; na 1 juli ƒ 75, —.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 mei 1980
De Waarheidsvriend | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 mei 1980
De Waarheidsvriend | 12 Pagina's