Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Over het aanbod van Gods genade (2)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Over het aanbod van Gods genade (2)

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dat de Erskine's een bepaalde invloed in ons land hebben gehad, is ons bekend uit de Nadere Reformatie.

Inzake 'het aanbod van Gods genade' hebben wij in een vorig artikel een Nederlands theoloog, Johannes Conradus Appelius (1715-1798), verscheidene keren aangehaald. Nu willen wij nagaan wat de Erskine's ons hierover hebben te zeggen. In hoeverre de Erskine's Appelius hebben beïnvloed zou zeker waard zijn om eens diepgaand na te gaan. Doch aangezien dit buiten het bestek van dit artikel omgaat, laten wij dit nu rusten.

Dat de Erskine's een bepaalde invloed in ons land hebben gehad, is ons bekend uit de Nadere Reformatie. Zij zijn gegaan in het spoor van de Gereformeerde Reformatie. Zij zijn gegaan in het spoor van de Gereformeerde Reformatie en hebben veel, dat wij in de Nadere Reformatie kennen. De slotfiguur uit de Nadere Reformatie bij ons, Th. van der Groe, heeft dan ook aan de werken van de Erskine's uitvoerige inleidingen toegevoegd, die geestverwantschap verraden. Ofschoon dadelijk neergeschreven moet worden, dat Van der Groe andere accenten legde dan de Erskine's. Hoezeer wij Van der Groe om zijn prediking waarderen, is het ons echter in de loop der tijden wel duidelijk geworden, dat zijn prediking in levendigheid en evangelisch gehalte toch enigszins achterblijft bij die van de Erskine's.

Wie waren de Erskine's?

De Erskine's waren twee Schotse predikanten. Twee broers, Ebenezer en Ralph. Het leven van deze broers loopt zo parallel en is zo nauw verbonden, dat wij ze alleen als een eenheid kunnen, aanhalen. Ebenezer Erskine werd geboren in 1680 en stierf in 1754, terwijl zijn broer Ralph in 1685 het levenslicht zag en in 1752 de weg van alle vlees is gegaan. Jarenlang heeft Ebenezer de gemeente Stirling gediend, terwijl Ralph geen andere gemeente heeft gehad dan Dunfermline. De actieradius waarbinnen zij werkten is naar onze gevoelens bepaald niet groot geweest. Toch bleef hun prediking allerminst tot een kleine kring beperkt, maar wekte in heel Schotland en ook in ons eigen land weerklank. En nóg altijd vindt hun prediking weerklank in ons land wat wel blijkt uit het feit, dat nog niet zolang geleden hun beider preken in 12 delen een nieuwe herdruk beleefde.

Wat was de inhoud van hun prediking?

Als wij in 't kort de prediking van de Erskine's dienen te omschrijven, is het wellicht het beste deze te typeren als 'een rijke Christus voor een arme zondaar'. Hun prediking heeft tot inhoud de vrije genade van God in Christus. Prof. dr. S. van der Linde schrijft hiervan o.a., dat zij in frisheid en ruimte doen denken aan Wesley en Whitefield. Dat is een terechtte opmerking. Het kerkelijk pad van deze beide broers is bepaald niet altijd over rozen gegaan. Binen de kerk hebben zij een hevige strijd moeten voeren tegen het opkomend Deïsme, met zijn deugdbetrachting én tegen het neonomianisme.

Het neonomianisme

Het neonomianisme poogde uit vrees voor zijn tegendeel (het antinomianisme) van het geloof en de genade een nieuwe wet te maken. In dit neonomianisme, dat ook in onze tijd wordt aangetroffen, zagen de broers een beperking van de beloften van het evangelie. Deze beperking hebben de Erskine's fel bestreden. Daartegenover stelden zij, dat 'de kabinetten der evangelische beloften' voor allen zeer wijd behoren te worden geopend. Geen enkele restrictie of beperking mag daarin worden aangebracht. In Christus ligt immers een onmetelijke rijkdom en er is vooreen ieder plicht en recht, om daaruit te putten om niet. Het lijkt wel alsof wij hier Appelius horen spreken. Met kracht hebben de Erskine's de beloften Gods gepredikt en in hun prediking Christus aangeboden als de Zaligmaker van zondaren. Van één van de beide broers zijn deze woorden ons heel goed bekend nl. 'dat in de prediking Christus aan onze voeten wordt neergelegd'. De gebroeders kenden dus een krachtige beloftenprediking. Maar dat wil niet zeggen, dat zij geen onderscheid maakten in de beloften. Zij hebben de beloften in de prediking wel degelijk geadresseerd. Een ieder wist heel goed welke belofte voor hem of haar bestemd was. Er wordt de gebroeders wel eens verweten, dat zij niet onderscheidenlijk preekten. Doch dit is een misverstand, dat wellicht berust op weinig kennisname van hun geschriften. Hoe onderscheidenlijk zij preekten en de beloften inderdaad een adres hadden, is wellicht het beste te illustreren uit een preek van R. Erskine, waarin hij o.a. handelt over voorwaardelijke en volstrekte beloften.

Voorwaardelijke en volstrekte beloften

In zijn preek spreekt R. Erskine de onbekeerde als volgt aan: 'Wat ook uw vroegere zonden zijn geweest, of wat u nu ook vreest, wendt u door het gebed tot Hem, Die gij zovele malen getergd hebt, en er mag hope zijn in Israël u aangaande. Redeneert u zelven niet uit uw plicht. Is het niet verplicht uw staat voor de Heere te bewenen? Is niet de genade liefelijk en begeerlijk, en is niet Christus waard gezocht te worden... Hebt Gij niet God's roeping en nodiging, (krachtens het Verbond, de K.) zijn raadgevingen en vermaningen, ja, zijn plechtige verklaring, dat Hij geen lust heeft in de dood des zondaars? Als de Koning der ere verraders nodigt te komen en vergeving te zoeken, wat zou u dan nog ontmoedigen'?

Op een fijngevoelige en pastorale wijze laat R. Erskine hier de nodiging uitgaan. Als goed pastor weet hij ook van de tegenwerpingen die zijn hoorders op deze nodiging kan laten horen. Opvallend is dat zijn tijd hierin niet zoveel verschilt van onze tijd. Dezelfde bedenkingen en tegenwerpingen horen wij ook in deze eeuw. Luistert u maar verder wat hij in deze preek antwoordt op de tegenwerping, dat de belofte niet voor de goddeloze is. Hij zegt dan: 'Misschien zegt u: Doch helaas, als ik een goddeloze ben, hoe kan ik dan de belofte aangrijpen, om gehoor te vinden en voorspoedig te zijn, want ik heb geen recht op enige belofte, zolang ik in de natuurlijke staat ben'. Deze woorden zouden zo uit het leven van een gerneentelid uit onze dagen gegrepen kunen zijn. Nu zullen wij zowel in de prediking als in het pastoraat met zo'n uitspraak ten alle tijde voorzichtig moeten zijn. Zij kan gedaan worden uit een valse lijdelijkheid en dan dient zij bestraft te worden. Immers 's mensen onvermogen mag noch openlijk noch verkapt de Heere worden toegeschreven. Aan de andere kant kan zulk een uitspraak ook gedaan worden door werkelijk worstelende zielen. Zij zitten er echt mee of er nu beloften voor hen in de Schrift staan en of deze werkelijk voor hen gemeend zijn. Deze stille en bekommerde zielen mogen wij niet verdenken van valse lijdelijkheid. Het kaf zal van het koren onderscheiden dienen te worden. Op de tegenwerping, dat de goddeloze niet enig recht op de belofte zou hebben; antwoordt R. Erskine als volgt: 'Hoewel een goddeloze geen aanspraak kan maken op een voorwaardelijke belofte, omdat hij de voorwaarde mist, welke de belofte veronderstelt in hem aan wied de belofte gedaan is, nochtans zijn er volstrekte beloften, waarop hij in het gebed pleiten kan. Met voorwaardelijke beloften bedoel ik die beloften, die aan de genade zijn gedaan. Er zijn beloften die gedaan zijn aan de genade des geloofs; aan de genade der liefde; aan de genade der nederigheid. Een onbekeerd mens kan dan ook niet pleiten op de beloften, die aan de genaden zijn gedaan, omdat hij vooralsnog ware genade mist. Ik bedoel met volstrekte beloften, de beloften die uit genade gedaan zijn. Er is een belofte van genade; een belofte van een nieuw hart; een belofte van het geloof. God heeft beloofd de doden levend te maken. Wie weet nu, dat hij niet onder de volstrekte belofte ligt'?

Uit het bovenstaande zullen wij begrijpen, dat R. Erskine de tegenwerping van de onbekeerde wil ontzenuwen en dat hij, hoewel hij onderscheid maakt in de beloften - op grond van de Schrift - toch bepaalde beloften voor onbekeerden krachtig preekte. Hiermee poogde hij zijn hoorders in de klem te brengen en ze te doen pleiten op de beloften die de Heere gegeven heeft juist voor hen die zich afvragen of enige belofte wel bestemd is voor hen. Het viel ons in de afgelopen tijd nogal eens op, hoe vaak de beide broers Psalm 81 : 11b citeerden en ook het bekende woord van Jesaja: 'Wendt u tot Mij, alle gij einden der aarde...'. Zonder enige beperking hebben zij de beloften Gods gepredikt. Dat blijkt ons nog te meer, wanneer wij R. Erskine horen zeggen: 'De beloften zijn merendeels in zulke bewoordingen vervat, zonder enige vereiste, opdat gij uw deel aan dezelve niet zoudt betwisten of in twijfel trekken, en om u aan te tonen, dat er voldoende aanleiding is om te komen en er uw naam onder te schrijven, zo staat er geschreven; 'O, alle gij dorstigen komt tot de wateren'. Ruim en royaal gaat in bovenstaande woorden de nodiging uit. Erskine pleegt hier geen millimeterwerk d.w.z. hij zegt niet: zo groot moet uw dorst zijn! Dorst is dorst en wie dorst heeft die kome. De graad van de dorst wordt door de Heere Zelf bepaald. Daarvoor behoeven wij dus geen maat te gebruiken of in de prediking een maatstok aan te leggen.

Laten wij ook niet denken, dat wij voor de vorm worden geroepen. Wij horen R. Erskine hiervan het volgende zeggen: 'Gods roeping en gebod houden een belofte in. Wanneer God u roept om tot Hem te komen is dat niet voor de vorm'. Dat lijkt ons heel wat Schriftuurlijker dan in het verleden wel werd geopperd, wanneer er gesteld werd: 'De Heere laat toe, dat het volk uiterlijk geroepen wordt, doch niet met het voornemen om het te beteren, maar om hen te overtuigen van hun weerspannigheid' . Dit gezegde is in strijd met Gods Woord, met Ezechiel 33 vers 11 b.v. en met de uitspraak van onze belijdenis waar wij o.a. lezen: 'Doch zovelen er door het Evangelie geroepen worden, die worden ernstig geroepen. Want God betoont ernstig en waarachtig in Zijn woord, wat Hem aangenaam is; nl. dat de geroepenen tot Hem komen. Hij belooft ook met ernst allen, die tot Hem komen en geloven, de rust der zielen en het eeuwige leven'. Dat is maar niet voor de vorm die roeping en die nodiging. Erskine zegt terecht: 'dat is niet voor de vorm: Neen, als u komt, zult u welkom zijn, want 'die tot Hem komt zal Hij geenszins uitwerpen'.

Tot slot van ons artikel citeren wij nog één uitspraak van R. Erskine nl. deze: 'al de beloften Gods zijn in Christus Jezus Ja en zijn in Hem Amen en deze gezegende Zaligmaker wordt u, de onbekeerde, in dit eeuwig Evangelie welmenend aangeboden'. Als wij nu in het kort het hierboven geschrevene samenvatten, dan valt ons bij de beide Erskine's op (hoewel wij doorgaans Ralph citeerden), dat het merendeel der beloften voor hen geen onoverkomelijke vereisten kent. Zelfs in Gods roeping en gebod is een belofte en Christus wordt ieder mens welmenend aangeboden. Wie bidt, ontvangt is bij hen een onvoorwaardelijke belofte. In de prediking - zo zeggen de beide gebroeders - legt God Zijn Zoon, Zijn Christus voor onze deur, aan onze voeten, en Hij vraagt: Wilt u Hem hebben of niet? Wat is hierop ons antwoord?

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 mei 1982

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

Over het aanbod van Gods genade (2)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 mei 1982

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's