Een studie over de zogenaamde Reformatorische Verlichting
Over de 18e eeuw is, zoals de auteur zelf constateert, in vergelijking met andere eeuwen niet zoveel verschenen.
Vóór mij ligt het proefschrift van dhr. P. van der Vliet, leraar aan het Ichthus-College te Veenendaal, door hem verdedigd in de faculteit der letteren aan de Katholieke Universiteit te Nijmegen, getiteld: Wolff en Deken's Brieven van Abraham Blankaart. Ondertitel: Een bijdrage tot de kennis van de Reformatorische Verlichting.
Het boek is voor theologen en theologisch geïnteresseerde gemeenteleden belangrijker dan de titel wellicht doet vermoeden. De ondertitel, waarin sprake is van een 'Reformatorische Verlichting', wijst reeds in die richting.
Maar laten wij eerst de auteur, zo pas gepromoveerd, van harte mogen gelukwensen met het door hem behaalde succes. Hij heeft het zich waarlijk niet gemakkelijk gemaakt. Zijn 'vrije tijd' moet wel geheel gevuld zijn geweest, en dat gedurende een heel aantal jaren. Als wij nagaan, met behulp van de literatuurlijst, hoevele bronnen, maar ook secundaire werken door hem bestudeerd zijn, komen wij onder de indruk. En dat zij ook werkelijk door hem verwerkt zijn, leerde ons het nauwkeurig doorlezen van deze dissertatie. Het resultaat is dat er thans een kloek boek, van 400 bladzijden voor ons ligt. Het is door de uitgever keurig verzorgd. Terwijl het gaandeweg meer gewoonte wordt om proefschriften 'goedkoop' uit te geven, is aan dit boek geen zorg en moeite bespaard gebleven. Dat waarderen wij zeer.
Ook het onderwerp vinden wij zeer zinvol. Over de 18e eeuw is, zoals de auteur zelf constateert, in vergelijking met andere eeuwen niet zoveel verschenen. Er ligt nog heel wat materiaal op bewerking te wachten. En het is toch zo'n boeiende eeuw! Heel veel van wat heden aan de orde is, heeft zijn wortels in de 18e eeuw. Een bepaalde sector ervan is thans door deze studie wat naderbij gebracht. Ook daarvoor dank.
De namen 'Wolff' en 'Deken' en 'Abraham Blankaart' zullen, naar ik vermoed, voor de lezers wel enige toelichting behoeven. Een aantal jaren geleden waren de namen Betje Wolff en Aagje Deken voor allen die ook maar de MULO gevolgd hadden heel bekende en vertrouwde namen. Op het literatuurlijstje stond vanzelfsprekend ook het boek 'Sara Burgerhart', de roman die door deze dames geschreven is, eind 18e eeuw. Ik weet niet of heden zoveel jongelui nog deze roman voor hun examen moeten lezen. Wat wij te horen kregen in die tijd was dat Betje Wolff en Aagje Deken verlichte dames waren, typische vertegenwoordigsters van de geest der Verlichting uit de 18e eeuw. In hun roman kwamen wij Abraham Blankaart tegen, en ook die maakte op ons de indruk van een man van 'God, deugd en onsterfelijkheid'. In 'Sara Burgerhart' wordt danig afgegeven op de 'fijnen', zij worden aan de kaak gesteld als huichelaars, luilakken en geldgierigen. Ik wil eerlijk bekennen, dat mij dat in mijn jonge jaren hevig prikkelde. Moet dat nu zó? En wat stelden de dames er tegenover?
Nu hebben Wolff en Deken echter nog veel meer geschreven dan alleen maar 'Sara Burgerhart' . Dr. Van der Vliet geeft in deze dissertatie een hele lijst van hun werken. Hun pen moet bijna nooit gerust hebben om zoveel te kunnen schrijven. De dissertatie houdt zich vooral (niet uitsluitend) bezig met een door deze dames driedelig geschreven werk, getiteld 'Brieven van Abraham Blankaart'. De delen verschenen in 1787-1789. In zekere zin vormen zij een vervolg op 'Sara Burgerhart'. Voor een deel keren hier dezelfde figuren terug, in ieder geval de figuur van Abraham Blankaart.
Dr. Van der Vliet heeft deze boeken tot op het merg gelezen. Hij beoordeelt ze literair, maar ook historisch en vooral religieus-theologisch. En daar is alle reden toe, want de invloed die de dames Wolff en Deken uitgeoefend hebben in ons land, in de 18e eeuw, is niet gering geweest. Zij waren 'representanten' van een bepaalde geestelijke stroming, en hebben op hun beurt mede deze stroming vorm gegeven. Het blijkt uit de studie van Van der Vliet dat heel wat namen die in deze roman voorkomen, zien op werkelijk geleefd hebbende personen, zodat zij niet fictief zijn. Tijdgenoten zullen relaties gelegd hebben die wij nu niet meer leggen kunnen. In dit alles biedt de heer Van der Vliet veel waardevol inzicht, waardoor de 18e eeuw, in haar uitgang, meer voor ons gaat leven.
Godsdienstige opvattingen
Over de godsdienstige opvattingen van de dames Wolff en Deken is in het verleden heel verschillend geoordeeld. Men heeft ze deïsten genoemd, of spinozisten; men heeft ze ook wel goed rechtzinnig genoemd. Een feit is dat de religie in hun romans een bijzonder grote rol speelt. De zinspelingen op bijbelteksten en op boeken van christelijke auteurs zijn legio. Daarin komen, wat de theologische schrijvers betreft, voor ons heel bekende namen voor, als Bunyan, Schortinghuis, Lodenstein, Van der Groe en andere. Zo goed als altijd worden zij negatief gewaardeerd. Allerlei auteurs daarentegen die de toets der rechtzinnigheid niet konden doorstaan, worden door de dames positief gewaardeerd.
Waar stonden zij zélf? Dat is eigenlijk de hamvraag in deze studie. Het antwoord kan kort zijn, volgens de heer Van der Vliet moeten wij in hen zien typische vertegenwoordigers van de Reformatorische Verlichting. De term 'Reformatorische Verlichting' is door Van der Vliet ontleend aan de rooms-katholieke hoogleraar F. Sassen. Er zou aan het einde van de 18e eeuw een vorm van Verlichting (Aufklarung) hebben bestaan in ons land, die men de naam reformatorisch mag geven. Deze Reformatorische Verlichting zou zich dan kenmerken door een merkwaardige verbinding van geloof in Gods openbaring én redelijk onderzoek. De aanhangers van deze vorm der Verlichting, aldus Sassen en ook Van der Vliet, waren belijdende en rechtzinnige christenen, en zij waren bereid zich zonder enig voorbehoud te onderwerpen aan de bijbel, maar zij zagen in de menselijke 'rede' evengoed een bron van Godskennis als in de 'openbaring'. Zij geloofden alle heilsfeiten, b.v. de opstanding van Christus, maar hun eigenlijke interesse lag bij de deugd, het deugdzame leven, de praktijk, de goede werken. Tot deze groep nu zouden ook de dames Wolff en Deken hebben behoord. Het moet van het hart dat ik, bij alle respect voor dit proefschrift, toch deze conclusie niet kan onderschrijven . Is hier het wezen der Verlichting wel voldoende gepeild? Kan ooit aan de Verlichting het woord 'reformatorisch' verbonden worden? Dat de rooms-katholieke Sassen dat doet is te begrijpen, maar kunnen wij het zomaar overnemen? Reformatie en Verlichting putten elk voor zich geestelijk en theologisch uit zulk een totaal verschillende bronnen, dat hier twee werelden tegenover elkaar staan. Waar men ze bij elkaar probeert te brengen, gaat de Reformatie ónder in de Verlichting. Ik zeg niet dat de heer Van der Vliet dit niet ziet, maar het had hem, naar mijn oordeel, in zijn conclusie behoedzamer moeten maken.
Rechtzinnige resten
Mag men over het hoofd zien dat de gereformeerde leer van de totale verdorvenheid en onmacht de mens, van de genadige verkiezing Gods, van het onwederstandelijke werk van de Heilige Geest bij de dames Wolff en Deken ontbreekt; dat zij ten aanzien van 'verzoening door voldoening' een standpunt innemen dat volstrekt geen recht laat wedervaren aan wat de Schrift en, in navolging daarvan, de belijdenisgeschriften leren? Kan men het zomaar over het hoofd zien, dat zij weigeren te aanvaarden dat er voor de goddelozen een eeuwige straf is weggelegd? Kan hun ontkennen van de erfzonde genegeerd worden? Ik ontken uiteraard niet dat er bij hen ook allerlei rechtzinnige elementen, liefst zou ik zeggen: rechtzinnige resten voorkomen. Dat zij de heilsfeiten hebben laten staan is te waarderen. Hen deïsten noemen gaat dan ook ongetwijfeld te ver, daarin geef ik Van der Vliet gelijk. Hen spinozisten of socinianen noemen is ook niet juist. Ik waardeer het dat Van der Vliet aan het licht heeft gebracht, hoeveel zij ook geschreven hebben tegen het ongeloof. Ik wil gaarne bekennen dat ik dat niet wist. Maar met dat al zijn zij nog niet reformatorisch of gereformeerd. Van der Vliet zegt: zij waren óók gereformeerd, verlicht én gereformeerd. Ik meen dat hij ze hierin te gunstig beoordeelt. Opmerkelijk vond ik dat volgens Van der Vliet de dames Wolff en Deken de bekende rechtzinnige ds. Petrus Hofstede niet zouden hebben bestreden vanwege zijn rechtzinnigheid maar vanwege zijn autoritair optreden, en bij nader inzien blijkt dat 'autoritair optreden' dan te zien op zijn ijver voor de zuiverheid van de kerk, met de eis dat onrechtzinnigen er buiten worden gezet. Ik meen dat hier aan Hofstede ernstig onrecht wordt gedaan. Het handhaven van de kerkelijke tucht behoort naar goed gereformeerd inzicht mede tot de rechtzinnigheid en als de dames Wolff en Deken onder het verwijt van een autoritair optreden daar positie tegen kiezen, dan verwerpen zij dus Hofstede's rechtzinnigheid!
Vrome mensen
Van der Vliet kan in zijn beschrijving van de religiositeit van Wolff en Deken toch ook niet veel verder komen dan dat hij ze in hun soort als vrome mensen voorstelt, die veel werk maken van deugd en van gebed en een gelukkig sterven, en wel, als het zo uitkwam, het woord 'genade' op de lippen namen, maar niet er blijk van gaven geheel en al uit Gods genade in Christus te leven. Wat over de Heere Jezus Christus gezegd wordt heeft weinig profiel.
Hij heet 'Zaligmaker', maar dat is zeer algemeen bedoeld, en de nadruk ligt op het goede voorbeeld dat Hij gegeven heeft.
Er komen in de roman enkele 'sterfbedden' voor. De stervenden gaan 'gerust' heen. En waarop rust hun gerustheid? De stelregel is: Wellevenskunst is welstervenskunst! Men heeft zo góéd geleefd, en waarom zou men dan vrezen?
Dit is een 'vroomheid', religiositeit die toch wel mijlenver afstaat van de 'stervenskunst' de oude gereformeerden, die de heer Van der Vliet ook wel kent. Die zouden bij déze sterfbedden gehuiverd hebben, en ik doe dat ook.
Conclusie
De dissertatie had naar de kant van de religie der dames Wolff en Deken naar mijn gevoelen veel kritischer moeten zijn. Te spreken over een reformatorische Verlichting wordt door mij afgewezen. Zou men willen spreken van een protestantse Verlichting, dan zou ik daar nog enigszins vrede mee kunnen hebben, dat woord is kleurlozer, onbepaalder. Het woord 'reformatorisch' is voor mij te zinvol en mij te lief dan dat ik het zou durven willen uitlenen aan de dames Wolff en Deken.
Intussen blijft staan dat deze dissertatie knap en waardevol is; zij zal zeker wel de nodige aandacht trekken.
N.a.v. P. van der Vliet, Wolff en Deken's Brieven van Abraham Blankaart; Een bijdrage tot de kennis van de Reformatorische Verlichting, Hes Publishers, Utrecht 1982, 400 blz., f 60, - .
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 oktober 1982
De Waarheidsvriend | 16 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 oktober 1982
De Waarheidsvriend | 16 Pagina's