Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De roeping tot het ambt (3)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De roeping tot het ambt (3)

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hoe nu dient men dan te handelen, wanneer men zich inwendig geroepen voelt en er een oprecht verlangen uit een rein hart bestaat om de Heere van dienst te zijn in de kerk?

In het slot van ons vorig artikel hebben wij gesteld, dat wie lust heeft in een opzienersambt een voortreffelijk ambt begeert. Men mag daarnaar ook van harte verlangen, mits men dat dan maar doet om Gods wil, tot Zijn eer en uit liefde tot de gemeente Gods. Geen bijbedoelingen van welke aard ook mogen aangetroffen worden. Inzake het ambt van dienaar des Woords gebeurt het wel, dat God in de jonge jaren reeds een begeerte in het hart legt om de Heere te dienen in Zijn kerk. Ook zijn er wel ouderlingen en diakenen die van een verlangen om de Heere te dienen in Zijn gemeente al overtuigd waren, voordat zij door de kerk daartoe wettig geroepen en verkozen waren. Hoe nu dient men dan te handelen, wanneer men zich inwendig geroepen voelt en er een oprecht verlangen uit een rein hart bestaat om de Heere van dienst te zijn in de kerk? Onze Geloofsbelijdenis zegt, dat men dan zal wachten en zich niet moet indringen.

Nog eens artikel 31

In artikel 31 van onze Nederlandse Geloofsbelijdenis lezen wij inzake het bovenstaande: 'Zo moet zich dan een iegelijk wel wachten, door onbehoorlijke middelen zich in te dringen, maar is schuldig de tijd te verwachten, dat hij van God beroepen wordt, opdat hij getuigenis hebbe van zijn beroeping, om van haar verzekerd en gewis te zijn, dat zij van de Heere is'.

Gewoonlijk wordt hier tussen een inwendige en uitwendige roeping onderscheiden. Onder de eerste verstaan wij dan een duidelijke drang der liefde tot Christus en Zijn evangelie en een hartelijke begeerte om Hem in het ambt te dienen. Daarbij komen dan het bezit van de nodige gaven en bekwaamheden om het ambt naar behoren te kunnen vervullen en de leidingen Gods die de weg naar het ambt banen, wat als een bewijs voor de echtheid van deze roeping geldt. Gezonde nuchterheid legt ook op deze zaken alle nadruk. Iemand kan een zeer ernstig spraakgebrek hebben, waardoor hij belet wordt om metterdaad naar het ambt van dienaar des Woords, dat hij op zichzelf begeert, te staan. In zijn 'Pastorale Adviezen' somt Spurgeon een aantal voorbeelden op van hen die beter geen dienaar des Woords kunnen worden vanwege een zeer ernstige handicap. Hoewel wij voluit geestelijke mensen dienen te zijn en geestelijk hebben te handelen, mag een gezonde nuchterheid ons niet ontbreken. Wij menen niet teveel te zeggen, wanneer wij stellen, dat geestelijke mensen ook nuchtere mensen zijn. Immers het aimbt vraagt veel van ons mensen. Zowel het ambt van predikant, ouderling en diaken. Het vraagt van ons niet alleen geloof. Dat wél in de eerste plaats. Maar het vraagt niet minder een sterke psyche en al onze lichaamskrachten. Bij de inwendige roeping diene men zich daarom ook af te vragen of men wel meer of minder het ambt waartoe men geroepen is op enigerlei wijze naar behoren kan vervullen. Wij komen hierop later nog wel terug, wanneer wij u iets laten lezen over de inwendige roeping tot het ambt bij W. a Brakel. Nu zeggen wij slechts, dat bij de inwendige roeping ook allerlei uiterlijk dingen afgewogen moeten worden. Bij de inwendige roeping moet echter wel de uitwendige roeping door de kerk komen. Laten wij er goed op letten, dat onze belijdenis in artikel niet over de buitengewone gevallen spreekt.

Buitengewone gevallen

Buitengewone gevallen omtrent de roeping hebben zich voorgedaan in de dagen der reformatie. In die tijd heeft God bepaalde mannen opgeroepen en bekwaamd om in de ontzettende deformatie van de kerk uitkomst te schenken. Door middel van mannen als Calvijn, Luther en Zwingli e.a. heeft God de verloren gegane prediking van het Evangelie weer willen herstellen. Hun roeping tot het ambt was extra-ordinair. Dat wil zeggen rechtstreeks van Godswege, doch niet door middel van de kerk. Dit zijn echter heel bijzondere gevallen die in zeer donkere tijden van kerk kunnen plaatsvinden, maar niet de gewone weg Gods zijn. Wij hebben ons te houden aan gewone weg Gods d.i. de uitwendige roeping van de kerk. In normale gevallen moet op de inwendige roeping de uitwendige door middel van Christus' gemeente volgen. En ook al meent iemand inwendig geroepen te zijn en de gaven en bekwaamheden te bezitten om een ambt uit te oefenen, dan zal men nog wachten totdat de kerk roept en verkiest. Alleen waar de inwendige en uitwendige roeping samengaan wordt de rechte vrijmoedigheid in de ambtsbediening gevonden. Men zal dus de inwendige roeping tot het ambt niet hoger aanslaan dan de uitwendige roeping door de kerk. Wie dit wel doet kan niet wachten op het getuigenis Gods door middel van Zijn Kerk en dringt zich in. Tegen dit laatste keert zich onze belijdenis. In zijn achtste hoofdstuk van zijn werk over de Wederdopers gaat de Brés hierop uitvoerig in.

De Brès en de Wederdopers

Tegenover de Wederdopers stelt de Brès het Woord. Hij zegt o.a. dat in de apostolische dagen niemand zo overmoedig was om een bediening te aanvaarden zonder geroepen te zijn. Want hoe zullen zij prediken zonder gezonden te zijn? Niemand neemt zichzelf deze eer aan, maar die van God geroepen wordt, gelijkerwijs Aaron. De Brés wijst ook op Hebreeën 5 vers 4 waar wij lezen: Alzo heeft ook Christus Zichzelf niet verheerlijkt, om Hogepriester te worden, maar Die tot Hem gesproken heeft: Gij zijt Mijn Zoon heden heb ik u gegenereerd'. Na uitvoerig op allerlei Schriftgegevens te zijn ingegaan, onderscheidt de opsteller van de Nederlandse Geloofsbelijdenis vierderlei (be)roeping. Twee legitiem en twee illegitiem. De eerste geschiedt van God zonder enige tussenkomst van mensen, gelijk Mozes, Samuel, de andere profeten en apostelen. De andere manier is, dat men ook wel van God geroepen is, maar doormiddel van mensen naar de ordinantie en instelling van God. Daarnaast zijn er twee manieren die menselijk, vleselijk en vals zijn. De eerste is door simonie, dat is, om enig gewin of gift (Handelingen 8:9). Hieraan maakte men zich schuldig in de middeleeuwen, ofschoon wij er niet zeker van zijn, dat dit ergerlijk kwaad zich ook in de twintigste eeuw niet voordoet. Het hart van ons mensen is tot alle boosheid geneigd, dus ook tot simonie. Wel weten wij, dat het Simon de tovenaar duur te staan is gekomen. Hij zij ons een afschrik­ wekkend voorbeeld. Zulk een dienen kan ook niet op de zegen Gods rekenen. En dat is erg. Erg voor God, erg voor Zijn gemeente, erg voor de man die zich schuldig maakt aan dit ergerlijk kwaad.

Tenslotte wijst De Brés dan ook nog een tweede illegitieme roeping aan, waarvan hij zegt, dat men dit eigenlijk geen roeping kan noemen. Hij bedoelt dan die mensen die tot de dienst lopen zonder daartoe geroepen te zijn. Vanzelfsprekend had hij hiermee de Wederdopers op het oog. Waar deze maar gelegenheid zagen of kregen, daar spraken zij, zonder dat zij van de gemeente van Christus geroepen waren. De Brés verzet zich hiertegen en wijst het van de hand. Letterlijk schrijft hij: 'Ja al ware het schoon alzo, dat zij (de Wederdopers) in zichzelf inwendig van God gevoelden geroepen te zijn, zo moeten zij nochthans zo lang stilstaan, totdat zij van de voorgeschreven gemeenten ordentelijk geroepen en besteld zijn. Want God is geen God van verwarring of van twist, maar van vrede. Hij, Die door de apostel Paulus bevolen heeft, dat alle dingen eerlijk en met orde in de gemeente Gods geschiede. Hij zal degenen wel doen roepen en in het hart van Zijn gemeente stellen, die Hem goed en nodig denken zullen en van wie Hij zal believen gediend te worden'. Wat De Brés hier zegt is een hoogste actuele zaak.

Actueel

Ook in onze tijd zien Wij het wel gebeuren, dat men zich opwerpt als voorganger zonder door de gemeente Gods geroepen en gekozen te zijn. Men verwijst dan wel eens naar Wulfert Floor, die ook preekte zonder dat hij geroepen en gekozen was. Hiertegen zouden wij willen opmerken, dat de tijd waarin Wulfert Floor leefde een andere was dan die van ons. Men leze de kerkgeschiedenis er maar op na. Maar wat Wulfert Floor nooit heeft gedaan is zich verzetten, afzetten tegen de geïnstitueerde kerk. Ofschoon veel hem bedroefde in de kerk en hij met lede ogen aanzag hoe op vele plaatsen een verschraald Evangelie werd gebracht, is hij toch niet ingegaan tegen de kerk of heeft zich op een ongeoorloofde wijze ingedrongen in de ambten.

In onze tijd merken wij evenwel op, dat men blijkbaar niet kan wachten totdat de Heere gelegenheid geeft het ambt te bekleden. En wanneer men zich dan niet kan indringen in het ambt - wat men niet mag doen, maar het gebeurt helaas wel - dan werpt men zich op als een 'nieuw licht'. Men overtreft dan doorgaans de geordende leraars in beleid en wat nog kwalijker is: men gaat de kerk op straat te grabbel werpen, dat geeft in 't algemeen een schijn van rechtzinningheid. Wij zullen niet ontkennen, dat er niet veel in onze kerk is wat ons bedroeft. Wie midden in de kerk staat en mag leven voelt aan den lijve haar schrijnende noden. Aan de andere zijde zullen wij ook niet mogen ontkennen, dat de Heere door middel van de kerk veel, zelfs heel veel aan ons geeft. Wij gaan niet alles opsommen wat God ons in Zijn kerk geeft, maar wij zullen het nooit genoeg op waarde weten te schatten, dat God door Zijn kerk i.e. de ambten de bediening der verzoening en der sacramenten geeft. Er is toch nog o zoveel om dankbaar te zijn, ja de Heere oprecht te danken, dat Hij nog zoveel goeds aan ons schenkt in Zijn kerk. Daarom mag en moet het in die kerk er ook geordend aan toe gaan. Men dient zich niet in de ambten te dringen, maar men dient ook niet op een ongeordende wijze buiten de kerk te oefenen of te preken. Wij willen besluiten met een citaat van ds. W. L. Tukker. Op bladzijde 174 van 'Geloof en Verwachting' lezen wij: 'Was de drempel van toelating tot de ambten der kerk wat lager, er zouden gewis minder voorgangers elders zoeken te prediken, en daar zouden ook voorzeker minder kerken zijn.

Men stappe toch maar niet over artikel 31 van onze N.G.B. heen. En de Schrift zegt ook iets van die van elders inklifnmen. Men zij maar gewaarschuwd. Wij hebben met God te doen!' En om met a Brakel te zeggen: God is een God van orde.

U zult in dit evenals in de voorgaande artikelen hebben opgemerkt, dat wij sterk de nadruk hebben gelegd op de wettige roeping en verkiezing van de kerk. Dus de uitwendige roeping tot het ambt in het algemeen, een volgend keer zullen wij het hebben over de inwendige roeping tot het ambt.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 2 december 1982

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

De roeping tot het ambt (3)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 2 december 1982

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's