Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Bidstond

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Bidstond

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

'Wij weten, dat het ganze schepsel tezamen zucht... (Rom. 8 : 22) ook wijzelven zuchten in onszelven... (vers 23) de Geest Zelf bidt voor ons...' (vers 26)

De gemeente van Rome bestond uit Joden en heidenen, In het eerste deel van zijn brief, laat Paulus zien, dat én de Jood én de heiden énkel voor God gerechtvaardigd kunnen worden door het geloof in het volbrachte werk van Jezus Christus. Niet door de werken der wet, maar door het geloof! In dat geloof mag de gemeente weten van de band met Christus, waardoor ze van zonden bevrijd is en tot een nieuw leven wordt geroepen, waarin zij strijdt tegen de zonden, die nog, tegen haar wil, in haar over zijn! In deze strijd mag zij alles verwachten van de Geest, Die in haar woont. Deze Geest getuigt met onze geest, dat we kinderen Gods zijn: kinderen en daarom mede-erfgenamen van alles, wat Christus verworven heeft. Zo leeft de gemeente tussen Pinksteren en Wederkomst van hetgeen haar in Christus is toegezegd en waarvan de Heilige Geest haar als 'pand' gegeven is! Dit 'nog niet', betekent voor de schepping én voor de gemeente: lijden! Dit lijden doet ons temeer verlangen, zuchten, waken in de gebeden: Het ad interim tussen Pinksteren en Wederkomst één bidstond van het ganse schepsel, van de gemeente, van de Geest!

Wij wéten, dat het ganze schepsel tezamen zucht: al wat God geschapen heeft, de levenloze natuur, de planten, de dieren, de mensheid, héél de schepping zucht en ziet met reikhalzend verlangen uit naar het doel dat God gesteld heeft: het openbaar worden van de zonen Gods!

Wij staan daar niet zo vaak bij stil, maar om ónzentwil is de schepping aan de ijdelheid onderworpen. God zegt in Gen. 3 : 17 'om uwentwil zij het aardrijk vervloekt, doornen en distelen zal het u voortbrengen'. Héél de schepping deelt in het lijden tengevolge van ónze zonden. Zij ligt onder de dienstbaarheid der verderfenis! Onvrijwillig onderworpen aan de ijdelheid, de nietigheid, de zinloosheid. De zonde van Adam heeft niet enkel gevolgen voor de mensheid, maar ook voor het dier, de plant, de levenloze natuur!

In de dagen van Noach ging de flora, de fauna mede ten onder! Ook nu is het niet anders: de lucht vervuilt, waardoor het plantenleven kwijnt; het milieu vervuilt door het afval van onze welvaartsstaat! Ook nu zucht het schepsel in al haar delen: niet gewillig, maar het is in verzet, het protesteert, het verlangt naar een andere orde!

Hij, Die de schepping aan de ijdelheid onderworpen heeft, heeft tegelijk te hoop in haar gelegd. Daarom houdt zij zich in de ijdelheid staande... totdat de onverderfelijkheid geopenbaard wordt (Calvijn). De schepping steekt haar hoofd uit, ziet reikhalzend uit naar de door God beloofde toekomst! U vraagt: Weet de schepping dat dan? Kan men aan de ganze schepping wel zo'n heilsverwachting toeschrijven?

Pauius schrijft: Wij wéten! Dat zijn zij, die in vers 23 genoemd worden: wij, die de eerstelingen des Geestes hebben! Dat is de gemeente, dat zijn zij die in Christus Jezus zijn, zij wéten, plaatsvervangend, van het heil, dat in Christus bereid is: Wij verwachten een nieuwe hemel én een nieuwe aarde, waarop de woestijn zal bloeien als een roos, waarop het lam zal vertoeven met de beer.

In de gemeente van Jezus Christus wordt het zuchten, naar de heerlijkheid die komt, een bewuste daad! Zij is solidair met de ganse schepping in het, met reikhalzend verlangen, uitzien naar Gods beloofde toekomst. Plaatsvervangend zucht zij, bidt zij, verwacht zij, hoopt zij voor de schepping in al haar delen. Zij zucht onder de vruchtloosheid, waaronder heel de schepping lijdt, maar zij weet tevens dat het lijden van deze tegenwoordige tijd niet opweegt tegen de heerlijkheid, die over haar zal worden geopenbaard!

Die heerlijkheid wordt geopenbaard! Die heerlijkheid komt niet uit en door ons, maar door Dé Ander: Jezus Christus! Het anker der hoop rust in de vaste rotsgrond van Christus' volbrachte middelaarswerk! Hij kwam vrijwillig in óns lijden! (Jes. 53). Het zuchten van de schepping in al haar delen, werd Zijn zuchten. In Gethsemané kroop Hij als een worm en geen man! Hij boog Zich onder Gods toorn over ónze zonden. Hém trof de vloek! Al het zuchten, geheel de nood van de schepping, is op Hem aangekomen: zó heeft Hij de vloek der ijdelheid weggedragen, verzoend door Zijn bloedstorting aan het kruis!

Door Hém is het zuchten der schepping, een zuchten in hóóp geworden! Door Hém wéten wij, die de Geest als eerste gave ontvangen hebben, dat het zuchten tot verwachten is geworden. Hoe?

Doordat het ons middels de prediking geopen­baard is en door het geloof, om Christus' wil wordt toegerekend! In en door Christus is er verwachting voor u, voor mij, voor een wereld met al haar nood en vergane glorie! De schepping steekt haar hoofd op, de gemeente van Christus bidt en verlangt de aanneming tot kinderen, namelijk de verlossing van ons lichaam. Wij verwachten de bevrijding niet van ons lichaam, maar mét ons lichaam, niet uit de wereld maar mét de wereld! Ziet, Hij maakt alle dingen nieuw! Alzo lief had Gód de Wereld!

Niet, dat wij dit altijd zien! Wij wéten het, in het gelóóf! Hoop, die gezien wordt, is geen hoop! Middels de prediking richt God door Zijn Geest ons hoofd omhoog: zo doet Hij ons verwachten met volharding. Dan wordt ons leven een biddend verwachten van Zijn toekomst mét en vóór heel de schepping!

Neen, niet in eigen kracht. Ons bidden, ons verwachten is uit en door Hém: er is niet alleen een door God gegeven solidariteit van de gemeente met de wereld, maar bovenal een solidariteit van de Géést met het zuchten, verlangen, verwachten, volharden van de gemeente. En daarin is de Geest solidair met het zuchten van de ganse schepping!

De Geest komt onze zwakheid te hulp: Wij weten niét, wat wij bidden zullen! Het 'niet weten te bidden' bewaart voor hoogmoed en zelfverzekerdheid. Het toont onze armoede en afhankelijkheid: óns bidden is een nabidden van de Geest, Die in ons pleit met onuitsprekelijke zuchtingen. De Geest zucht in ons, mét ons, vóór ons en óver ons; brengt ons zwak en verkeerd gestamel voor Gods Aangezicht en loutert daar ons bidden tot onuitsprekelijke verzuchtingen. Zo is de Heilige Geest de Springadér van al ons begeren naar God!

Zo wordt het zuchten van het ganse schepsel tezamen, het gebed van de gemeente en het zuchten van de Geest met onuitsprekelijke zuchtingen, tot een eenstemmig geroep, dat vanaf de aarde opklimt tot God: een bidstond zonder onderbreking! Wat roepen zij?

Is het niet hetgeen Hij onszelf geleerd heeft? Onze Vader, Die in de hemelen zijt. Uw Naam worde geheiligd! Uw Koninkrijk kome!

Uw Wil geschiede!

De Geest en de Bruid, zij bidden: Kom, Heere Jezus, kom haastiglijk! Zijn komst is het immers, die ónsheil volmaakt!

Daar ziet de schepping reikhalzend naar uit! Daarom bidt de Kerk der eeuwen! Bidt u, jij het óók al mee?

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 10 maart 1983

De Waarheidsvriend | 20 Pagina's

Bidstond

Bekijk de hele uitgave van donderdag 10 maart 1983

De Waarheidsvriend | 20 Pagina's