Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Rondom de doopvont

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Rondom de doopvont

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Zonder overdrijving kan gezegd worden, dat dit boek over de heilige doop een magistraal boekwerk is.

Ziedaar de titel van het onlangs verschenen boek over de leer en het gebruik van de heilige doop in het Nieuwe Testament en in de geschiedenis van de westerse kerk onder redactie van prof. dr. W. van 't Spijker, dr. W. Balke, drs. K. Exalto en L. van Driel. Onder dezelfde redactie verscheen eerder 'Bij brood en beker' (over het Heilig Avondmaal). Zonder overdrijving kan gezegd worden, dat dit boek over de heilige doop een magistraal boekwerk is. De belangstellende lezer, die het 'baptisatus sum' (ik ben gedoopt), dat Maarten Luther zo vertroostte in zijn hoogste aanvechtingen, als het draagvlak ziet van zijn persoonlijk geloofsleven en vooral ook van heel het kerkelijk leven, zal aan dit geschrift zijn hart ophalen. Eenmaal aan het lezen, wordt men erdoor gepakt, leest het in één adem uit. Al moet men wel een ietwat lange adem hebben. Want het boek telt tenslotte 619 pagina's. De uitgever De Groot-Goudriaan (Kok-Kampen) maakte van dit handboek een sublieme uitgave.

Een vertederend gebeuren - harde discussies

De heilige doop is een gebeuren, dat uitzonderlijk vertedert. Er zijn ook harde discussies over gevoerd in de loop der eeuwen. De hele theologie komt los in de enkele druppels water der besprenging. Aldus de reactie in het 'Woord vooraf', heel treffend. Dat komt dan ook in deze studie wel voor de dag. De compositie van het boek is erop afgestemd zoveel mogelijk én uit de Schrift (vooral in het eerste exegestische deel, geschreven door prof. dr. J. P. Versteeg) én uit de geschiedenis van de (westerse) kerk de hoofdmomenten op te diepen, die van belang zijn voor een recht verstaan van dit vertederende en ook zeer bestreden sacrament van de doop. In het tweede deel, dat ongeveer 430 bladzijden beslaat, komen aan het woord: dr. J. H. van de Bank (de doop in de vroegere kerk), dr. W. Balke (Middeleeuwse doopleer en dooppraktijk), drs. K. Exalto (de doop bij Luther en Menno Simons, prof. dr. W. van 't Spijker) de leer van de doop bij Zwingli, Bullinger en Bucer; en verderop de Afscheiding; de doop in de Pinksterbeweging en de charismatische beweging; en de doop als teken en zegel - o. a. over de inhoud van het klassieke doopformulier-, prof. dr. J. van Genderen (de doop bij Calvijn), dr. C. A. Tukker (het klassieke doopformulier), prof. dr. C. Graafland (het puritanisme; de doop bij de labadisten en hun bestrijders; de doop als splijtzwam in de gereformeerde gezindte), dr. T. Brienen (doopleer en dooppraktijk in de 17e en 18e eeuw bij de gereformeerden in de Nederlanden), dr. L. G. Zwanenburg (Wormser en Hoedemaker), dr. R. H. Bremmer (Karl Barth en de kinderdoop), drs. C. Blenk (de doop bij réveil, zending en oecumene).

Schrift en geschiedenis

U ziet het, men kan te kust en te keur. De scribenten laten de Schrift en de geschiedenis aan het woord komen, in deze volgorde. En dan de (kerk-)geschiedenis niet slechts als een goudmijn, als bron van rijk (geschakeerde) informatie (ook dat), maar vooral als weergave van een worsteling om de geheimen van de heilige doop te verstaan. En dat in het licht van wat de Schrift zegt. Deze opzet is grotelijks te waarderen. Het is een lust om Versteeg te volgen, als hij scherp luisterend naar de Schriftgegevens, analyseert en interpreteert. En Van Genderen, die glashelder over Calvijns doopleer schrijft, tegelijk heel eerlijk sprekend over 'vragen, die overblijven'. Én Van 't Spijker, die zo fijnzinnig typeert. En Tukker, bij wie elke zin het nakijken waard is. En Exalto, die kans ziet om kort en krachtig en trefzeker de stand van zaken bij Luther en Menno Simons weer te geven. En Graafland, die lijnen trekt en verbindingen legt, die aan het denken zet, vragend soms en tegelijk wegwijzend. Om over de andere bijdragen maar te zwijgen. Mijn waardering betreft elke schrijver, die (dat is duidelijk) enorm graafwerk heeft verricht, voordat hij de pen op papier zette.

Goed samenspel - teken van oecumene

Dat is een sterke kant van het boek. Een sterke kant is ook, dat er bij het twaalftal, dat het boek samenstelde, kennelijk goed samenspel is geweest. Al zijn ze van verschillende kerkelijke huize - en dat verschillend-zijn heeft van origine alles te maken met de doop - ze hebben van dit boekwerk geen huis van krakeel gemaakt. Integendeel, er is sprake van grote eenduidigheid inzake het zicht, dat zij tonen te hebben op de doop. Als ik Van Genderen Calvijn in bescherming zie nemen tegen een Kuyperiaanse Calvijn-interpretatie in de zin van de veronderstelde wedergeboortetheorie, als ik Van 't Spijker Hendrik de Cock zie afschermen tegen een wedergeboorte-theologie en kerkopvatting als van Scholte, constateer ik een grote mate van wederkerige herkenning van christelijke gereformeerde en hervormd gereformeerde schrijvers ook vrijgemaakt gereformeerden inzake de doop. Ik ben persoonlijk in elk blij, dat Hendrik de Cock uit het boekje van de sectariër is gehaald, waar eenmaal K. H. Miskotte ten onzent hem neerzette. Conclusie in de vorm van een vraag: is het op zich al niet een zegen, dat een gezamenlijke aanpak van een zo gigantisch werk als dit boek is, én scribenten én lezers tot een diepere wederzijdse herkenning brengt? Zo gezien is 'Rondom de doopvont' een waarlijk oecumenisch teken.

Kinderdoop-apostolaire drijfkracht

Niet vergeten mag ik verder ook te noemen, wat zeker één van de belangrijkste winstpunten is van dit boek, nl. de grote duidelijkheid inzake het antwoord op de vraag: 'Zal men ook de jonge kinderen dopen?' Als men dit boek gelezen heeft, kan haast niemand meer twijfelen aan het goed bijbels recht van de kinderdoop. Bij Versteeg, reeds in de exegetische verkenningen dus, is het meteen al raak. Bij Bremmer over Karl Barth idem. En ga zo door, het hele boek door. 'Leer het volk zijn doop verstaan en de natie is gered'. Als 'Rondom de doopvont' daar nu eens aan mocht meewerken? Als wij samen uit kracht van de doop nu eens theocratisch-profetisch midden onder ons volk kwamen te staan, zouden dan niet velen, die thans schouderophalend aan de kerkelijke doopvonten voorbijlopen, de grote waarde weer kunnen gaan zien van Gods verbond tot in duizend geslachten, inclusief zij, die steeds gedacht hebben, dat 's mensen geloofskeuze volstrekt vooraf moet gaan aan Gods genadig handelen? Als het boek 'Rondom de doopvont' zo ontvangen wordt zal het niet slechts als een oecumenisch teken, maar ook met apostolaire drijfkracht werken. Want tenslotte denk je toch wel met enig heimwee terug aan die tijd, waarover Brienen schrijft. Hij laat ondermeer weten, dat in de Oude Kerk in Amsterdam in de beginjaren van de zeventiende eeuw gemiddeld tachtig kinderen per maand gedoopt werden. Aldus de koster van die kerk. Helaas, de tijden zijn veranderd. Overigens dopen wij ook niet meer alles, wat in het doophuis komt.

Een blijvende vraag (het verband van doop en geloof)

Daarnaast echter - en dat is dan tegelijk een heel dringende vraag, die ik met steeds meer klem ging stellen toen ik dit boek las - blijft de grote vraag aan de orde hoe het verband tussen doop en geloof op bijbelse grond moet worden gezien. Zeker niet zoals in Woudenberg omstreeks het jaar 1606. De predikant van die gemeente meldde nl., dat de kinderen daar meestal bij de 'paap' gedoopt werden. De kinderen, die bij de gereformeerden gedoopt werden, stierven nl. vaak. Bijgeloof? En omdat men aan de Roomse doop een magische werking (afweer tegen de dood) toeschreef? Stellig.

Maar de doop is niet een soort levensverzekering? Dit sacrament kan niet los staan van het geloof? 'Wie geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn...' (Mark 16 : 16). Zeker, het 'teken is niet leeg en ijdel'. Zeker, het is het pand van Gods allesbeslissende genade. En God verhoede het, dat we dat (opnieuw) gaan inleveren voor een wedergeboorte-theologie, waarin niet vanuit deze genade als een 'favor Dei' (begunstiging Gods) naar de zondaar wordt toegedacht, waarin van de gemeente als optelsom van individuele gelovigen naar het sacrament van de doop toe wordt gedacht. God verhoede het, dat we bij venieuwing van de sporen van het doperdom, van het labadisme, van de neo-calvinisme zouden betreden. Maar laat nu a.u.b. van de weeromstuit de weegschaal niet doorslaan naar de andere kant. Doop en geloof zijn correlate zaken (wederkerig op elkaar betrokken). Ook bij het doopvont komen volop de vragen naar en van het geloof ter sprake (van de gemeente, van de ouders, van het kind). En ais we dan niet van een plaatsvervangend geloof (van gemeente of ouders) en ook niet van onbewuste (veronderstelde) wedergeboorte (van de dopeling) willen spreken, dan zitten we in de vragen en we blijven er misschien (vol sprakeloze verwondering) middenin zitten.

Ja, en toch kunnen we daarmee niet volstaan. De vragen, die Graafland aanstipt, wanneer hij over Woelderink en Oorthuys schrijft, zijn vragen, waar we bepaald verder mee moeten zien te komen dan de twee genoemden. Woelderinks theologie als reactietheologie tegen elke vorm van ver­zelfstandigd geestelijk leven moge als zodanig haar functie hebben. Op de debétzijde van deze theologie blijft staan, dat hier slecht zicht geboden wordt op de inhoud en het karakter van genade en geloof; We zullen in elk geval niet verhelen, dat de in de doop geschonken genade in en met de belofte van de Geest hart- en levenvernieuwende genade is begunstiging Gods in de zin van de wedergeboorte, zoals de Dordtse Leerregels daarover spreken in III/IV, 11 en 12). Om daar zicht op te krijgen kunnen we duidelijk beter bij Kohlbrugge terecht dan bij Woelderink en zeker dan bij Oorthuys. Ons verstaan van wat genade en geloof betekenen, blijve op schriftuurlijke diepte.

Bij de vraag naar de verhouding van doop en geloof komen trouwens ook een aantal exegetische vragen naar boven. Het zou mij daarom beter hebben geleken, als in de exegetische uiteenzettingen, waarmee het boek begint, niet alleen de heilshistorische zetting van de Schriftwoorden over de doop een zwaar accent had gekregen, maar ook de 'heilsordelijke'. Naar mijn besef is van beide sprake (ineen), als Paulus bijv. in Rom. 6 spreekt over het 'door de doop' in Christus' dood begraven zijn. In dat 'door de doop' klinken nl. ook alle 'heilsordelijke' (personele) noties mee van het (komen tot) geloof. Als de heilshistorische benadering niet overmatig geaccentueerd zou zijn, zou Versteeg, denk ik, ook de Gave van de Pinkstergeest als een zich herhalend persoonlijk gebeuren (als doorbraak in het geestelijk leven) meer ruimte hebben kunnen geven (bijv. in zijn exegese van wat er in Samaria, Hand. 8, gebeurde). Mag ik een suggestie doen aan het adres van de redactie? Misschien kan er een derde uitgave volgen, waarin op een even indrukwekkende wijze als in 'Bij brood en beker' en 'Rondom de doopvont' over de vragen van de geloofservaring geschreven wordt. Het grote thema van de Heilige Geest, zo diep verankerd in de gereformeerde traditie en ten hoogste actueel, niet in het minst ook in de ontmoeting van Kerken uit de gereformeerde gezindte.

Dopen wat in het doophuis komt?

Hoe dan ook, we moeten altijd maar weer door tussen de Scylla van een wedergeboortetheologie, die het karakter van genade als blijvende rechtvaardiging van de goddeloze verduistert en de Charibdis van een uitgehold genade- en geloofsbegrip, waardoor de genade als doorleefde werkelijkheid (bevinding) geen of veel te weinig aandacht krijgt. Of laat ik het tenslotte zeggen: We hoeven onze kinderen niet, zoals in 1606 bij de 'paap' te laten dopen. Want de in de doop betuigde en geschonken genade is ook in reformatorische zin krachtig genoeg. Het geloof ondervindt dat in de altijddurende verwondering van het 'baptisatus sum' - ik ben gedoopt. En dat betekent dan ook zeker niet, dat we maar dopen wat in het doophuis komt. 'Rondom de doopvont'. Let op het bepalend lidwoordje de. Blijkbaar hebben wij altijd ten onrechte over hét doopvont gesproken. En zo mag het bovenbesproken boekwerk ook zelfs ons kerkelijk taalgebruik kruisen. We blijven ons wellicht de eerste tijd nog wel vergissen.

Een uitvoerige literatuurverwijzing bij haast iedere bijdrage helpt de nieuwsgierige en heilbegerige lezer verder. Maar voorlopig hebt u aan dit ene boek de handen vol. Ik wens het in handen van allen. En wel het meest van hen, die ook al dopen ze vandaag geen 80 kinderen per maand meer, toch zo vaak in hun leven bij doopvonten staan en doopcatechese houden. Onze predikanten. Elke morgen twee uur studeren, en over een enkele week is het gelezen.

Om 'het volk zijn doop te leren verstaan', is het goed, dat we de harde discussies rondom dit sacrament kennen en het is beter, dat we ons door de theologie, in de enkele druppels water van de doop weerspiegeld, laten vertederen.

N.v. W. Balke e.a., Rondom de Doopvont, 4 uitgave De Groot, Goudriaan - Kampen, 518 pag., ƒ 99, - .

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 januari 1984

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's

Rondom de doopvont

Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 januari 1984

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's