Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Zin en on-zin van arbeid

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Zin en on-zin van arbeid

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Bijna negenhonderdduizend werkelozen, waaronder enkele honderdduizenden jongeren, dat is de trieste balans van de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt in de afgelopen jaren.

Bijna negenhonderdduizend werkelozen, waaronder enkele honderdduizenden jongeren, dat is de trieste balans van de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt in de afgelopen jaren. Uit de mond van minister J. de Koning van sociale zaken tekende ik op dat, al zou de economie in deze tachtiger jaren weer aantrekken (wat voorzichtig voorspeld wordt) dan nóg de werkloosheid zal toenemen. Intussen spreken economen elkaar tegen als het gaat om de vraag waar de oplossing ligt van dit nijpende probleem in onze samenleving. Het ziet ernaar uit dat in de nabije toekomst vooral gedacht gaat worden aan inkrimping van arbeidstijd om zo een herverdeling van arbeid mogelijk te maken. En de laatste berichten zijn dat er plannen in de maak zijn om in ieder geval 300.000 jongeren aan werk te helpen.

Zonder de problemen te bagatelliseren van hen, die op latere leeftijd werkloos worden, na een min of meer groot aantal jaren in een bepaald beroep bezig te zijn geweest, moet toch wel gezegd dat jeugdwerkloosheid het meest schrijnende probleem vandaag is. Als we bedenken dat er vandaag duizenden jongeren zijn die nog nooit een baan hebben gehad en de zin van arbeid niet kennen, terwijl men op jeugdige leeftijd nu óók nog niet direct zo veel alternatieven heeft voor een zinvolle vulling van de tijd, dan rijst hier een groot probleem binnen onze samenleving. Waartoe kan ledigheid bij jongeren, zeker ook als er sprake is van massale jeugdwerkloosheid, niet leiden in ons maatschappelijk bestel. Daarvan zullen ongetwijfeld ontwrichtende gevolgen merkbaar worden.

Zin van de arbeid

Het is met name de Reformatie geweest, die uit de Schrift ook de positieve zin van de arbeid heeft afgelezen. Arbeid heeft, naar de Schrift ons op grond van de zondeval meldt, ook het element van last aan zich. In het zweet van ons aanschijn zullen we ons brood eten. Anderzijds heeft de mens van meet af de opdracht om de aarde te bebouwen en te bewaren (Gen. 2), ook na de zondeval, waarna de ganse schepping zucht en in barensweeën is. Voor de Reformatoren is arbeid - ook handarbeid - roeping, be-roep. Daarom spreekt ons huwelijksformulier ook van goddelijk beroep. In die roeping mag de mens medearbeider Gods zijn. En in zijn beroep diént hij de naaste en de samenleving als geheel. Deze waardering van de arbeid is bepaald een andere dan die in de oudheid, toen vooral geestelijke arbeid, denkarbeid, filosofie betekenis had en met een zekere aristocratische verachting op handarbeid werd neergezien, zijnde louter bezig zijn met het stoffelijke.

De Reformatie heeft de zin van de arbeid in positieve betekenis gelegd bij het dienen van God en (in) de naaste. De mens mag heersen over het geschapene, over de werken van Gods handen (Psalm 8). Ook in zijn arbeid is de mens rentmeester.

Anderzijds heeft de Reformatie de arbeid ook gezien in nauwe harmonie met de rust. De sabbat, de dag van de rust is de telkens terugkerende onderbreking van de arbeid, om God te dienen in Zijn Woord in de samenkomsten van de gemeente, maar ook 'om te rusten van mijn boze werken', en de Heere door Zijn Geest in ons te laten werken (zondag 23 van de Heidelbergse Catechismus).

Luther laat in zijn Grote Catechismus op dit laatste zelfs de nadruk vallen. Hij zegt: 'Wij vieren zulke dagen niet terwille van de kundige en onderlegde christenen; die zouden toch aan zulke dagen in het geheel geen behoefte hebben; maar vooreerst om zekere oorzaak van lichamelijke noodzakelijkheid, die de natuur zelf aangeeft, aangezien de grote menigte, die met de hand arbeidt en de gehele week ingespannen is, ook haar dag moet hebben om zich te verkwikken en de vermoeide leden te doen uitrusten. Maar voornamelijk opdat wij op de sabbatdag, omdat wij er anders geen vrije tijd voor hebben, onze tijd nemen voor de dienst van God. Niet dat dit juist als bij de Joden van één dag zou afhangen; geen enkele dag toch is heiliger dan de andere, en men moest dit alle dagen doen; maar dewijl de grote menigte anders, tengevolge van de arbeid, niet kan opgaan, moet minstens één dag op de week hiervoor worden afgezonderd.'

De Reformatie heeft - hoezeer ook de arbeid als roeping, als dienst benadrukt werd - het leven van de mens niet doen opgaan in de arbeid. Dat heeft Karl Marx gedaan. Voor hem is arbeid niet een bepaald aspect van het menselijk zijn, maar de volkomen uitdrukking van het wezen van de mens. Maar - zegt Marx - in de kapitalistische maatschappij is de mens afhankelijk gemorden van de arbeid - onder andere door de loondienst - en derhalve is de mens van zichzelf vervreemd. In de strijd tegen het kapitahsme, in de strijd voor een klasseloze maatschappij, moet de mens weer tot zijn eigenlijke bestemming komen.

De Reformatie heeft, naar de Schriften, de zin van de arbeid benadrukt zonder de mens ervan afhankelijk te maken. Arbeid is één van de aspecten van het mens-zijn. En dan behoeft het nog echt niet alleen om loondienst te gaan. Ook vrijwilligersarbeid, ook onbezoldigde arbeid is arbeid. Daarom is arbeid niet eerst dan pas zinvol als er wat te verdienen valt, al zullen we het element 'werken om te leven' ook helemaal moeten verdisconteren. Wat iets anders is dan leven om te werken.

On-zin van de arbeid

Onmiskenbaar is er een grote verschuiving in de zin van de arbeid opgetreden na de industriële revolutie in de vorige eeuw. De machine en in ónze tijd de computer, en nóg weer recenter de mini-computer nam en neemt steeds meer werk 'uit handen'.

Het ambachtelijk bezig zijn van vroeger tijden, waarbij ieder kon overzien wat hij deed, is méér en méér vervangen door moderne technische arbeid, waarbij mensen kleine radertjes zijn in een groter geheel. Ongetwijfeld heeft een en ander in diverse beroepssectoren bijgedragen tot de ervaring van de ón-zin van de arbeid: men weet niet waarmee men bezig is of waarom men iets doet. Of er zit door het monotone iets afstompends in, waardoor mensen vanuit hun arbeid graag weer in de vrije tijd 'vluchten'.

Er is echter ook een andere kant aan de industrialisatie, de mechanisering en de automatisering van de maatschappij, namelijk de in de loop van de tijd telkens afgenomen arbeidstijden. In de vorige eeuw besteedden de mensen gemiddeld twee derde deel van hun tijd aan arbeid. Daarna was er letterlijk sprake van uitrusten. Intussen zijn we bij de vijfdaagse werkweek met de achturige werkdag aangekomen. Natuurlijk, er zijn heel wat beroepen die niet in werkuren te vatten zijn. Er zijn beroepen - met name in de 'denkende' sector - waarin óók intensief gewerkt wordt in wat vrije tijd moet heten. Maar in de normale produktieprocessen in onze samenleving zijn werktijden afgebakend en ze zijn telkens korter geworden.

De tijd ligt nog niet zo ver achter ons, dat in bepaalde (kerkelijke) kring intensief gediscussieerd werd over de vraag of de vijfdaagse werkweek wel mocht, omdat de Schrift toch zegt: 'zes dagen zult gij arbeiden en al uw werk doen'. Is dat in de Schrift overigens niet meer gezegd met het oog op het 'maar': 'maar op de zevende dag zult gij géén werk doen? ' De afbakening dus van de werktijd ten opzichte van de noodzakelijke rust voor lichaam en geest, voor de reeds genoemde sabbat om de Heere te dienen in de samenkomst der gemeente? Intussen is deze discussie echter in zoverre al lang weer achterhaald dat thans een nieuwe fase voor ons ligt, namelijk die van de dertig-urige werkweek (of nog minder). Willen - zo luiden de voorstellen - in de toekomst alle mensen werk hebben dan zal de arbeid (meer) moeten worden verdeeld en is verkorting van werktijd onontkoombaar.

Wat te zeggen?

Ik kan niet beoordelen of arbeidstijdverkorting en derhalve hérverdeling gan arbeid dé oplossing is (eenvoudige rekensommetjes zouden doen denken van wel, maar economen zijn het er niet over eens). Wel zal er altijd arbeid zijn, die moeilijk te delen is, arbeid die - als gezegd - niet in uren te vangen is.

Toch denk ik dat er ook binnen de christelijke gemeente en binnen organen, die zich vanuit christelijk beginsel met arbeidsvragen bezighouden, voor twee dingen aandacht zal moeten zijn.

Dat is dan toch allereerst de vraag hoe we zo eerlijk en rechtvaardig mogelijk arbeid delen, zodat ieder ook tot zijn roeping en daarmee tot een bestemming in de arbeid kan komen, zodat ieder dienstbaar kan zijn. Zoals in de wereldverhoudingen de tegenstelling arm-rijk onhoudbaar, christelijk gezien onduldbaar is, omdat niemand réchten kan laten gelden op bezit en daarom het ene deel van de wereld ook geen recht heeft op méér dan een ander deel, zo zullen we toch ook in de arbeidsvragen tot afwegingen moeten komen, opdat we gemeenschappelijk de zin van arbeid - hoe aangevochten in bepaalde werksoorten ook - nog mogen beleven.

In de tweede plaats staan we voor vragen inzake de toenemende vrije tijd. Gedwongen vrije tijg zonder enige arbeid, is een schrijnend probleem. Maar toenemende vrije tijd met arbeid als randverschijnsel (deze uitdrukking noteerde ik bij dr. W. Alberda in een artikel in Wapenveld over 'De arbeid in deze tijd' in 1966) kan ook grote problemen oproepen. Hoe besteden mensen hun vrije tijd? Louter passief recreërend, misschien ook in grenzeloze verveling met alle gevolgen vandien? Ledigheid kan ook des duivels oorkussen zijn en dat kan maatschappelijke consequenties hebben. De huwelijksproblematiek kan erdoor worden vergroot. Er zal daarom creatief moeten worden gedacht over zinvolle vulling van niet in loondienst bestede arbeidstijd. Zou er, juist nu de noden in de samenleving al maar toenemen, ook in de gemeente niet moeten worden nagedacht over vrijwillige arbeid, over vrijwilligerswerk ten dienste van de medemens en zó ook ten dienste van de maatschappij. En zou er - nu ook binnen de christelijke gemeente de middelen minder worden (voor kerkbouw en exploitatie) - niet gemeenschappelijk en vrijwillig en onbezoldigd één en ander kunnen worden aangepakt, opdat ook het kerkelijk leven en het verenigingsleven en de dienstverlenende arbeid vanuit de gemeente op het sociale vlak onbekommerd voortgang zal hebben?

Zinvolle arbeid is toch niet alleen betaalde arbeid? God vergeet (met name) niet de arbeid der liefde aan Zijn Naam bewezen, 'als die de heiligen gediend hebt en nog dient' (Hebr. 6 : 10).

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 mei 1984

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

Zin en on-zin van arbeid

Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 mei 1984

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's