Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Herman Bavinck over de kerk (1)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Herman Bavinck over de kerk (1)

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Bavinck was het er vóór alles om te doen de gereformeerden zowel uit de verstarring als uit de vereenzaming uit te leiden.

Bavincks doelstelling

Wij kunnen over de grote gereformeerde dogmaticus Herman Bavinck (1854-1921) en over zijn werk eigenlijk niet handelen zonder eerst te zijn ingegaan op wat zijn diepste motieven geweest zijn. Deze immers zijn het die vlees en bloed, woord en geschrift, geworden zijn: Bavinck had een ideaal voor ogen. Ook in zijn kerkleer zal dit blijken.

Bavinck werd gedreven door één sterke begeerte, namelijk om de christenen, vooral de gereformeerden van zijn tijd, een weg te wijzen waarop ze in deze wereld met een goed geweten hun God konden dienen, en dit zonder aan geloofsdiepte te verliezen. Het wijzen van deze weg was nodig. De industriële ontwikkeling begon in snel tempo op gang te komen, gepaard aan wetenschappelijke vooruitgang. Allerwege heerste een optimistisch levensklimaat. De wereld zou weliswaar niet ophouden zich bij tijden slecht te gedragen, maar de verwachting was toch dat de lijn, ook de morele lijn, bergopwaarts zou gaan. Het geloof in God was meestentijds teruggedrongen tot iets voor de binnenkamer en voor de ziel, want het menselijk verstand was de ontwikkeling en de toekomst voldoende meester: daar had men geen God voor nodig.

En nu de orthodoxie. Hierin tekende zich een dubbele ontwikkeling af die in feite één ontwikkeling was. Enerzijds was de orthodoxie vóór Bavinck verstard, vastgelopen op een leerstelligheid die op geen enkele wijze antwoord gaf op de vraag hoe de Heere viel te dienen in een tijd vol van ontwikkelings-enthousiasme en vooruitgangs-pathos, en bij een steeds meer veld winnend technisch kunnen. Men volstond met het verleden te repeteren, bekende onderscheidingen in de dogmatiek te herhalen, aan te scherpen of deze tegen anderen uit te spelen. Heel het theologisch bedrijf was dor en wereldvreemd geworden. Meer hoeft de theologie toch niet te doen, wanneer je er van uitgaat dat de wereld door het mensenverstand goed in zijn voegen zal worden gehouden, en dat de toekomst dus geen bedreiging vormen kan? Anderzijds was daar naast deze verstandelijke reactie, dit toegeven aan de intellectualistische tijdgeest, de veel meer gevoelsmatige reactie. Orthodoxen, geïmponeerd door de ontwikkelingen rondom hen heen, en beangst vanwege de vraag waartoe al deze nieuwe ontwikkelingen wel moesten leiden, en geheel in de steek gelaten door de orthodoxe, ook gereformeerde, theologie, kropen bij elkaar in het isolement. Daar leefden ze dan, wat opzij van de wereld en van de grote kerk, hun eigen leven, gericht op zichzelf en hun vroomheid, geconcentreerd op de beleving van zonde en genade, in isolement en met de rug naar de wereld toe, maar óók zonder de sleutel van de poort die naar de gehoorzaamheid in dit aardse leven leidt. Zowel de leerstelligheid als de vroomheidsreactie, hoe ver deze ook op het oog van elkaar af schijnen te staan, hebben toch dezelfde wortels. Beide worden zij immers onvoldoende gevoeld door de praktijk der godzaligheid die héél het leven omspant.

Achter de leerstelligheid zat wel degelijk vroomheid verborgen, maar tevens zat deze erin opgesloten en kon deze zo niet tot ontplooiing komen. Achter de vroomheidsreactie school wel degelijk het verlangen de Heere te dienen, maar vanwege het op-zichzelf-gericht zijn kon ook dit niet tot ontplooiing komen, en liep men vast in het onderscheiden van allerlei stadiën van vroomheid, en dus wéér in de leerstelligheid.

En nu komt Bavinck. Hem is het er vóór alles om te doen de gereformeerden zowel uit de verstarring als uit de vereenzaming uit te leiden. Daartoe zijn twee dingen nodig. Allereerst moet de dogmatiek zijn starheid kwijt, en weer zó bedreven en gebracht worden dat ze op het leven kopt, dat mensen er in de eigen tijd iets mee aan kunnen. Vervolgens moet duidelijk gemaakt worden, dat ook in een tijd van technische vooruitgang er een taak ligt voor een christenmens, en dat de Heere God erop uit is dat we er bij zullen zijn wanneer de dingen in de wereld aan het veranderen slaan. Dit alles doet Bavinck dan in een grote zelfstandigheid tegenover het verleden: hij schroomt niet, hoe voorzichtig hij van nature ook is, en bescheiden, om de eeuwen voor hem fundamenteel in gebreke te stellen vanwege hetgeen zij van de reformatie gemaakt hebben, en daarbij nauwe aansluiting te zoeken bij de reformatoren, zelfs bij Luther, ja zelfs bij Zwingli, die hij even goed kent als zijn eigen gereformeerde vaderen.

Daarom schuilt Bavincks grootheid niet uitsluitend in zijn grote denkkracht, maar tegelijkertijd in datgene waartoe hij deze heeft willen aanwenden: wegen te wijzen aan kerk en christendom zonder de verworteling in Christus, de diepte, te verloochenen.

Ook in zijn kerkleer zal dit doorklinken: hij bepleit een kerk die zich midden in de wereld weet te staan, die onderdeel is van de wereldkerk en nochtans zichzelf is, die op de maatschappij gericht is en nochtans niet in de oppervlakkigheid of doenerigheid omvalt.

Het sterk verstandelijk klimaat dat gereformeerden, vooral die in de Gereformeerde Kerken in Nederland, inzonderheid na de eerste wereldoorlog, gekenmerkt heeft, een klimaat dat tot in het heden doorwerkt en voelbaar is, gaat dan ook niet of nauwelijks op Bavinck terug, maar veelmeer op Abraham Kuyper. In kerkelijk gereformeerde kringen eerde men Bavinck zonder hem grondig te kennen en volgde men Kuyper: tenslotte was Bavinck Kuyper, politiek gesproken, zelf ook gevolgd. In hervormde kring eerde men Bavinck ook, maar eveneens zonder hem goed te kennen, en heeft men zich nog een worsteling om de verhouding van verbond en verkiezing aangedaan die alleen maar begrepen kan worden wanneer men Bavincks verkiezingsleer even wegdenkt: men ging in dezen achter Bavinck terug.

Bavincks wortels

Dat Bavinck deze doelstellingen had, en ook wist over en tot wie hij sprak, hangt samen met zijn achtergrond. Bavincks wortels liggen aardrijkskundig in het graafschap Bentheim, waar mensen vandaan komen die meer de volhouders dan de vechters zijn, en kerkelijk in de Afscheiding van 1834, waarbinnen hij de schaduwzijde, het gevaar van de verstarring en van het isolement, aan den lijve heeft kunnen ervaren. Dit temeer, omdat Bavinck predikantszoon was, zoon van een vader die via het genieten van een eenvoudige opleiding het van lekeprediker tot regulier predikant had gebracht. Als predikant te Hoogeveen wordt de oude ds. Bavinck zelfs uitgenodigd in Kampen te komen doceren, waar de opleidingen van de gescheiden kerken toen waren samengevoegd: de eenvoudige dominee Bavinck had voortreffelijke onderwijs-gaven. Bescheidenheid deed hem voor de benoeming bedanken. Hij bleef predikant en dan één die de noodzaak van persoonlijk geloofsleven centraal had staan. Met deze tekening van de vader hebt u tegelijk de eigenschappen van de zoon. Daarom is Bavinck altijd een beetje allemanseigendom gebleven: een hervormd voorgeslacht, bij de afgescheidenen horende maar vanwege zijn grootheid en breedheid van blik daar toch ook weer uitpuilende, een tijdlang student in Leiden waar hij de hervormden trof en uit hervormde handen de doctorsbul ontving (J.H. Scholten, N.B.), gepromoveerd op één van de reformatoren omdat deze hem zo aantrok vanwege zijn cultuurgevoeligheid, namelijk Zwingli, met Kuyper sympathiserend en deze steunend waar hij die maar kon...

Bovendien stond Bavinck in een luwte die niet ieder gegeven was. Achter de brede rug van Kuyper, die de strijd zocht en de organisatie liefhad, was Bavinck bezig alle dingen te toetsen, het goede te behouden, het verleden recht te trekken, en soms, maar meestal o zo voorzichtig en nochtans glasduidelijk, Kuyper te corrigeren. Ook in zijn kerkleer komt dit tot uitdrukking: nooit loopt Bavinck ver van de boodschap van zonde en genade weg. In 1880 promoveert Bavinck op Zwingli, die hij, jong als hij toen was, uiterst welwillend behandelde, zelfs als hoger staand aanprees dan de andere reformatoren. Bavincks gevoeligheid voor de cultuur als zodanig én voor die van zijn tijd zal daaraan wel niet vreemd zijn geweest, evenmin als hun persoonlijke verwantschap: bescheidenheid, mildheid, invoelingsvermogen. Toch zal dit de hoofdzaak niet geweest zijn: deze is eerder te zoeken in het streven van Zwingli naar niet alleen persoonlijke maar ook openbare levensheiliging, samen met het oog dat hij had voor de noodzaak tot vernieuwing van de kerk op basis van het evangelie, dingen waarvan ook Calvijn rijkelijk heeft geprofiteerd. Zo, op zijn wijze, Herman Bavinck, de diepzinnige vertegenwoordiger van het calvinistisch réveil dat neo-calvinisme is gaan heten.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 november 1984

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

Herman Bavinck over de kerk (1)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 november 1984

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's