Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Ontmoeting in het morgenlicht

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ontmoeting in het morgenlicht

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

'Maria!' 'Rabbouni!' Joh. 20 : 16

'Gestorven en begraven' - zo loopt de weg van Jezus volgens het christelijk geloof. Begraven. Je bent als mens geneigd om dat als een eindpunt te zien. Het graf wordt wel eens de 'laatste rustplaats' genoemd. Maar de rust van die rustplaats is wel de rust van de dóód. Jezus' weg is een lévensweg. Hij is - volgens het geloof - 'op de derde dag wederom opgestaan van de doden'. Jezus laat de dood achter zich en brengt het leven aan het licht.

Dat gebeurt op de eerste dag van de week - vertelt Johannes (20 : 1). Dan gaat de zon op over 'de eerste van de sabbatten' zoals er letterlijk staat. Het is de eerste van Gods rustdagen. Die rust pas van zijn arbeid als het leven aan het licht gebracht is. Jezus staat op van zijn volbrachte werk - de eerste van de rustdagen - stralend in de glans van het levenslicht.

Als je wakker wordt op een moment dat de zon al hoog aan de hemel staat kunnen je ogen zoveel licht niet in één keer aan. Dat zie je ook op de paasmorgen. De eerste mensen die getuige zijn van Christus' opstanding kunnen dat licht ook niet meteen verdragen. Ze knipperen als het ware met hun ogen tegen het levenslicht. En Maria stond buiten bij het graf - wenende - gaat Johannes verder (20 : 11). Maria Magdaléna - de vrouw bij wie Jezus zeven duivelen uitgeworpen had - zoals verteld wordt (Mark. 16 : 9). In de greep van machten waar ze zelf geen greep op had. Jezus was dóórgedrongen in haar gevangenis - in haar geïsoleerde situatie - doorgedrongen met de macht van Zijn liefde. En Maria had Hem liefgehad omdat Hij haar had liefgehad.

Maar op de dag dat Christus is 'opgestaan van de doden' is het licht te groot voor Maria Magdaléna. Ze blijft in de buurt van het graf. Ze laat Jezus niet los - dat kan ze niet. Toch kan ze ook niet over het graf heenkijken. Ze weent hardop - rouwbetoon bij de 'laatste rustplaats'. Het levenslicht dringt niet tot haar door.

In de Heidelbergse Catechismus komt het woord 'jammerdal' voor (antw. 26). Er zijn momenten waarin je het leven ervaart als een beklemmend dal - omringd door hoge bergen. Je kunt er niet uit - en over de bergen kun je niet heenkijken. De dood is een bergketen die elk uitzicht belemmert. Maria kijkt niet verder dan Jezus' 'laatste rustplaats'. God zelf moet heel teer de tranen van haar ogen afwissen en haar laten wennen aan het licht van de opstanding.

In de ruimte waarin Jezus' lichaam bijgezet was ziet ze twee engelen (20 : 12). Twee boden van God zijn doorgedrongen in het dal waar Maria in opgesloten zit. God zendt boden om een woord van leven te spreken - precies daar waar het nodig is. Dat zijn niet altijd mannen in blinkende kleren. God kan onverwacht een mens tot zijn bode maken. Eén woord - een hand op je schouder - en je lééft weer. Het wonder zit dikwijls in het gewone. Als je het maar ziet...!

'Vrouw' - zeggen ze - 'Wat weent gij? ' (20 : 13). Dat is heel persoonlijk. De stem van God klinkt niet in de ruimte. Het is een stem die aanspreekt - tot het hart... De boden richten niet ineens de felle schijnwerper van het Evangelie op haar. Dat zou haar ogen totaal verblinden. Eerst moeten de tranen afgewist worden... 'Wat weent gij?' Een tere vraag. Met die vraag dringen de boden heel voorzichtig het dal binnen waarin de vrouw gevangen zit. Je hoeft je niet eerst uit het dal omhoog te werken. De stem van God dringt door in het dal. Juist daar klinkt die stem als een woord van leven. Het gaat op een tere manier toe tussen God en mens. God 'dwingt' geen mensen 'met geweld tegen hun dank, maar maakt hen geestelijk levend, heelt, verbetert en buigt hen tegelijk liefelijk en krachtig'. Zo hebben de oude godgeleerden dat uitgedrukt (Dordtse Leerregels III, IV, artikel 16).

De vrouw kijkt niet verder dan ze als mens kan zien. Ze kan niet over de bergketen heenkijken. Ze zegt op de vraag van de engelen: 'Omdat zij mijn Heere weggenomen hebben, en ik weet niet waar zij Hem gelegd hebben' (20 : 13).

Ze is mens - en niet meer dan dat. En juist als mens mag ze helemaal tot haar recht komen. Met al haar menselijke gevoelens en twijfels. Het graf is leeg - maar het licht van de opstanding dringt niet tot haar door. Ze komt niet verder dan de gedachte dat ze het lichaam van Jezus weggehaald hebben.

God vraagt niet dat bovenmenselijke geloof waar wij van dromen. Hij luistert als je je ziel voor hem uitgiet als een glas water op de grond - tot de laatste druppel. Mét alle vragen en twijfels - mét alles wat wij ongeloof noemen. Iemand vertelde mij eens over het overlijden van zijn vader: 'Toen ben ik gaan nadenken. Maar ik kan niet geloven in een leven na de dood. En toch blijf ik er steeds mee bezig...' God 'dwingt' geen mensen 'met geweld' tot een bovenmenselijk geloof. Hij luistert naar iemand die zijn ziel uitgiet. Hij luistert tot het glas leeg is - jaren desnoods...

Het dringt niet tot Maria door dat Jezus leeft. Ze herkent Hem niet eens als ze Hem ziet. Jezus stelt dezelfde vraag als de engelen: 'Vrouw, wat weent gij?' (20 : 15). Maar Hij gaat een stap verder. Hij vraagt: 'Wie zoekt gij?' Hij wil iets wakker maken bij de vrouw. Die vraag moet haar aan het denken zetten. Wie? Jezus? Zijn lichaam alleen? Of méér nog...? Maria zit met zichzelf alleen - geïsoleerd in het dal waar ze niet uit kan. Jezus probeert voorzichtig dat isolement te doorbreken met die vraag. Er moet plaats komen voor Hém...! Intussen denkt Maria dat Hij een tuinman is. Ze vraagt Hem of Hij weet waar Jezus' lichaam is. Mensen blijven mensen - ze zien het heil niet terwijl het vlak voor ogen is.

Dan noemt Jezus haar naam: 'Maria!' Jezus was heel voorzichtig - stap voor stap - doorgedrongen in haar geïsoleerde situatie. Nu dringt Hij door tot haar hart als Hij haar naam noemt: 'Maria...!' De Herder roept zijn schapen bij name (10 : 3). Daar ligt het hele geheim van onze roeping in. Als het tot je doordringt dat het Evangelie gericht is tot mij. Tot u - tot jou... 'Maria!' Met het noemen van de naam is het isolement doorbroken. De ogen gaan open - het hart gaat open - en de mond. Ze antwoordt met één woord: 'Rabbouni!' - Meester...! Het is goed om dat bovenmenselijke geloof waar wij van dromen eens te vergeten - en al die vragen waarmee we het voor onszelf en anderen moeilijk maken. Dan komt er plaats voor het geloof op zijn allereenvoudigst. Dan is één woord genoeg: 'Rabbouni!' - Meester! - mijn Meester... Dat is rust - en leven - in het morgenlicht van de opstanding.

 

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 april 1985

De Waarheidsvriend | 20 Pagina's

Ontmoeting in het morgenlicht

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 april 1985

De Waarheidsvriend | 20 Pagina's