Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Calvijns verzoeningsleer (2)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Calvijns verzoeningsleer (2)

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

In onze beschrijving van Calvijns verzoeningsleer hebben wij in een vorig artikel een drietal grondlijnen getrokken. Wij gaan hier nu mee verder, en voegen er nog een viertal grondlijnen aan toe.

Het primaat der liefde

4. Al heeft Calvijn voluit recht laten wedervaren aan het bijbels getuigenis omtrent de rechtvaardigheid Gods, zijn afkeer van onze zonden, zijn toorn en oordeel, dat heeft hem toch niet verhinderd om de liefde en barmhartigheid Gods primair te stellen. De liefde Gods heeft het primaat, zij is de eerste, op haar gaat heel Christus' verlossingswerk terug.

Wij krijgen hier te maken met een eigenschap van heel Calvijns theologisch denken. Het volle licht valt op de liefde en barmhartigheid Gods, op Christus en het door Hem verworven heil, en ook op de eeuwige verkiezing Gods ten leven; dat is bij Calvijn steeds zo. En toch worden Gods rechtvaardigheid. Zijn oordeel, de hel, de verdoemenis en ook de eeuwige verwerping niet weggemoffeld of weg-getheoretiseerd. Het primaat ligt echter bij Gods verkiezing, bij Zijn liefde.

Steeds zegt Calvijn: de liefde Gods was er eerst. Tot die liefde Gods is te herleiden dat Jezus Christus in de wereld gekomen is. Alzo lief had God deze wereld, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon zond (Joh. 3 : 16). Reeds vóór de tijden wilde God de ellende van het menselijke geslacht genezen (Inst. II.XII.5). Hij verkoor Christus die als Verlosser komen zou (Ef. 1:4). Tegenover Osiander, de hervormer van Neurenberg, die meende dat Christus tóch geboren zou zijn op aarde, ook al zou Adam niet gevallen zijn, stelde Calvijn, dat het zenden van de Zoon door de Vader rechtstreeks betrekking heeft op onze val. Het was die val die de komst van de Zoon naar de aarde noodzakelijk maakte. Er zat achter het zenden van de Zoon dus enkel barmhartigheid, liefde Gods. Calvijn dacht, zoals men dat noemt, soteriologisch, dat wil zeggen: het ging hem om 's mensen heil (soteria). Van speculaties was hij afkerig. Bij Osiander constateerde hij speculaties.

In dit verband is van belang, dat Calvijn de lezers van zijn Institutie ertoe vermaand heeft, dat zij moeten opklimmen. Opklimmen, zegt hij, tot de beschikking Gods, Zijn voorverordinering. Want daar ligt de allereerste oorzaak van hetgeen Jezus Christus voor ons gedaan heeft. Uit louter 'welbehagen' heeft God de Middelaar gesteld om voor ons te voldoen. Vanuit het eeuwige welbehagen Gods moeten wij het zien.

Alleen in die zin wil Calvijn spreken over Christus' verdienste. De socinianen wilden in het geheel niet weten van een 'verdienste' van Christus. Zij redeneerden zo eenzijdig vanuit de liefde Gods, dat er van een zekere prestatie van Christus, waarmee Hij heil voor anderen zou hebben 'verdiend' geen sprake kon zijn. Calvijn heeft hun toegegeven, dat men over Christus' verdienste met voorzichtigheid moet spreken. Zien wij Christus alleen als mens, dan had ook Hij geen verdienste. Maar Hij was ook God, en bovenal, het ging terug op Gods eeuwige Raad, dat hetgeen Christus zou doen voor anderen, als een 'verdienste' zou worden aangemerkt, die dan anderen, de gelovigen, ten goede zou kunnen komen. Dus ook Christus' verdienste is door Calvijn gesteld ónder Gods liefde. Hij zegt het met zoveel woorden: 'Christus' verdienste' staat onder 'Gods barmhartigheid'.

Een gevolg van dit alles is, dat het een misvatting van de verzoening zou zijn, wanneer men meende: God de Vader is de boze God; die boze God moest worden gekalmeerd want anders zouden alle mensen naar de hel gegaan zijn, en daarvoor moest een offer worden gebracht, dat heeft nu Jezus gedaan, en zo is God de Vader, die eerst boos was, tevreden gesteld zodat Hij ons genadig kan zijn. Deze redenering in haar totaliteit overgenomen zijnde, zou ons brengen tot een hoogst onbijbelse Godsvoorstelling. Er is een aan alles voorafgaande eeuwige liefde Gods. Er is zijn genadig welbehagen. Zijn Zoon is door Hemzelf gezonden. God was in Christus de wereld met zichzelf verzoenende, 2 Cor. 5 : 19.

Liefde en recht

5. En toch heeft Calvijn eraan vastgehouden, dat God als 'hoogste rechtvaardigheid' niet anders kon dan ons haten, en dat Zijn toorn moest worden 'gestild', en dat Hij 'voldoening' eiste, en dat de schuld moest worden 'betaald', en dat God ons niet eerder in genade kon aannemen dan wanneer Christus had voldaan.

Hier ligt in Calvijns verzoeningsleer een enorme spanning. Maar, naar ik meen, die spanning zal in de christelijke verzoeningsleer nimmer mogen ontbreken.

Hoe kan God tegelijk rechtvaardig én barmhartig zijn? Hoe kan Hij tegelijk haten én liefhebben? God is één en al rechtvaardigheid en Hij is één en al liefde, en toch is Hij één.

Calvijn heeft hiermee geworsteld. Hij heeft er vervolgens enkele zeer zinnige dingen over gezegd. Niet om de spanning geheel op te heffen, maar wel om er het leven des geloofs mee te dienen.

Ik vat het samen in twee punten. Ten eerste, er moet, zegt Calvijn, onderscheid gemaakt worden tussen het schepsel-zijn van de mens en het zondaar-zijn van de mens. Als God ons haat, haat Hij ons als zondaar (zondares), niet als Zijn eigen schepsel. God heeft ons geschapen tot het leven. Er is in ons allen iets dat wij niet uit onszelf hebben, maar van Hem en het is niet Gods begeerte om dat te verderven (Inst. II.XVI.3). Als schepselen vindt Hij nog steeds in ons iets dat Hij naar Zijn goedheid bemint. Dat schepsel-zijn zou God, aldus Calvijn, er toe bewogen hebben om ons, na onze diepe val, toch weer, uit onverdiende liefde, in genade aan te nemen. Onze ellende heeft Hem bewogen tot barmhartigheid, omdat wij nog altijd het werk Zijner handen waren.

Maar anders staat de zaak, als wij bedenken dat wij zondaar zijn. De zonde die in ons allen is, kan God niet beminnen. In ons allen is iets wat de 'haat Gods' waardig is. Wij zijn verdorven en hebben nu allen dood en hel verdiend. En zolang wij 'zondaren' blijven kan God ons niet in genade tot Zich nemen. Er zal eerst wat gebeuren moeten. Christus' offer was nodig.

Ten tweede, er moet, zegt Calvijn, wel bedacht worden, dat als God zegt dat Hij ons haat, en dat Hij onze vijand is, door God woorden gebruikt worden die aangepast zijn aan ons menselijk bevattingsvermogen. 'Aangepaste spreekwijzen', zegt Calvijn, zijn het.

Calvijn laat dat vooral slaan op het woordje 'totdat' (donec). De Heilige Schrift zegt, dat God de mensen vijandig was totdat zij door Christus' dood in genade hersteld zijn. Op de letter afgaande zou men hieruit kunnen concluderen, dat er dus tóch eerst een boze God de Vader is, maar dat Hij, na de dood van Christus, geheel van gezindheid veranderd is. Met andere woorden, dat wij moeten uitgaan van 'een verandering van gezindheid' in God. Evenwel, die kant wil Calvijn niet opgaan. Immers: de liefde Gods is al van eeuwigheid! Neen, eeuwige liefde Gods en toch het 'totdat', hoe is dat met elkaar te rijmen? Als antwoord op deze vraag zegt Calvijn: Bedenk, dat God gesproken heeft op een menselijke wijze, aangepast aan ons klein menselijk begrip.

Wil dat dan zeggen dat het alleen maar een 'spreekwijze' is en niets meer? Neen, zo wil Calvijn het toch ook niet opgevat hebben. Dat zou er namelijk toe leiden, dat wij het niet meer serieus behoefden te nemen. Wij zouden dan kunnen redeneren als volgt: Dat God op ons vertoornd is en ons haat, dat is maar een 'spreekwijze'. Kortom, we zouden dan, uitgaande van de dood van Christus en van Gods genade, alle gedachten aan Gods toorn over de zonden reeds a priori (aan alles voorafgaand) kunnen uitwissen.

Ik merk hierbij op: Het is alsof Calvijn al eeuwen van tevoren het gevaar van het 'barthianisme' heeft gezien, dat inderdaad vanuit de verzoening in Christus' mensen totale verlorenheid en verdoemelijkheid in Adam niet meer in rekening brengt. Calvijn wil, op grond van de Schrift, midden in de verzoeningsleer, volle ruimte laten voor de ware verbrijzeling der harten voor God, voor de vernedering en verootmoediging. De genade is bij hem geen 'goedkope genade'. Er blijft dus het 'totdat'. Totdat Christus voor ons voldaan heeft, brandt op ons de toorn Gods. In gezindheid verandert God niet, maar dat neemt niet weg dat Christus 's dood als een offer voor onze zonden wezenlijke betekenis heeft gehad. En de toorn Gods was geen schijn. Naar zijn wezen kan God niet anders dan de zonde haten. Toorn en liefde zijn in Hem verenigd. Al blijft staan: de liefde heeft het primaat.

Christus's dood

6. De verzoening is door Calvijn allermeest verbonden aan Christus' dood. Calvijn volgt hierin het getuigenis van de Schrift, die menigmaal zegt dat wij door de dood van Christus verzoend zijn.

In de moderne theologie is het heel anders. Wanneer daarin gesproken wordt over de verzoening, dan stelt men het leven van Jezus in het midden. Men wil wel weten van 'plaatsbekleding', niet van 'plaatsvervanging'. Jezus zou met en voor anderen gedaan hebben wat wij allen moeten doen; dat is dan Zijn plaatsbekleding; maar dat Hij in onze plaats leed en stierf als een offer voor de zonde, dat verwerpt men. Een woord als uit Jesaja 53 'de straf die ons de vrede aanbrengt was op Hem', telt niet mee. Nu is echter door Calvijn ook Jezus' leven niet geheel buiten beschouwing gelaten. Maar, anders dan de moderne theologen, zag hij ook daarin het 'voor ons'. Ook Christus' leven behoort tot het brengen van die gehoorzaamheid die wij allen God verschuldigd zijn en waarin wij allen hebben gefaald. Calvijn zegt: Van de tijd af dat Hij de persoon van een dienstknecht heeft aangenomen, is Hij begonnen voor ons de prijs te betalen, maar de Heilige Schrift schrijft dit in het bijzonder en eigenlijk toe aan Christus' dood (Inst. II.XVI.5).

Men zal dus niet mogen zeggen dat bij Calvijn Christus' dood 'evenzeer' verzoenend wordt geacht als Zijn leven. Voor de verzoening moeten wij het in het bijzonder hebben van Christus' dood. Zie het Lam Gods, dat de zonden der wereld heeft weggedragen!

Toepassing

7. Doorlopend laat Calvijn horen hoe wij deel kunnen krijgen aan de verzoening door Jezus Christus. Herhaaldelijk horen wij hem zeggen: ogen en harten wenden tot Jezus Christus. Met verslagenheid! Op aangrijpende wijze schetst Calvijn onze diepe val en verlorenheid. Niet alleen hier in deze hoofdstukken van de Institutie waarin het gaat over Jezus Christus, Zijn persoon en werk, maar in al de voorafgaande hoofdstukken van boek II nog meer. Hij spreekt zó over onze zonden, dat wij ons geheel 'teneergeslagen' moeten gevoelen. Als hij ons God voorstelt als een rechter en zelfs als een vijand, dan is dat om ons te brengen aan de voeten van het Lam Gods. De boetvaardigheid is ook hier uit het geloof en tot het geloof.

Calvijn overtreft hierin Anselmus tot in het onmetelijke. Anselmus heeft aan het einde van zijn boekje uitgeroepen: Wat een barmhartigheid Gods! Maar Calvijn had daar veel meer reden toe. Bij Anselmus geen woord over het arme zondaarsgeloof, dat alles om niet ontvangt uit de handen Gods. Calvijn houdt de mens niet op bij zijn val en verlorenheid. Hij laat hem niet zitten in gebogen houding over zichzelf. Hij heft het hoofd op om op Christus te zien en spreekt dan al onmiddellijk van 'dankbaarheid'.

Tegenwoordig spreekt men veel over verzoening als 'verandering' (Wiersinga), dat wil zeggen: verandering in de wereld. Calvijn spreekt ook over verandering. Christus' dood heeft alles vernieuwd, dus veranderd. En door het geloof daarin worden ook wij veranderd. En dat is een zeer wézenlijke verandering. Een verandering van onszelf, maar ook een verandering in verhoudingen die niet deugen. Als het vrede is met God, wordt het ook vrede in onze harten, onze huizen en dragen wij de vrede bij ons.

Maar leven wij voldoende uit de verzoening? De leer der verzoening behoeft niet te worden veranderd, kan ook niet worden veranderd, en waar men het probeert berooft men de christen van zijn enige troost beide in leven en sterven, maar wij moeten wel worden veranderd, en zelfs van dag tot dag.

Alle verandering begint bij het kruis. Als ze daar niet begint, dan nergens. En als zij daar wèl begint, dan draagt zij de belofte in zich van een eeuwige verlossing.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 30 januari 1986

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

Calvijns verzoeningsleer (2)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 30 januari 1986

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's