Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Anselmus van Canterbury (1033/34-1109)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Anselmus van Canterbury (1033/34-1109)

Ingezonden

9 minuten leestijd

Onlangs werd in de Waarheidsvriend geschreven over de verzoeningsleer van Anselmus van Canterbury (nr. 52, 1985; nr. 2, 1986). Het beeld dat wij van deze man hebben, werd op min of meer stereotype wijze bevestigd. Voor de duidelijkheid citeer ik enkele uitspraken. 'Hij was de eerste die de christelijke leer op een schoolse manier ging behandelen, namelijk door te werken met allerlei begrippen, en door het één uit het ander op een logische wijze te laten voortvloeien. Heel de christelijke leer kreeg daardoor een redelijke noodzakelijkheid... En de menselijke rede kan die noodzakelijkheid aantonen... Wat bij Augustinus overvloeiend, boeiend en sprankelend is, is bij Anselmus redelijk en verstrakt' (nr. 52, 1985, blz. 786).

Dat roept het beeld op van een min of meer dorre, stoffige (kamer-)geleerde, die het van Christus levende geloof gevangen heeft, althans dat geprobeerd heeft, in de kooi van zijn geest. Ten onrechte, want Anselmus, zo wordt op dezelfde bladzijde geschreven (blz. 786), blijkt ook een vroom man te zijn. Het doet goed dat ook daaraan woorden worden gewijd. Het is onmiskenbaar, dat wij in Anselmus met een vroom man te doen hebben, met wie nadere kennismaking diepe indruk kan maken.

Daar schrijver dezes zeer onder de inruk is van deze vrome man en zijn geschriften, vroeg hij de redactie een poging te mogen wagen het beeld, dat wij van Anselmus hebben zodanig aan te vullen, dat wij een meer complete, een meer levende indruk van hem krijgen. Hij heeft daar wel enig recht op.

Ter verduidelijking geef ik eerst nog enkele, laat ik nu maar zeggen voor discussie vatbare, regels weer uit bovengenoemde artikelen. Anselmus is zijn methode niet trouw gebleven, is kort en goed de conclusie van het eerste artikel. En gelukkig maar, zo krijgen we de indruk. Het is niet mijn indruk dat Anselmus zijn methode ontrouw was. En, voegen wij er aan toe: blij toe. Ik hoop dat enigszins duidelijk te maken.

Maar eerst nog het tweede artikel. 'Zonder Christus van meet af voor ogen te hebben, kan toch maar moeilijk op een bijbelse wijze over menswording van Gods Zoon, en de noodzaak van verzoening, in de zin van voldoening, worden gesproken.' Dit is een ernstig te nemen kritiek en op zich zeker juist. Is het ook van toepassing op Anselmus?

Haasten we ons nu tot een meer inhoudelijke weergave van wat schrijver dezes zoekt duidelijk te maken. Overigens wil hij geenszins de indruk wekken een Anselmus-kenner te zijn in de betekenis, die doorgaans aan een dergelijke uitdrukking gehecht wordt. Het werk van Anselmus is omvangrijk. Verzameld, werd het tussen 1938 en 1961 opnieuw uitgegeven door toedoen van F. S. Schmitt, die er zo ongeveer z'n leven aan wijdde. Niet alleen Cur Deus Homo is bekend en lezenswaardig. Men denke aan het Monologion en Proslogion (Alleenspraak en Toespraak). Correspondentie en gebeden bleven bewaard. Een kleine verzameling gebeden en meditaties werd in het Engels uitgegeven. Deze bundel geeft een diepe indruk van wat bedoeld wordt, als wij zeggen met een vroom man kennis te maken, die voorwaar het lijden aan deze wereld, ballingschap en vaijandschap, aan den lijve ondervond.

Nadenkend begrijpen

Anselmus denkt na over wat hij gelooft, zoekt naderhand te begrijpen wat hij gelooft. Zonder dat met 'begrijpen' bedoeld wordt 'het in handen nemen' (grijpen), zodat men er over beschikken kan. 'Om tot het ware verstaan van de christelijke leer te komen, moet er eerst geloof zijn', zo lazen we in het eerste artikel (blz. 786).

'Deze stelling zal ook onder ons geen weerstand vinden', wordt er vervolgd. Neen, maar vindt ze onder ons ook weerklank? , vragen wij kritisch. Wij vrezen van niet, gehoord hebbende velerlei prediking. Maar ook het voor ons zo aangelegen punt van de toeëigening (tweede artikel blz. 21) krijgt pas z'n volle betekenis, wanneer het beeld, dat wij van Anselmus hebben, meer compleet is.

Ter illustratie, maar het betekent meer dan dat, geef ik hier het eerste hoofdstuk van het Proslogion weer, afgezien van de verdere inhoud van dit werk. Het gaat hier immers niet om de inhoud van dit werk, maar om de werkwijze, de methode. Deze werkwijze is illustratief in de zin van exemplarisch; pricipieel voor heel zijn werkwijze, ook in zijn nadenken over wat hij gelooft van de verzoening en menswording van de Zoon Gods.

Dit hoofdstuk is een opwekking om God te zoeken. Zich terugtrekkend uit de alledaagse beslommeringen, onrustige gedachten, zware zorgen, zoekt Anselmus de tijd vrij te maken, in de binnenkamer van zijn geest te gaan, om God te zoeken.

'Zeg nu tot God: ik zoek Uw aangezicht; naar Uw aangezicht, Heere, vraag ik' (Ps. 27 : 8).

'Heere, mijn God, leer mijn hart, waar en hoe U te zoeken, waar en hoe U te vinden.'

'Wat moet ik doen', vraagt Anselmus, 'Allerhoogste Heere, Uw verre banneling. Uw slaaf, die ernaar snakt, ernaar hunkert, begeert, U te zien, tot U te komen, U te vinden, terwijl Uw woning niet toegankelijk is. Uw aangezicht niet bekend.' 'Heere, Gij zijt mijn God.' 'Gij hebt mij geschapen en herschapen.' 'Ik heb nog niet volbracht, waarvoor ik geschapen ben.'

'Oh, ellendig lot van de mens, toen hij datgene heeft verloren, waarvoor hij is geschapen. Oh, hard en verschrikkelijk die val.' 'Hij heeft de gelukzaligheid verloren, waarvoor hij is geschapen en heeft de ellende aangetroffen, waarvoor hij niet geschapen is.' 'Nu eet hij het brood der smarten.' En dan tekent Anselmus de afzichtelijke staat, waarin de mens, waarin Anselmus zelf, gevallen is. Die Val 'rampzalige omkering'. Wat heeft hij nog bij zichzelf te zoeken? 'Ik wilde God bereiken en ben in mijzelf gestrand.' Dan roept hij tot de Heere: 'Wanneer zult Gij naar om ons omzien en oor voor ons hebben, onze ogen verlichten, ons Uw aangezicht tonen?' 'Zie naar ons om, Heere, verlicht ons, toon ons Uw aangezicht.' 'Wij zijn zonder U niets waard.' 'Mijn verkeerdheden, die mij boven het hoofd gegroeid zijn, drukken mij als een zware last' (Ps. 38 : 5). 'Haal mij eruit, bevrijd mij.' 'Leer mij U te zoeken.' 'Want U zoeken kan ik niet, als Gij dat mij niet leert.'

Dan sluit Anselmus dit hoofdstuk af. 'Ik tracht niet, Heere, tot Uw hoogheid door te dringen, want op geen enkele wijze stel ik mijn begrip (intellectum) daarmee op één lijn; maar mijn  verlangen is. Uw waarheid enigszins te begrijpen (intelligere), die mijn hart gelooft en lief heeft. Want ik zoek niet te begrijpen (intelligere) opdat ik zal geloven, maar ik geloof opdat ik zal begrijpen. Ik geloof immers ook dit: Dat als ik niet geloof, ik ook niet zal begrijpen.' 

Vroomheid en methode

Het hoeft toch nauwelijks betoog hoe vroomheid in diepe ootmoed en methode hier hand in  hand gaan. Het uitgangspunt, de uitgangssituatie: een mens voor God, die God zoekt, wat alleen kan als God die mens leert zoeken, is niet willekeurig, niet toevallig, geen aesthetische keuze, maar principe, telkens weer, tot de laatst mogelijke schrede. Dat zulks in scholastiek kader staat, in optima forma wel te verstaan, heeft  allerlei bezwaren, maar doet aan de essentie tot op de huidige dag in kerk en school niet af. Wij worden hier immers op geheel eigen en onvermoede wijze voor de problematiek van geloof  en denken geplaatst. De weergegeven uitgangspositie is tekenend voor Anselmus: de mens  voor God, waardoor kennis van God en kennis  van onszelf nauw aan elkaar verbonden zijn.  Daarmee preluderen wij op de openingsparagraaf van Calvijns Institutie, waarmee wij tegelijk vragen of de afstand ondanks alle verschil en de tijd principieel zo groot is, als door drs.  K. Exalto, handelend over Calvijns verzoeningsleer, wordt gesuggereerd. Dat mag dan redelijkheid heten (tweede artikel blz. 21), maar dan toch wel een speciale manier. Het gaat er blijkbaar 'redelijk' naar toe, wanneer de mens voor Gods aangezicht komt te staan, of liever, buigt. Is Anselmus nu doende 'zonder Christus van meet af aan voor ogen te hebben?' In zijn boek  Cur Deus Homo, blijkens het voorwoord, behandelt hij de tegenwerpingen, die het Christelijk geloof weerspreken en de antwoorden van  de gelovigen. Tenslotte wordt, afgedacht van Christus, getoond een intrinsieke noodzakelijkheid voor het denken, een aan het denken eigen noodzakelijkheid dat redding van een mens zonder Christus niet mogelijk is. Een intrinsieke, aan het denken eigen noodzakelijkheid van wat? Van alles wat wij van Christus geloven (omnia  quae de Christo credimus) en wat zo alleen werkelijkheid is. Het denken in boven beschreven uitgangspositie kan derhalve doen inzien dat  verlossing noodzakelijk is, wil een mens gered  worden en zich verheugen kunnen in de zalige onsterfelijkheid. Kan het denken dat ook verwerven, grijpen, zich toeëigenen? Kan het denken uit zichzelf daarin toestemmen, dat een  mens noodzakelijkerwijze door Christus gered  moet worden? NEEN. Dat is echter dan niet inconsequent, dat is niet dat Anselmus er niet in slaagt zijn methode vol te houden. Maar dat is de uitkomst, de vrucht, namelijk dat de mens,  gegeven de uitgangspositie, niet grijpt, brutaal en vrijgevochten, maar zich overgeeft, ootmoedig en vrijmoedig aan Hem, Die groter is dan ons denken. Dat is de uiterste consequentie van wat van het begin af duidelijk en noodzakelijk is. Eenmaal hier gekomen staat het denken (de mens) voor een keuze, namelijk dat als niet te  verklaren is hoe een mens zonder Christus gered wordt (en dat is niet te verklaren), zich met Anselmus over te geven in geloof of zich te verharden. Maar het laatste is dwaas, zegt Boso, de  gesprekspartner van Anselmus. 

De Heidelberger 

In geheel andere bewoording sluit ik samenvattend af. Ik reken de zondagen 5 en 6 van de Heidelbergse Catechismus tot de schoonste. Uit vrees verklaren sommigen deze zondagen te beginnen met de laatste vragen en antwoorden van zondag 6. Geheel ten onrechte. Men beginne bij zondag 1. Dan moet in de zondagen 5 en 6 een wellicht moeilijke denkweg gegaan worden. Onmogelijk voor degene die niet gelooft. Noodzakelijk voor degene die gelooft tot verdieping van de kennis en versterking van het vertrouwen.  

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 februari 1986

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

Anselmus van Canterbury (1033/34-1109)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 februari 1986

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's