Het nut van het waarachtig mens-zijn van Jezus (1)
Een brandende vraag is alle eeuwen door geweest: 'wat dunkt u van de Christus'?
Een brandende vraag is alle eeuwen door geweest: 'wat dunkt u van de Christus'? Het antwoord op deze vraag is bepaald niet altijd gelijkluidend geweest. Tot op de dag van vandaag worden er heel verschillende antwoorden gegeven. Nu eens wordt bij de beantwoording van deze vraag de ware mensheid van Christus in twijfel getrokken, dan weer Zijn ware Godheid.
Nu is het mijn bedoeling om in een aantal artikelen u iets te laten lezen over de verschillende antwoorden die op de vraag 'wat dunkt u van de Christus' zijn gegeven alsmede ook om aan te tonen, dat de ware mensheid van Christus voor ons van betekenis is. Vooral dit laatste is van belang om op te merken, omdat ook wij soms niet aan het gevaar ontkomen door de ware mensheid achter de ware Godheid te laten schuilgaan óf daarin geheel te laten opgaan. Maar zo missen wij in het geloofsleven het nut, de troost en bemoediging van het ware menszijn van Christus.
Het Ebionitisme
Wat is het Ebionitisme? Dat is een verzamelnaam waarmee sommige kerkvaders uit de tweede en derde eeuw een bepaalde vorm van jodenchristendom hebben willen aangeven. Omstreeks het einde van de eerste eeuw bloeide dit Ebionitisme in het gebied van de Jordaan. Waarschijnlijk heeft het in die tijd een zeer grote invloed gehad, omdat er ook sporen van deze stroming in Rome zijn teruggevonden.
Bij het Ebionitisme vinden wij een denken over Christus dat wij op die wijze in de Evangeliën en in de brieven van Paulus niet kunnen lezen. Alle nadruk valt bij deze stroming op de mens Jezus, zoon van Jozef en Maria. Deze mens Jezus was een groot profeet en leraar en bracht een nieuwe wet. Vanwege Zijn trouw en gehoorzaamheid aan God is Hij door Deze tot Zoon aangenomen en verheven tot macht en heerschappij. Bovenstaande opvatting is scherp bestreden. Want hoewel pas veel later onder woorden is gebracht dat Jezus waarachtig mens en waarachtig God is, voelden de tegenstanders van het Ebionitisme heel goed aan, dat in deze opvatting het ware God-zijn tekort werd gedaan. Alle nadruk viel op het waarachtig mens-zijn. Wel moet opgemerkt worden, dat deze jodenchristenen geloofden dat Jezus van te voren door God uitverkoren was en dat de prae-existerende Heilige Geest Zich met Hem verbonden had. Dit alles wil echter niet zeggen, dat zij Hem als Gods eniggeboren Zoon erkenden.
Het Docetisme
Als tegenhanger van het denken van het Ebionitisme treffen wij in de eerste eeuwen van onze jaartelling het Docetisme aan. Deze richting legde zich geheel en al toe op de prae-existentie (vóór-bestaan) van Jezus. Het legde daar ook alle nadruk op. Het waarachtig mens-zijn van Jezus had voor de aanhangers daarvan vrijwel geen betekenis. Dit Docetisme bestond reeds in de bijbelse tijd. De tweede brief van Johannes verzet zich tegen de verleiders, die de komst van Jezus Christus in het vlees niet belijden. Klaarblijkelijk waren er toen al christenen die Jezus als God of een goddelijk wezen beschouwden, die hier op aarde verschenen is in een hemels lichaam of in een lichaam dat pure schijn was. Dit lichaam zou door Jezus bij het lijden weer verlaten zijn om naar de hemel terug te keren.
In de tweede eeuw heeft het Docetisme aansluiting gezocht en gevonden bij de Gnostiek, een in die tijd zeer moderne denkrichting. De Gnostiek wilde met zijn diepzinnige religieus-wijsgerige speculaties aan ingewijden een verheven vorm van kennis meedelen. Door deze hogere kennis zouden de diepste wereldraadsels onthuld worden en zou men toegang kunnen krijgen tot de eeuwig-ware goddelijke werkelijkheid achter de wisselende vergankelijkheid. Deze Gnostiek dacht sterk dualistisch, dat wil zeggen: zij zag een absolute tegenstelling tussen het tijdelijke en het eeuwige, het stoffelijke en het geestelijke, het aardse en het hemelse. Tot in onze tijd vinden wij sporen en trekjes van de Gnostiek en raken de uitersten elkaar. Het is daarom niet verwonderlijk dat christenen die door dit denken beïnvloed worden — evenals de aanhangers van de Gnostiek in de tweede eeuw — de gedachte van Christus als een aards mens met een lichaam van vlees en bloed ver van zich wijzen. In nauwe verbinding staat hiermee dat het bestaan op deze aarde ook van weinig waarde is.
Nicea, Efeze, Chalcedon
Omstreeks 195 na Christus vinden wij in Rome een christologisch denkmodel dat sterk doet denken aan het ebionitische. Alle accent wordt, gelegd op Jezus als mens, die helemaal aan onze zijde staat. Vanwege Zijn godvruchtig leven kwam bij Zijn doop in de Jordaan de Heilige Geest als een (onpersoonlijke) kracht op Hem en werd Hij door God tot Zoon aangenomen, geadopteerd . Deze vorm van christologisch denken wordt wel 'Adoptianisme' genoemd. Deze theologische school — want dat was het toch wel — werd al heel spoedig de kop ingedrukt. Aanhangers daarvan werden geëxcommuniceerd. Toch zien wij ongeveer een eeuw later dit denkmodel weer opduiken en wel in het oosten. Paulus van Samosata, bisschop van Antiochië, is de man geweest die aan het Adoptianisme een zuiverder en meer doordachte vorm gaf. Op de synode van Antiochië in 268 werd hij veroordeeld, omdat hij geleerd zou hebben dat Christus niets dan een gewoon mens was. Sindsdien was het niet langer geoorloofd te twijfelen aan de prae-existentie van de Verlosser. Behalve het Adoptianisme ontwikkelde zich in die tijd nog een ander christologisch denkmodel, het zgn. Modalisme. Tegengesteld aan het Adoptianisme wilden de aanhangers van het Modalisme juist de volle Godheid van Christus veilig stellen. Om dat te verenigen met hun strikte monotheïsme leerden zij dat God zelf als mens uit de maagd Maria geboren wilde worden, d.w.z. als Zoon is opgetreden (modus: vorm van optreden: vandaar Modalisme). De belangrijkste vertegenwoordiger van het Modalisme was Sabellius. Hij heeft in Rome gewerkt en is daar ook geëxcommuniceerd. Uit allerlei geschriften blijkt echter, dat hij na zijn dood (ong. 260) een zeer grote invloed zowel in de westerse als in de oosterse kerken heeft gehad. Volgens Sabellius zijn Vader, Zoon en Heilige Geest een en hetzelfde Wezen. Anders gezegd, de eerste vorm waarin God is opgetreden is die van Vader en Schepper. Vervolgens is Hij verschenen als Zoon en Verlosser, en tenslotte is Hij werkzaam in de vorm, de rol van de Heilige Geest. Dit modalistisch denken heeft voor een tijd zelfs de gehele kerk beheerst. Het werd eerst geleidelijk overwonnen. Al met al heeft het toch bijna twee eeuwen geduurd alvorens men een antwoord op de vraag 'hoe de Logos (het vleesgeworden Woord) zich tot God verhoudt' kon formuleren. Het was met name Arius, een presbyter in Alexandrië, die dit denkproces verhaast heeft. Hij vergeleek een voornamelijk door mensen uitgedachte God met Jezus' verschijnen en verkondigde: Christus is geen God. Wel is Hij een zeer hoog schepsel. Het eerste grote concilie van de kerk, dat van Nicea in 325 is hiervoor bijeengekomen. Het heeft onder woorden gebracht dat, in Jezus, God werkelijk als persoon, als de persoon van de Zoon, op aarde is verschenen. Het concilie van Nicea heeft het als volgt beleden: 'Ik geloof in één God... En in één Heere Jezus Christus, de eniggeboren Zoon van God, geboren uit de Vader vóór alle eeuwen; God uit God, Licht uit Licht, waarachtig God uit waarachtig God; geboren, niet gemaakt, van hetzelfde wezen met de Vader, door Wien alle dingen gemaakt zijn. Die om ons mensen en om onze zaligheid, is nedergekomen uit de hemel, en vlees is geworden van de Heilige Geest uit de maagd Maria'.
Wie nu mocht denken dat na deze belijdenis de rust in de kerk teruggekeerd was vergist zich. Ondanks deze duidelijke geloofsuitspraak — op de Schrift gegrond — bleven er nog allerlei vragen. Arius was weliswaar het zwijgen opgelegd, maar omstreeks 400 dook er een theorie op waarin gesteld werd als zou de Zoon van God in de hemel en de mens Jezus op aarde eigenlijk twee personen zijn. Beiden waren wel met elkaar verbonden, maar bleven toch twee. Zo probeerde men een bepaalde Godsvoorstelling 'zuiver' te houden. Deze theorie staat op naam van bisschop Nestorius uit de vijfde eeuw. Zijn aanhangers de zgn. Nestorianen hebben met hun theorie een grote invloed gehad. Misschien mogen wij zelfs zeggen tot op de huidige dag. Want in de praktijk van onze benadering van Christus kan het nog bestaan, vooral bij wetenschappelijk of halfwetenschappelijk ingestelden. Aan de ene kant wordt beleden, dat Jezus is de Zoon van God, maar dit speelt dan verder in onze kijk op Jezus geen rol meer. Wij bezien Hem verder als een Rabbi van tweeduizend jaar terug. Wij praten over Hem als een groot mens of wij spannen Hem voor de kar van onze bevrijdings- of revolutietheologie zonder dat in Zijn menselijk leven de persoon van de Zoon Gods gezien wordt. Tegen de theorie van Nestorius heeft het concilie van Efeze (431) dan ook krachtig geprotesteerd. Het heeft verkondigd en beleden, dat, hoe verschillend de goddelijke en de menselijke natuur ook zijn, er van één persoon sprake is. In de mens Jezus vinden wij God. Anders gezegd: wie wil weten wie God is, moet op Jezus zien zoals Hij in ons vlees is gekomen en ons in alles gelijk is geworden, uitgenomen de zonde.
Duidelijk zal zijn dat het concilie van Efeze een beslist en omlijnde uitspraak heeft gedaan. Om het Christusmysterie heel sterk uit te drukken, heeft dit concilie zelfs aan Maria de titel 'Theótokos' gegeven. 'Theótokos' betekent 'Moeder Gods'. Zoals bekend zou deze titel later een geheel eigen leven gaan leiden in de rooms-katholieke theologie, maar dat valt buiten het bestek van ons onderwerp.
Na het concilie van Efeze keerde de rust in de kerk evenwel niet terug. Vooral de monofysieten hebben zich danig geweerd. Zij erkenden met grote eerbied (er waren veel monniken onder hen) de eenheid in de persoon van Christus, maar zij zagen deze zo dat Hij uitsluitend een goddelijke natuur bezat. Achter alle menselijkheid van Jezus stond geen echt menselijk wezen. De Zoon van God deed maar alsof. Hij was niet werkelijk mens. Zij leerden: 'In de schijn van een mens wandelt God over de aarde'. Blijkbaar is er alle eeuwen door niet zoveel nieuws onder de zon. Want tot op de dag van vandaag komen wij het monofysitisme tegen al wordt het wellicht niet altijd als zodanig herkend. Men kan echter de godheid van Jezus zozeer in het middelpunt stellen, dat men verder niets ziet. Dat Hij ook waarachtig mens is geweest en niet gedaan heeft alsof Hij een mens was speelt geen enkele rol. Dat dit alles niet in overeenstemming is met wat de Schrift ons zegt, zal duidelijk zijn. Het zal altijd een geheimenis blijven: waarachtig mens en waarachtig God. Toch moeten wij ervoor oppassen, dat wij het menszijn van Jezus niet helemaal laten opgaan in zijn Godheid of omgekeerd. In beide gevallen stappen wij niet alleen buiten de kaders van de Schrift, maar missen wij ook het nut, de bemoediging en de troost van het waarachtig mens-zijn en waarachtig God-zijn van Christus. Na het concilie van Nicea waarin de godheid van Christus werd beleden, en na dat van Efeze waarin de eenheid van Christus werd vastgesteld, was er ook een bijeenkomst nodig om Christus' mensheid veilig te stellen. Dat is dan ook gebeurd in 451. Dit concilie (Chalcedon) verklaarde dat in de ene persoon van Christus niet alleen de goddelijke, maar ook de menselijke natuur bestond. In een werkelijke mens verschijnt de werkelijke God. Hoe dit alles in de reformatie en daarna is bezien, daarover een volgend maal.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 juli 1986
De Waarheidsvriend | 16 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 juli 1986
De Waarheidsvriend | 16 Pagina's