Cyprianus over de kerkelijke tucht
De vrede en rust zijn weergekeerd, wij hebben onze vrijheid terug gekregen, laten wij God daarvoor loven en danken!
De vrede en rust zijn weergekeerd, wij hebben onze vrijheid terug gekregen, laten wij God daarvoor loven en danken!
Met deze vreugdevolle woorden' begint Cyprianus één van zijn boekjes, geschreven in het jaar 251 kort nadat de zware vervolging der christenen door keizer Decius door de dood van die keizer had opgehouden. Vóór deze vervolging, die trouwens maar kort duurde, was er voor de kerk een lange periode van rust geweest, een tijd van ongeveer 40 jaar. Maar plotseling had het getij zich gekeerd, de kerk kreeg het zwaar te verduren. Er vielen vele slachtoffers. Anderen, zoals Cyprianus zelf, hadden moeten vluchten.
Maar nu is het dan weer voorbij. En er is vreugde en dankbaarheid bij Cyprianus en bij duizenden anderen.
Problemen
Toch: er zijn problemen gerezen. De nasleep van de vervolgingen doen zich gelden. In Rome, maar ook in Carthago, de stad waar Cyprianus sinds 249 bisschop is. Lang niet allen hebben moedig stand gehouden in de vervolgingstijd. Velen zijn bezweken onder de bedreigingen der heidense overheden. Het probleem van de kerkelijke tucht is in hoge mate actueel en zelfs acuut geworden. Aan dit thema is dan ook gewijd het boekje waarvan wij de beginwoorden reeds citeerden. Het heet Over de gevallenen (De lapsis).
De betekenis van dit boekje is dat het ons een blik biedt zowel op de toestanden in de Oude Kerk ten tijde van Cyprianus als ook op Cyprianus' opvattingen aangaande de tucht die in de kerk moet worden uitgeoefend.
Wat die toestanden in de Oude Kerk betreft, het blijkt voor de zoveelste keer dat de Kerk, al is zij Gods Volk, nooit geheel beantwoord heeft aan haar hoge roeping. Er valt, als het over de Kerk gaat, niets te idealiseren. Geen enkele periode in de geschiedenis der kerk is er ooit geweest waarin de Kerk geheel 'zuiver' en geheel 'heilig' was. Steeds waren er dwalingen en zonden. In zekere zin is Cyprianus' boek een triest boek. Het bevat meer klaagzangen dan lof zangen. Zeker, er is weer vrede, er is weer rust, maar de gemeente Gods is geschonden. Zij kwam zwaar gewond uit de strijd. De strijd met de vijand, en dat is voor Cyprianus principieel de duivel, heeft de Kerk ook nederlagen gebracht.
Uit het lichaam van de Kerk, aldus Cyprianus, zijn de 'ingewanden' weggerukt. Wij zijn diep gewond. Mijn geest is beroerd, wat moet ik zeggen? Tranen en niet woorden kunnen uitdrukken mijn smart. Er is een gat geslagen in onze kudde. Ik denk nu niet alleen aan de martelaren, maar ook aan de gevallen broeders en zusters.
Oorzaken
En dan gaat Cyprianus zoeken naar de oorzaken. Hoe kwam het toch dat velen Christus' naam en het christelijke geloof verloochenden?
Wij hebben vele jaren van rust gehad, zegt Cyprianus, maar die hebben ons geen goed gedaan. De discipline verzwakte. Bij velen viel te constateren een onverzadigbare begeerte naar geld en goed. En onder hen waren zelfs priesters en bisschoppen. Er waren bisschoppen die hun bisschopszetels verlieten en markten afreisden om hun aards gewin te zoeken. Aan de armen werd door hen niet meer gedacht. Onder de priesters openbaarde zich een gebrek aan 'devote religie', ook zij werden aardsgezind.
Mode
Ook de mode bedierf veel. De mannen gingen sierlijke vormen geven aan hun baard. En dat terwijl in de wet geschreven staat dat een man zijn baard niet bederven mag (Lev. 19 : 27). De vrouwen gingen zich weelderig kleden, met stoffen, als zijde, uit het buitenland. Zij sierden zich op met juwelen en met goud. Zij verfden hun haar en schminkten de hoeken van de ogen met zwarte poeder.
50 Jaar eerder had ook al Tertullianus deze nieuwe moden binnen de christelijke gemeente gesignaleerd, en er zijn ergernis over uitgesproken. In de tijd van Cyprianus was het er niet beter op geworden.
Cyprianus trekt nu het kleed van een boetgezant aan. Al deze zonden en gebreken hebben ons Gods toorn waardig gemaakt! Daar ligt de eigenlijke oorzaak van de rampen die ons zijn overkomen.
In heel Cyprianus' boek zal men nergens tegenkomen dat hij een aanval doet op de heidense overheden, de naam van de keizer noemt hij niet eens. Er is door hem allerminst gekweekt een geest van opstand tegen de overheid. Terwijl toch die overheid zo bloedig tegen onschuldigen was opgetreden.
Cyprianus zoekt de oorzaken van het kwaad dat de christenen is overkomen bij de christenen zélf! Onze zonden, die hebben het gedaan. En verder: dé vijand is de duivel. Gods toorn en de duivel, tot die twee 'oorzaken' valt alles te herleiden.
Vrijwillige afval
Wel heel triest is dat vele christenen, zoals Cyprianus vermeldt, nog vóór er door de heidense overheid maar één vinger naar hen werd uitgestoken, alleen al vanwege de dreiging, ertoe kwamen om op het Capitool, het regeringsgebouw, een offer aan de goden te gaan brengen, en daarmee hun christelijk geloof af te zweren.
Zij vielen, zegt Cyprianus, niet door het geweld der vervolging, maar door eigen vrije wil. Zij wachtten niet eens tot ze gearresteerd werden, zij gingen al eerder op om te offeren. Nog vóór ze ondervraagd werden vielen zij af. De strijd was nog niet begonnen en ze waren al overwonnen. Toen ze maar iets hoorden van vervolging haastten zij zich naar het forum (de markt).
Ja, nog erger: hun kinderen namen ze mee. Zelfs de kleinste. Zij lieten wijn die geofferd was aan de afgoden gieten in de mond van de zuigelingen.
Anderen deden zó erg niet, maar deden principieel gezien hetzelfde. Zij schaften zich, voor geld, een libel aan, dat wil zeggen: een certificaat. Zij offerden wel niet, maar kochten een bewijs dat zij geofferd hadden. Ook zij, zegt Cyprianus, hebben Christus verloochend.
Herhaaldelijk spreekt Cyprianus over de toorn Gods en over de rechterstoel van Christus. Zeker, God is barmhartig, maar die barmhartigheid is niet goedkoop. Er was voor Cyprianus alle reden om dat zo nadrukkelijk naar voren te brengen. Er deed zich namelijk het verschijnsel voor dat de 'afvalligen', toen eenmaal de vervolging voorbij was, zich meldden om opnieuw tot de volle gemeenschap van de kerk te worden toegelaten, en dat betekende tot wat men heden onder ons het avondmaal noemt en toen de eucharistie noemde.
Maar kón dat nu wel? Dat was het probleem. In Rome maar ook in Carthago waren er geestelijken die niet aarzelden de afvalligen zonder enig proces weer in de schoot der kerk op te nemen. Met de kerkelijke tucht lichtten zij de hand. Maar tegenover hen stonden de strenge geestelijken, die zeiden: Geen terugkeer! Voor 'afval' is geen vergiffenis mogelijk! Deze zonde is een zonde tot de dood.
Vergelijk maar...
Tussen deze twee vuren in stonden mannen als Cyprianus. Hij moest zich wel uitspreken over de kwestie. Hij heeft dat ook gedaan. In zijn boek bepleit hij dat de zonde van de 'afval' weliswaar vergefelijk is maar niet 'zomaar'. Er zal door de schuldigen een zwaar boeteproces moeten worden doorgemaakt.
Cyprianus laakt het zeer dat bepaalde geestelijken, ook in Carthago, de schuldigen al te gemakkelijk tot de eucharistie hebben toegelaten. Onder die geestelijken waren martelaren, die de folteringen hadden overleefd en meenden dat zij nu toch wel het recht hadden om schuldigen aan de misdaad van de afval hun zonden te vergeven. Maar neen, dat accepteerde Cyprianus niet. Er zal eerst boete moeten worden gedaan. Hij roept het de schuldigen toe: Broeders, onderwerpt u aan de voorgeschreven boetedoeningen. Voegt uw tranen toe aan de onze. Pleegt een volledige boete, geen halve. Toont de verslagenheid van uw geest. Erkent uw zonde, gevoelt het kwaad dat ge bedreven hebt. Er is een langdurige boete nodig. De boete moet evenredig, zijn aan de misdaad die begaan is. Meent niet dat God in een ogenblik tijds kan worden verzoend. Ge zult langdurig moeten bidden en smeken. Ge zult de dagen moeten doorbrengen in rouw en de nachten in waken. Ge zult moeten vasten. Ge zult u moeten kleden in een zak. Ge zult op de grond moeten liggen in as en vuil. Ge zult veel aalmoezen moeten geven aan de armen en andere goede werken moeten doen. En dan zullen de priesters wel uitmaken of uw berouw lang en ernstig genoeg is geweest. Zo zult ge eindelijk weer in de schoot der kerk kunnen worden opgenomen.
Verhaaltjes
Midden in zijn betoog heeft Cyprianus een paar verhaaltjes verteld om aan te tonen dat God waarlijk niet ongestraft het degenen die aan de afgoden hadden geofferd en ook sluiks aan de eucharistie deelnamen.
Deze verhaaltjes geven een blik in bepaalde opvattingen en gebruiken in de Oude Kerk, vandaar dat wij ze de lezers niet willen onthouden.
Er was een man, zegt Cyprianus, die opging naar het Capitool, maar stom terugkeerde. Op de plaats waar hij zijn misdaad beging, dat wil zeggen zijn geloof verloochende, kreeg hij ook zijn straf.
Er was een vrouw, zo vertelt hij verder, die, na Christus verloochend te hebben voor haar genoegen naar het badhuis ging. Daar werd ze echter in bezit genomen door een onreine geest. Die maakte haar waanzinnig, zodat zij haar eigen tong in stukken beet, en daaraan overleed.
En zelf heb ik met eigen ogen gezien, aldus Cyprianus, wat er gebeurd is met een baby. Het was een meisje. De ouders waren voor de vervolging gevlucht, 'in hun angst handelden zij zeer onvoorzichtig: zij lieten het kind achter onder de hoede van een kindermeisje. Dat kindermeisje bracht het kind bij de magistraten. Het kind was nog te klein om heidens offervlees te eten, en daarom gaven de gerechtsdienaren het brood, maar gedoopt in wijn die geofferd was aan de goden.
Dat alles in tegenwoordigheid van een afgodsbeeld.
Toen de ouders, na de vervolging, waren teruggekeerd, was het kindermeisje niet in staat om hen te vertellen wat er gebeurd was, want zij was met stomheid geslagen. De moeder bracht, naar haar gewoonte, het kind in de kerk, om deel te nemen aan de eucharistie. Toen wij, aldus Cyprianus, die dienst deed, het 'offer' brachten, begon het kind erbarmelijk te schreeuwen. En toen de diaken het de avondmaalswijn wilde geven, wendde het het hoofd af en sloot het de lippen krampachtig op elkaar; het weigerde uit de kelk te drinken. De diaken het het er niet bij zitten en goot toch met geweld wat wijn in de kindermond. Maar, zegt Cyprianus, de wijn van de eucharistie kon niet blijven in dit verontreinigde lichaam. Het kind begon te braken. Conclusie: zo kwam de misdaad toch openbaar.
Cyprianus weet nog een geval te vermelden. Er was een vrouw die ook afvallig was geweest en die sluiks bij ons binnendrong terwijl wij aan het offeren waren. Toen zij deelnam aan de eucharistie was het alsof zij dodelijk vergif had ingenomen, zij verstijfde en viel neer. Zo kwam haar misdaad openbaar. God nam wraak.
Een ander verhaal. Een vrouw, ook een afvallige, wilde het heilige brood in haar onheilige handen nemen, maar zie, er kwam een steekvlam uit. De vrouw werd toen zo bang dat zij het brood niet meer durfde aan te raken.
Nog één verhaal. Er was een man, een afvallige, die het waagde een stukje avondmaalsbrood, dat door de priester gewijd was, in ontvangst te nemen, maar zie: hij hield alleen maar as in zijn handen over.
Hoevelen zijn er niet, zo besluit Cyprianus zijn verhalen, elke dag opnieuw, die door onreine geesten in bezit genomen, en dan krankzinnig worden.
Abnormale tijden
Wij besluiten. Het waren geëxalteerde tijden. In zulke tijden, tijden van vervolging, laait de vlam van het leven hoog op. De mensen komen tot abnormale toestanden. Er zullen er zeker geweest zijn die hun geloof hadden verloochend en toch geen vrede vonden, ja innerlijk verscheurd werden. Zij werden onder de druk der omstandigheden krankzinnig. Cyprianus sprak dan van 'bezetenheid'.
Vervolgens: het blijkt dat kleine kinderen niet alleen gedoopt werden, maar ook het brood en de wijn van het avondmaal ontvingen. Het was de tijd waarin het bijgeloof inzake de avondsmaalselementen in opmars was. De genoemde verhaaltjes bevestigen dat.
Het was ook de tijd dat er volop sprake was van 'priesters' en dat het avondmaal een 'offer' werd genoemd. Het was tegelijk de tijd, dat men door boetedoeningen trachtte God te 'verzoenen'. Als Cyprianus spreekt over 'voldoening' (satisfactio) heeft hij het zelden over het werk van de Heere Jezus Christus, en bijna steeds over de menselijke boetedoeningen.
Toch: Cyprianus kan ons leren dat de Kerk ernst moet maken met de tucht. Een ernstig en hartelijk berouw over de zonden is ons niet slechts door Cyprianus ons opgelegd, maar ook door Christus zelf.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 augustus 1986
De Waarheidsvriend | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 augustus 1986
De Waarheidsvriend | 12 Pagina's