René Girard, cultuur criticus
Naar alle waarschijnlijkheid is René Girard, de schrijver van deze boeken, voor een groot aantal mensen nog een onbekende. Nochtans is hij bezig steeds meer bekendheid te krijgen, en wie een trefzekere inleiding op zijn gedachtenwereld wenst kan ik bijvoorbeeld verwijzen naar R. Kaptein en P. Tijmes. De ander als model en obstakel; een inleiding in het werk van René Girard, Kampen 1986, en naar een artikel van de hand van de eerstgenoemde in Wending, getiteld Oorsprong en Toekomst van de Cultuur, december 1983, 115-137, jaargang 24. Binnenkort verschijnt over hem bovendien een dissertatie van de hand van P. E. L. Janssen.
Nu eerst jets over de schrijver zelf. In 1923 in Frankrijk geboren, daarna studie van de middeleeuwse geschiedenis te Parijs, en tenslotte in 1947 in Amerika gepromoveerd. Aan vele en bekende Amerikaanse universiteiten heeft hij Franse literatuur en vergelijkende taalwetenschap gedoceerd. Van huis uit is hij rooms-katholiek, een tijd lang heeft hij met zijn geestelijke afkomst gebroken, maar in de jaren zestig is hij weer bewust daarnaar teruggekeerd, voor zover wij kunnen beoordelen niet echt terug van weggeweest. Vooral in Amerika en Frankrijk is hij erg bekend geraakt, allereerst enigermate in de zestiger jaren, maar heden schijnt hij een fel opvlammende erkenning te genieten, mede getuige het feit dat hem door de Vrije Universiteit in 1985 een eredoctoraat werd verleend, iets wat velen zich wellicht herrinneren zullen. Hij is trouwens door veel andere universiteiten ook op deze wijze geëerd.
Zijn werk
Vervolgens iets over zijn werk. De beide boeken die hierboven genoemd worden zijn maar een klein onderdeel van zijn werk, en lopen in tijd nogal uiteen. Het eerste verscheen, in het Frans, in 1961, het tweede in dezelfde taal, in 1982. De boeken lopen niet alleen in tijd uiteen, maar ook wat het voorwerp van onderzoek betreft. Het eerste richt zich op een aantal klassieke romanschrijvers en analyseert de grondpatronen die binnen de verwevenheid van de romanfiguren voorkomen, en geeft daar dan een interpretatie van. Deze interpretatie wordt dan vervolgens weer de grondslag van waaruit Girard óórdeelt. Zo passeren — tenslotte is Girard kenner van de Franse literatuur bij uitstek — Stendhal, Flaubert, Cervantes, Dostojewski en Proust de revue. In 1982 blijkt de schrijver zijn oorspronkelijke stellingname volslagen trouw te zijn gebleven. Anders dan in 1961 richt hij zich nu op een aantal bijbelverhalen, die hij vanuit zijn eenmaal ingenomen standpunt doorlicht, vaak heel verrassend en ontdekkend voor wie oog wil hebben voor de psychologische structuren waaraan de mens bij zijn handelen gebonden is. Tegelijkertijd laat hij via deze bijbelverhalen zien dat deze structuren toch niet iets zijn waaraan wij mensen als aan een onontkoombaar noodlot zijn overgeleverd, maar dat het evangelie een ander uitzicht biedt. Girard is geen structuralist: hij ziet de mens uiteindelijk niet als een gevangene van het noodlot van mechanische processen waardoor hij gedreven wordt. Deze in en door de mens werkende processen worden ten laatste door het evangelie doorkruist. Daartoe moet echter wel alles uit het evangelie geweerd worden dat aan plaatsvervangend lijden doet denken, aan straf dragen in de plaats van anderen. De gedachte, van de plaatsvervanging en het daaraan verbonden sterven van de — schuldig verklaarde — zondebok moet radicaal plaats maken voor die van de navolging van Christus.
Gedachtenwereld
Met deze laatste opmerking ben ik de gedachtenwereld van Girard al enigermate binnengedrongen, en dus nadere uitleg schuldig. Bij Girard staat een tweetal thema's centraal, dat bij nader toezien één thema blijkt te zijn. Het eerste thema is dat van de nabootsing in het menselijk gedrag, met name in het begeren. Het eerstgenoemde boek is er geheel van doortrokken, hoewel men vaak lezen en herlezen moet om de bedoeling van de schrijver duidelijk voor zich te krijgen omdat hij zich niet alleen educaat maar ook omslachtig en via het gaan van zijsporen uitdrukt. Dit thema van de nabootsing is heel wat meer dan alleen een constatering, zo men wil een diepe psychologische en sociale analyse van het menselijk gedrag, zoals het ons door beroemd geworden romanschrijvers voor ogen wordt gesteld. Het is een alles omvattende en daarom ontdekkende boodschap aangaande het menselijk gedrag als zodanig. Girard wil een waarheid over de mens uitzeggen, waarmee deze geconfronteerd moet worden ter wille van het welzijn van enkeling en samenleving.
Daarmee heb ik dan tegelijk nogmaals uitgesproken dat Girard niet tot de structuralisten behoort; hij richt zich niet in de eerste plaats op de samenlevingsverbanden en de mechanismen die daarbinnen heersen en de mens monddood maken, als een slachtoffer, maar op de mensen zelf, want zij zijn het die de samenleving maken.
Thema 1962
Verder nu over het eerste thema, uit 1962: de menselijke drang tot nabootsing. Girards grondstelling is dat de begeerten van de mens in wezen nabootsend zijn, en dat daaruit een 'mimetisme' (nabootsingsgedrag) ontstaat dat men weigert in te zien. Men begeert dus niet omdat men het voorwerp van zijn begeerte begeert, maar omdat anderen het begeren. Men denkt dat het het voorwerp van zijn begeerte is, dat men begeert, maar in feite volgt men anderen. Een heel duidelijk voorbeeld uit een roman van Stendhal, misschien wel mede gekozen omdat ik deze het beste ken: Madame-Bovary gaat uit begeerte een buitenhuwelijkse relatie aan, maar daarbij is ze niet zozeer geboeid door het voorwerp van haar begeren, maar in de ban van de 'ondeugende' lectuur die ze bij het opgroeien heeft verslonden. Zo volgt zij in haar begeren anderen na, zoals Don Quichotte het de ridderidealen deed. Mimetisme dus. Tegelijkertijd weigert zij dit in te zien en daaraan gaat zij onder. Deze alomtegenwoordige nabootsingsdrift —in de politiek en de reclame wel heel duidelijk aanwijsbaar — kan niet anders dan afgunst voortbrengen, en afgunst uit zich altijd in vormen van agressie.
Met deze laatste woorden is dan de schakel gelegd naar het tweede boek, en daarmee naar het tweede thema. Dit is bondiger geschreven dan het eerste en juist vanwege zijn oriëntatie op bijbelse gegevens — Girard is in de tussentijd bewust naar het rooms-katholicisme teruggekeerd — voor de theoloog toegankelijk. Het eerste boek had een zowel existentialistisch als idealistisch trekje. Het grondthema was immers de vervreemding van de mens van anderen, die hij immers nabootst, zodat hij met hen één is in zijn begeren, waardoor die anderen tegelijkertijd zijn concurrenten, zo niet zijn vijanden, worden. Tevens was deze mens, omdat hij de waarheid van de mimetiek niet wilde inzien, een vreemde voor zichzelf. Het idealistische school dan hierin dat de vooropgestelde en altijd veronderstelde naboostingsdrift kan leiden tot een soort 'verklaring' van de godsdienst. Het geweld dat immers uit het begeren-via-nabootsing ontstaat kan immers leiden, en doet dit in feite altijd en onontkoombaar, tot het kiezen van een slachtoffer dat als oorzaak van het kwaad wordt aangewezen en geslachtofferd. Het feit dat men de waarheid niet wil inzien en dus onredelijk handelt, leidt er dan toe dat de ander wordt uitgebannen. De volgende stap is dan altijd dat die ander — achteraf — heilig wordt verklaard, tot martelaar wordt verheven.
Navolging
In zijn tweede boek doorkruist Girard niet zozeer het existentialistische in zijn denken als wel het idealistische, zij het dit laatste in mindere mate. De grondgedachte is hier, dat in de imitatio Christi, de navolging, het zondebok-mechanisme radicaal doorkruist. Girard ziet dan ook in de bijbel een geleidelijke voortgang in het afwijzen van offers. Vanuit de nabootsingsdrift die zich omzet in agressie kan men niet zichzelf, maar alleen de zondebok zien als de schuldige, want hij moet het alibi zijn van de eigen onschuld. Van daaruit kan dan indringend geschreven worden over de geschiedenis van joden heksen. In het evangelie gaat het echter om de onschuldige Die lijdt, en door dit lijden wordt de fatale keten doorbroken. Het Lam Gods staat tegenover alle blind geweld waarmee de innerlijk verwarde wereld zijn eigen frustraties afreageert. Keerzijde van dit zicht op Christus is echter wel dat met iedere offergedachte moet worden gebroken, althans met die dat mensen tot zondebok hebben gemaakt, tot uitlaat van hun eigen frustratie.
Het is mij niet helemaal gelukt om in de weergave van de hoofdgedachten te verbergen waar mijn vragen en bezwaren schuilen: het vleugje existentialisme, het steeds op de loer liggend idealisme, en de aanpassing van het evangelie aan een overal en bij ieder werkende grond-drift, namelijk die van de nabootsing-in-begeren. Deze laatste kan ik, bij al het ontdekkende dat de invalshoek van het mimetisme oplevert, als theoloog toch niet anders zien dan als een verzelfstandiging van de uit de rooms-katholieke moraaltheologie bekende grond-zonde van de concupiscentia, de begeerte. Met dan als onderscheid dat deze niet verworven wordt uit begripsmatig denken over wat de zonde nu precies is, maar uit een analyse van de werkelijkheid, die zich op alle gebieden laat toepassen.
De vraag blijft dan ook over in hoeverre en op welke wijze men deze grondstelling, deze analyse van het menselijk gedrag, wil bijvallen. In feite gaat het hier ons inziens om een werkhypothese die tot verklaringsprincipe wordt verheven en als zodanig gebruikt , maar die in zichzelf onbewijsbaar is. Wie garandeert ons dat hier een aspect van de menselijke werkelijkheid niet wordt verheven tot een algemene grondregel, die vervolgens weer het evangelie filtert? Dat de Joods-Christelijke traditie wel degelijk in juridische termen over het dragen van de zonde door de Zondebok Christus spreekt, is mijns inziens aantoonbaar via nauwkeurige, vooral óók Nieuwtestamentische, exegese. Dit dan contra Girard. Daarnaast geldt het feit dat de bijbel het zondebok-mechanisme afwijst en zelfs ontmaskert. Dit dan pro Girard. In Christus vvordt niemand geslachtofferd, zeker niet door mensen, ook al werkt het zondebok-mechanisme wel degelijk bij hen — bij ons — die Hem kruisigden, mede: men meent zichzelf te bevrijden door een ander schuldig te verklaren. Maar God heeft het ten goede gedacht. Daarom mogen wij onze zonden wel degelijk herkennen in de zonde waaraan Hij stierf en waarvoor Hij met Zijn dood betaalde. Maar herkenning van en inzicht in de schuld is iets anders dan inzicht in een algemeen-menselijk verwerpelijk en schadelijk mechanisme, ook al heeft de zonde zowel persoonlijke als algemeen-menselijke dimensies. En dat we dit erkennen is niet de vrucht van nieuw inzicht, van op grond van analyse van menselijke gedragingen verkregen kennis, maar van geloof en persoonlijke verbondenheid met God.
Interpretatieschema
Ten grondslag van Girards werk ligt een interpretatieschema dat, net als bijvoorbeeld de theorieën van Freud, zich niet laat bewijzen, en ons inziens slechts gehanteerd kan worden zolang het blijkt te 'werken'. Zo kunnen wij ermee geholpen worden om begrip te krijgen voor allerlei processen in de samenleving waarin wij voorheen te weinig inzicht hadden. Maar het kan ook zijn dat zich opeens een andere verklaringstheorie meldt die ons juist op die punten helpt waar de hypothese van het mimetisme faalt. Dan zal men op een andere ijsschots moeten overspringen om de overkant te bereiken. En: ten diepste laat het leven zich nooit door een verklaringsmethode ontraadselen, daar heeft het te veel aspecten voor. Jammer dat er tot heden geen bundel is waarin wij Girard in gesprek met anderen aantreffen. Is hij daarvoor wel geporteerd, of heeft hij ook iets van de monomane solist die de dingen desnoods naar zijn hand, naar zijn eigen verklaring, wil zetten?
Theologen raad ik met name het lezen van De Zondebok aan. Het opent er de ogen voor welke krachten in kerk en cultuur en in hun geschiedenis werken en gewerkt hebben. Het zal ons stimuleren om ten aanzien van de zichtbare gemeenschap die wij kerk noemen ons al te optimistisch op te stellen, laat staan al te gemakkelijk religieus heilig te verklaren, en ons aansporen nog critischer en indringender te spreken over de gemeenschap der heiligen, waarvan wij belijden dat de kerk dat in wezen is, ook al is de openbaring daarvan in haar kerkelijke gestalte wel heel aanvechtbaar, en beheerst door vaak duistere processen. Hulde aan de uitgevers die deze boeken kloek verzorgden.
Naar aanleiding van: René Girard, De romantische leugen en de romaneske waarheid, 292 blz., met een nawoord van prof. dr. S. A. Varga, ƒ 39, 90; De Zondebok, 256 blz., met een nawoord van prof. dr. J, M. M. de Valk, ƒ 40, —. Beide uitgegeven door Uitgeverij Kok Agora, Kampen/Uitgeverij De Nederlandse Boekhandel en Uitgeverij Pelckmans, Kapellen.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 februari 1987
De Waarheidsvriend | 16 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 februari 1987
De Waarheidsvriend | 16 Pagina's