Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Boekbesprekingen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Boekbesprekingen

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

C. J. den Heyer, De Messiaanse weg, II Jezus van Nazaret, 270 blz., ƒ 44, 50, Kok, Kampen 1986.

Men moet bewondering en respect hebben voor de werkkracht van de auteur die kans ziet binnen een tijdsbestek van enkele jaren het tweede deel van de geplande triologie over de messiaanse weg van Jezus Christus op tafel te leggen. Den Heyer wil in dit werk de Christologie van het Nieuwe Testament niet als 'leer' maar als 'weg' beschrijven, als een dynamisch gebeuren, waarbij hij niet zoals gebruikelijk de stof behandelt aan de hand van de titels of de onderdelen van het Nieuwe Testament, maar een historischchronologische opzet volgt.

Hoofdstuk I geeft een zeer helder overzicht over het onderzoek naar de historische Jezus en het nieuwtestamentisch vraagstuk van de bronnen, lioafdstuk II leidt in in de poUtieke, sociaal-eco-" nomische en reUgieuze situatie van de wereld waarin Jezus leefde.

Dan volgen-een aantal hoofdstukken waarin de weg van Jezus behandeld wordt: afkomst, geboorte, jeugdjaren, de doop, de prediking van het Koninkrijk, Jezus' houding tot de Thora, gelijkenissen, wonderen, de term Zoon des mensen, het lijden en sterven, met als laatste paragraaf: het einde — een nieuw begin. De laatste regel luidt: 'Hun (nl. de Vrouwen die naar het graf gingen, A.N.) vlucht keert zich niet van Jezus af, maar zal uiteindelijk tot gevolg hebben, dat zij hun Heer opnieuw zullen ontmoeten. Hij leeft!' (blz. 253). Ik heb dit boek met gemengde gevoelens gelezen. Grote waardering heb ik voor de heldere wijze waarop de schrijver zijn stof behandelt. Het boek laat zich vlot lezen, maar de vlotheid is geen oppervlakkigheid. De auteur is op de hoogte van de nieuwste Uteratuur. De noten onderaan de bladzijde geven menig interessante verwijzing voor wie dieper op de materie wil ingaan. Ten aanzien van de bronnen is de schrijver aan de ene kant zeer duidelijk. Hij komt op voor die auteurs, die in tegenstelling tot de school van Rudolf Bultmann de zorgvuldigheid van de evangeUsten in hun omgaan met de mondeUnge traditie verdedigd hebben. Anderzijds komen we in het boek herhaaldelijk zinnen tegen, waarin Den Heyer de historische betrouwbaarheid van allerlei woorden en gebeurtenissen in twijfel trekt en toch een grote plaats toekent aan de creativiteit van de gemeente, de evangelist of zijn school. Met name het hoofdstuk over de wonderen laat daarvan menig voorbeeld zien.

Het boek hinkt voor mijn gevoel op twee gedachten. Enerzijs ontwerpt de schrijver een beeld van Jezus' weg en werk dat in de wereld van de duitse nieuwtestamentici als 'conservatief' bestempeld zou worden, anderzijds worden op cruciale punten allerlei vraagtekens gezet. Zo is de schrijver van mening dat de belijdenis van Petrus meer de stem van de vroeg-christelijke gemeente laat horen dan die van de woordvoerder van de leeriingen. Ook in een ander opzicht heeft het boek een tweeslachtig karakter. Voortdurend heb ik me afgevraagd: Wat geeft de auteur nu? Een beschrijving van de historische Jezus in de lijn van velen voor hem? Of een theologie van de synoptische evangeliën in de lijn van geleerden als CuUmann, Kümmel, Schnackenburg en ten onzent Ridderbos? Ik heb de indruk dat de auteur het eerste wil en in een aantal gevallen het tweede doet. Men kan de vraag stellen: Kan dit ook anders, gelet op het uitgangspunt van de auteur? In zijn Woord vooraf van deel I maakt hij op blz. 8 een nogal scherp onderscheid tussen de persoon van Christus en de prediking van Jezus aangaande het Rijk. Dat werkt door rn deel II. Het resultaat IS een Christologie 'van beneden naar boven' met een sterke nadruk op de verbondenheid van Jezus en het Jodendom van zijn dagen en hier en daar passages die dan weer doen denken aan de belijdenis van de kerk der eeuwen. Ten aanzien van het werk van Jezus wordt grote nadruk gelegd op zijn verkondiging, ondersteund door wonderen, zijn aandacht voor het verlorene. Wat betreft zijn lijden en sterven vinden we dezelfde dubbelheid. Hier en daar treffen ons passages waarin de auteur wijst op het verzoenend karakter van Jezus' lijden en sterven, en dan weer krijg je het gevoel dat de dood van Jezus een tragisch gebeuren is, dat hem treft van de kant van zijn tegenstanders. Welke kriierahanteert de schrijver? Hij wil duidelijk openingen bieden naar de kant van zijn joodse gesprekspartners. En dat hij waarschuwt tegen vertekeningen waaraan christelijke theologen zich vaak schuldig gemaakt hebben en nog wel maken, is terecht. Maar of Den Heyer met de door hem gekozen opzet ook ondubbelzinnig uitkomt bij de belijdenis van de kerk der eeuwen; Jezus Christus — waarachtig God en waarachtig mens, zal eerst het eerde deel moeten uitwijzen. Voorlopig ben ik niet overtuigd dat de door hem gekozen weg ook een veelbelovende is. Integendeel, ik heb de indruk, dat er als het er op aankomt toch een reductie plaats vindt ten aanzien van het christologisch belijden. Bovendien ontkom ik niet aan de vraag of de wijze waarop de schrijver binnen de evangeliën theologie en historische betrouwbaarheid meerdere malen van elkaar scheidt, geen ernstige consequenties heeft voor het canoniek gezag van de evange-Ueën, zoals wij ze ontvangen hebben. Ik heb met opzet nogal wat ruimte gevraagd voor dit boek. Met collega De Bie in het laatste nummer van Theologia Reformata ben ik van mening dat dit boek ons voor een uitdaging stelt, waar we inhoudelijk op moeten ingaan.

A. N.

Willem Zuidema, Op zoek naar Tora, Ten Have 1986, 139 pag.^ ƒ 22, 50.

'Op zoek naar Tora'. Onder deze titel verscheen opnieuw een boekje over het jodendom van de hand van dr. Willem Zuidema. Dit werkje kan beschouwd worden als een vervolg op zijn, inmiddels bekend geworden, 'Gods partner'. Zuidema's grote kennis van de joodse traditie, waarvan ook deze jongste publicatie getuigenis aflegt, dwingt respect af. De auteur weet, waarover hij het heeft. Het opmerkelijke van zijn pennevruchten is, dat zij ons rechtstreeks binnenleiden in de veelkleurige wereld van de joodse godsdienst. Hij beschrijft niet zijn eigen visie op het jodendom, maar probeert in de huid van de jood te kruipen om zodoende te ontdekken wat het geloof voor hem betekent, uit welke bronnen hij put en welke gebruiken hij er op na houdt. Als één van de belangrijkste kenmerken van het jodendom beschouwt de schrijver het altijd op zoek zijn naar Tora, onderwijs, leer. Daarbij putten joden niet alleen uit de schriftelijke leer, zoals deze is vastgelegd in de eerste vijf boeken van Mozes, maar ook uit de mondelinge Tora, die is overgeleverd door de rabbijnen en in later tijd te boek werd gesteld. Op heldere wijze legt Zuidema uit wat de ontstaansgeschiedenis en de betekenis van de traditiewerken van het jodendom zijn: Misjna, Talmoed, Midrasjim, Gemara, Tosefta. Ook centrale noties als Halacha en Hagada komen duidelijk uit de verf. Het grote verschil tussen jodendom en christendom ziet de auteur vooral in de relatie tot de werkelijkheid. Het jodendom is een manier van handelen, terwijl het christendom een manier van geloven is. Een jood is primair betrokken op het hiernumaals, een christen richt zich voornamelijk op het hiernamaals. Dit onderscheid was er oorspronkelijk niet, maar is ontstaan in de tijd dat de griekse cultuur en het griekse denken het christendom gingen stempelen. Het komt mij voor, dat Zuidema hier wat al te ongenuanceerd oordeelt. Vanuit het Nieuwe Testament is er, dunkt mij, meer te zeggen over het onderscheid tussen het rabbijnse jodendom en het geloof van hen, die Jezus als Messias belijden. De rabbijnse manier van leren is vol­ gens de schrijver al erg oud. Zij is niet pas ontstaan in de eerste eeuwen van onze jaarteUing, maar heeft haar wortels reeds in het Oude Testament zelf. Zijn stelling is, dat er een ononderbroken lijn loopt van de bijbelse tijd tot in onze dagen, in tegenstelling tot wat veel christenen van huis uit meegekregen hebben, nl. dat er een discontinuïteit bestaat tussen de godsdienst van Israël en die van het latere jodendom. De ontwikkeling van Tora tot rabbijnse traditie is, naar zijn overtuiging, geen breuk, maar een continuüm (p. 66). Zuidema moet, ^om deze these te onderbouwen, wel een stevig beroep doen op de moderne (kritische) bijbelwetenschap, iets waarbij ik hem lang niet altijd kan volgen.

Opmerkelijk is dat in de kanttekeningen van de orthodoxe rabbijn Van de Kamp, die het manuscript van dit boek doornam en becommentarieerde juist t.a.v. Zuidema's kritische benadering van de Schrift bezwaren doorklinken. Maar ook los daarvan: ik denk dat er meer discontinuïteit is tussen het Oude Testament en het nabijbelse jodendom dan de auteur waar wil hebben. De erkenning, dat de rabbijnse traditie een authentieke voortzetting is van Mozes en de profeten, acht Zuidema een voorwaarde voor de ontmoeting tussen kerk en synagoge. Het is de fout van de vroege kerk geweest dat zij, anders dan Paulus, het gelijk van de christelijke leer wilde bewijzen (p. 43). Paulus zou nog niet door de griekse filosofie beïnvloed zijn geweest en daarom minder exclusief gedaoht hebben, ook ten opzichte van het jodendom. Hier plaats ik een groot vraagteken. Is de Galatenbrief niet één groot protest tegen het legaUstisch jodendom van zijn dagen? Hoezeer Paulus zich ook verbonden wist met zijn joodse volksgenoten, hij heeft radicaal nee gezegd tegen het wezen van de Farizees-joodse religie, namelijk de rechtvaardiging uit de werken der wet.

'Op zoek naar Tora' is een boekje dat ons boeiend materiaal verschaft om de joodse leefen denkwereld beter te leren kennen. De schrijver heeft mij echter lang niet in alle opzichten weten te overtuigen. Er is niet alleen een kloof tussen het talmoedische jodendom en het 'vergriekste' christendom. Ook in het Nieuwe Testament zelf is er al sprake van een conflict over de beslissende vraag over de weg des heils. Bij alle respekt voor het joodse zelfverstaan mag dit kernprobleem niet over het hoofd gezien worden. Wie deze weg opgaat loopt gevaar alleen nog maar kritisch te staan tegenover de eigen christelijke traditie en ontkomt tenslotte niet aan een judaïsering van het christelijk geloof. Daarmee is, naar mijn mening, echter niemand gediend, ook de joods-christelijke ontmoeting niet.

M. van Campen

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 april 1987

De Waarheidsvriend | 20 Pagina's

Boekbesprekingen

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 april 1987

De Waarheidsvriend | 20 Pagina's