Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Na de staat van hereniging

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Na de staat van hereniging

22 minuten leestijd Arcering uitzetten

Is alles gezegd?

Is er iets dat we vanuit de kring van het hoofdbestuur van de Gereformeerde Bond of vanuit de Gereformeerde Bond in het algemeen nog niet hebben gezegd ten aanzien van het proces van Samen op Weg? Uit bepaalde reacties zou men kunnen concluderen dat er nog niets is gezegd, dat in ieder geval nog lang niet alles is gezegd. We leven snel en we vergeten snel. Daarom begin ik met nog eens naar voren te halen wat in de loop der jaren zoal gezegd is.

In 1976 gaf het hoofdbestuur een 'Verklaring' uit, waarvan de slotconclusie was dat we, gezien de feitelijke toestand in beide kerken, als het gaat om het functioneren van de belijdenis, 'wij de nu nagestreefde eenheid niet begeren'. Eén en ander werd gezegd met leedwezen en bewogenheid, maar in zorg om het belijden der kerk. Gezien de ontwikkelingen binnen de Gereformeerde Kerken in confessioneel opzicht, zou éénwording van beide kerken geen versterking betekenen van de prediking naar Schrift en belijdenis.

In 1980 werd een 'tussentijdse situatieschets' gegeven. Daarin werd gevraagd of het zo ver zou komen dat 'de kerk der vaderen' zich zou afkeren van hen, die op grond van Gods trouw aan die kerk de jaren door trouw gebleven zijn, toen anderen heengingen. Daarin werd óók gesteld dat, als een eventueel gefuseerde kerk de gereformeerde belijdenis geheel zou hebben losgelaten, we als hervormd gereformeerden in grote gewetensnood zouden geraken, omdat de kerk dan immers geen gereformeerde kerk meer is. Verder werd benadrukt dat, vanwege de ontwikkeling binnen de Gereformeerde Kerken, de samenwerking tussen gemeenten van de Gereformeerde Kerken en hervormde middenorthodoxe (deel-)gemeenten gemakkelijker verloopt dan met hervormd-gereformeerde gemeenten. En tenslotte werd geconcludeerd dat we ons 'meegenomen' voelen in het Samen op Weg-proces en dat wij in dit proces onze positie naar Schrift en Belijdenis hebben te bepalen.

In 1984 was er een publiek gemaakte correspondentie tussen het hoofdbestuur van de Gereformeerde Bond en het moderamen van de synode. Gevraagd werd o. a.: 'bent u niet met ons van mening dat, gezien de sterke en snelle veranderingen, die zich binnen de Gereformeerde Kerken in Nederland voltrekken — niet in het minst ook als het gaat om het functioneren van de belijdenis — onze Nederlandse Hervormde Kerk in deze dynamiek zal worden meegetrokken en in haar huidige gestalte onherkenbaar zal worden? ' Uiteraard werd daarmee niet de situatie in de Hervormde Kerk zelf gesanctioneerd maar wél werd gezegd: 'onzes inziens is te vrezen dat dezelfde wijze van kerkelijk bezig zijn, waarmee Abraham Kuyper bij zijn leven de Hervormde Kerk stuk wilde maken door af te scheiden, thans de Hervonnde Kerk in haar bestaan bedreigt in het streven naar éénwording van beide kerken'.

In 1985 werd in de Waarheidsvriend uitvoerig aandacht besteed aan de vele reacties uit de gemeenten op de 'Verklaring van Overeenstemming inzake het samen kerk zijn' en aan de 'intentieverklaring', die leiden moest tot de uitspraak dat beide kerken in staat van hereniging waren. Bovendien werd het geschrift 'Bezinning en appèl', opgesteld door een door het hoofdbestuur benoemde commissie, uitgegeven. Daarin werd o.a. gesteld: 'met zorg vragen we ons af of het Samen op weg-gebeuren niet modieus is in plaats van geestelijk. Die vraag klemt temeer als telkens gesuggereerd wordt dat achter déze oecumene de bredere oecumene met Rome ligt'. En ook werd gezegd dat met zorg geconstateerd moet worden dat het proces van boven gedreven wordt. 'Het organisatorische element is sterk, het organische zwak'.

In 1986 werd door dezelfde commissie een uit tien punten bestaande Open Brief uitgegeven. Eén van de punten van zorg, die daarin uitgesproken werd, was dat de voorstellen voor de combi-synode van 1986 een kerktype van congregationalistische signatuur bevorderen. Gevraagd werd duidelijk uit te spreken dat die gemeenten, die onder de hervormde kerkorde wensten te blijven voortbestaan, dit ook mogelijk gemaakt zou worden,

En tenslotte werd de brochure 'Kerk en goed' uitgegeven, waarin ingegaan werd op de vermogensrechtelijke aspecten van een eventuele fusie van beide kerken.

Intussen waren er behalve deze officiële stukken ook de meer persoonlijke stukken, die een draagvlak hadden in het hoofdbestuur. We hebben gesproken over de kwestie van de 'dynamische binding aan de belijdenis', over 'gereformeerd imperialisme', over het verschil in kerkgevoel of kerkbesef tussen beide kerken, over geduld en ongeduld, over de kwestie van schuldbelijdenis, , over praktische situaties waar Samen op Weg nu al schipbreuk lijdt, zoals in Watergraafsmeer. v

Ik herhaal mijn vraag, aan het begin gesteld: is er iets dat we in het proces van Samen op Weg nog niet hebben gezegd? Ja, één ding is inderdaad nog niet gezegd, namelijk dat als het proces doorgaat we zullen gaan afscheiden. Maar dat heeft - naar mijn beste weten — nog niemand gezegd, ook niet één dergenen, die tot heden hebben gesuggereerd dat er te weinig gezegd is. Ik denk dat we dat in alle eerlijkheid moeten constateren. Wél hebben we gezegd — en we herhalen het met nadruk — dat als het proces zo verder gedreven wordt de Hervormde Kerk zélf zich afscheidt van die gemeenten, die niet meekunnen of willen gaan, namelijk door deze langs de weg van een zekere wet-en dwangmatigheid uit te pellen uit het geheel.

Is alles gedaan?

Na dit alles mag de vraag gesteld worden of door ons alles gedaan is. Op zich zou gezegd kunnen worden dat, als alles gedaan zou zijn, nog niet genoeg is gedaan en we nog niet meer zijn dan onnutte dienstknechten. Maar waarin zou het ö? öaü? -karakter van de-Gereformeerde Bond in de Hervormde Kerk en daarin in het proces van Samen op Weg anders tot uitdrukking komen dan in Icvetgetuigenis, in wat gezegd wordt, in wat openbaar gemaakt wordt aan zorg en verlangen, aan belijden en beginsel? De kerkelijke daad is aan de generale synode, na raadopleging van de classes en de gemeenten. Welnu, de kerk heeft in haar hoogste ambtelijke orgaan een daad gesteld. Nadat raadplc" ging van de gemeenten had uitgewezen dat ongeveer veertig procent van de gemeenten ' zich tegen het proces verklaarde en zestig procent voor (in beide gevallen met nuanceringen) en nadat de classicale vergaderingen hun mening kenbaar hadden kunnen maken, besloot de combi-synode inet dertien hervormde stemmen tegen en géén gereformeerde stem tegen dat beide kerken 'in staat van hereniging' waren. Het besluit van de combi-synode werd later door de

afzonderlijke synoden bekrachtigd.

Kerkelijk gezien is alles correct verlopen. Een meerderheid stond tegenover een minderheid. Maar het geeft wel te denken dat, terwijl de bezwaren tegen het proces in veel breder kring leven dan in de hervormd gereformeerde gemeenten, er geen synodeafgevaardigden van andere modaliteit waren, die aan bezwaren uit die andere kring stem gaven door zich ook tegen de staat van hereniging te verklaren. De meerderheid van de hervormde synode verklaarde zich solidair met de totale gereformeerde synode, zodat de hervormdgereformeerden, wat de beslissing betreft geïsoleerd kwamen te staan. Dat is een bittere ervaring. In dat opzicht moeten we zeggen dat de veelvuldig gehoorde stem uit hervormd gereformeerde kring niet dat effect had, waarop gehoopt en dat soms ook wel eens verwacht was. Het feit dat in de besluitvorming elke vorm van dwang werd uitgesloten zal daaraan niet vreemd zijn. Gemeenten, die niet mee willen in het proces kunnen niet gedwongen worden. Daarmee waren velen waarschijnlijk tevreden gesteld. En derhalve werd het ingrijpende besluit genomen dat beide kerken 'in staat van hereniging' zijn. De trein staat om zo te zeggen onomkeerbaar op de rails. Het besluit mag dan zonder veel geestdrift genomen zijn, in vele gemeenten is toch al wel merkbaar dat er morele dwang van zo'n besluit uitgaat. Men vindt dat men consequenties uit de besluitvorming rnoet trekken. Daarom was 1986 een cruciaal jaar.

Wij zullen ons echter wel realiseren dat, zolang er van federatie sprake is, er tot op zekere hoogte van dwang geen sprake kan zijn. Federatie is nog geen fusie. Hoe de federatiegedachte zal worden uitgewerkt is nog verborgen in de schoot der toekomst. Bovendien heeft de federatie nog slechts in een beperkt deel der kerken gestalte gekregen, namelijk in ongeveer honderd gemeenten en in nog geen enkele classis. Maar zolang er nog 'slechts' van federatie sprake is bestaan er drie kerkorden. Als we enkele jaren geleden oyer Samen op Weg spraken, spraken we de gedachte uit dat het voorlopig wel niet verder zou komen dan federatie. We schatten dat toen, gezien de ontwikkelingen, positief in. De ironie van het geval is echter dat de staat der hereniging al is uitgesproken, terwijl we nog niet verder zijn dan beperkte federatie, al weten we best dat fusie, hereniging het einddoel is. De intentieverklaring had echter beter kunnen uitlopen op 'in staat van federatie' in plaats van op staat van hereniging. Zolang echter gewerkt wordt met de federatiegedachte blijft de hervormde kerkorde gelden voor de hervormde gemeenten, de gereformeerde kerkorde voor de gereformeerde gemeenten en een tussenorde voor de gefedereerde gemeenten.

Telkens als dat nodig is zal een gefedereerd geheel uiteenvallen in een hervormd deel en een gereformeerd deel. Een gefedereerde gemeente in een niet gefedereerde classis zal hervormden en gereformeerden afzonderlijk naar aparte classicale vergaderingen moeten afvaardigen. Een gefedereerde classis zal hervormde en gereformeerde synodeleden naar afzonderlijke synoden moeten afvaardigen zolang de ^node niet gefedereerd is.

Maar — zoals gezegd — het genomen besluit roept morele dwang op. Er gaat een katalyserende werking van uit. De problemen gaan zich dan ook nu vooral voordoen in die gemeenten, waar meerdere wijkgemeenten tot federatie besluiten, terwijl b. V. één wijkgemeente niet mee kan. Het gevaar is dan groot dat zulk een wijkgemeente in de positie van buitengewone wijkgemeente wordt gedrongen. Wat eerst een gewone hervormde wijkgemeente was wordt dan een buitengewone. Op die wijze zullen dan wijkgemeenten in een (meer) geïsoleerde positie worden gemanoevreerd. Hiertegen moet met kracht stelling worden genomen. We hebben dit punt ook als hoofdbestuur besproken met het moderamen van de synode. Hier kan zich het reële gevaar van dwang op minderheden gaan voordoen, die zich nu in een normale positie bevinden. Hier rijst ook het pro-Ijleem dat het moeilijker zal worden om niet-geïntegreerde minderheden te integreren.

Zulke problemen zijn zelfs ernstiger dan die van niet-gefedereerde gemeenten in gefedereerde classes. Zulke gemeenten behouden hun zelfstandigheid. En of men al of niet de gefedereerde classis wil bezoeken staat zelfs formeel vrij. Men begrijpe mij goed, ik spreek nu slechts over de formele kant van de kwestie! Want gezien de bevoegdheden, die men aan de classis wil gaan toekennen ten aanzien van het beroepings-

werk, is het juist raadzaam hier uiterst alert te zijn.

Welke weg is begaanbaar?

Na alles wat ik tot nu toe gezegd heb mag de vraag worden gesteld welke de weg is, die we in de toekomst principieel hebben te gaan. Ik herhaal dat de enige weg, die een kerk kan gaan die van de kerkelijke besluitvorming, middels de ambtelijke vergaderingen is. Moeten we nu zeggen: de kerk heeft besloten en daarmee is de zaak afgedaan? Dat zou in strijd zijn met de in onze tijd hooggeprezen, maar ook bijbels te funderen mondigheid van de gemeente. Wij hebben tot heden het grote goed van de presbyteriaal-synodale kerkinrichting, waarbij de gemeenten in synodaal verband zijn opgenomen maar waarbij hen verder ook een bepaalde mate van zelfstandigheid is gelaten, waarbinnen zij in vrijheid, naar eigen beleid kunnen werken. Als dan nu — terecht — in de besluitvorming is opgenomen dat van geen dwang sprake mag zijn, dat gemeenten dus niet gedwongen mogen worden tot een samengaan, waarin zij zich om des gewetens wil niet kunnen vinden, dan zal terdege bewaakt moeten worden dat inderdaad die dwang ook niet plaats zal vinden. Wat dit betreft denken we aan die gemeenten, die in streken liggen waar in de toekomst de federatiegedachte, zowel gemeentelijk als classicaal, vèr zal worden doorgevoerd en zulke gemeenten zich in een geïsoleerde positie kunnen gaan bevinden. Van andere gemeenten, in gebieden waar van samengaan nog lang geen sprake is, mag dan solidariteit verwacht worden met die gemeenten, die het écht moeilijk kunnen gaan krijgen. Het zou best eens kunnen zijn dat in de toekomst een soort 'unie van gemeenten' gevormd zal moeten worden om gemeenten, die onder de hervormde kerkorde als hervormde gemeenten verder willen gaan, met elkaar een bezield verband te geven, een verband waarbinnen ook overleg kan zijn om eventuele dwang het hoofd te bieden of ook waarbinnen men elkaar steunen kan, moreel en financieel. Want isolement dreigt op langer of korter termijn voor diverse gemeenten. Dat lijkt onontkoombaar. Maar alles wijst erop, dat er een grote kern van hervormde gemeenten resteren zal waar Samen op Weg niet mogelijk is.

Dan zal ervoor gewaakt moeten worden dat ook inderdaad de hervormde kerkorde van toepassing blijft op al die gemeenten, die met het proces niet kunnen instemmen en trouw willen blijven aan de vaderlandse kerk. We weten best dat er heel wat water door de Rijn zal stromen alvorens de hervormde kerkorde tot het verleden behoort. Daarvoor zijn in de kerkorde zelf de nodige zekeringen ingebouwd. Maar bundeling van krachten zal nodig zijn.

Daartegenover staat dat gemeenten, die als hervormde gemeenten willen blijven voortbestaan, dan ook de vraag onder ogen zullen moeten zien wat de kerkorde hen waard is. Als we de vragen, die hier liggen, niet serieus oppakken en alleen maar laten weten hoezeer we het Samen op Wegproces afwijzen dan moet de vraag gesteld worden of we nog wel een kerkverband bedoelen of dat we in feite voor het congregationalisme kiezen: een aantal losse gemeenten naast elkaar, zonder kerkelijke structuur, zonder het verband van ambt en kerkorde. Dan bevorderen we ongewild zelf de congregationalistische tendensen, die in het Samen op weg-proces ook al aanwezig zijn en bevorderen we eerder het proces dan dat we het tegengaan.

Het lijkt me goed hier nu ook op te merken dat de weg, - die niet begaanbaar is, die van de kerkelijke ongehoorzaamheid is. Kerkelijke ongehoorzaamheid kan op twee wijzen worden geëffectueerd. Of door te zeggen: we scheiden ons af. Dat wil niemand. De tweede mogelijkheid is dat we zeggen: we onttrekken ons aan alle verbanden waar Samen op Weg gestalte krijgt. Dat betekent dat alle dingen verder geschieden óver ons zónder ons en we daarmee onszelf in feite buiten spel zetten in het geheel van de kerk, die ons lief was en is; een kerk waaraan we ons van heler harte hebben verbonden en waaraan we ons ook hebben verplicht, hetzij door het geven van ons ja-woord, hetzij door het ontvangen van een ambt. We geven dan de kerk aan het proces prijs.

We hebben in het verleden, na de beslissing om de vrouw tot de ambten toe te laten, ten onrechte gemeend dat de weg van de onttrekking een begaanbare was. Al wil ik niet ontkennen dat er een signaalfunctie van is uitgegaan. Toch moet ons dit een les zijn,

De kerk in haar gehéél zal zich echter diep moeten realiseren dat, met het in gang zetten van een proces, dat slechts in een beperkt aantal gemeenten echt leeft maar dat men van toepassing verklaart op het geheel van de kerk, waarin het in grote delen op verzet stuit, men bezig is geesten los te maken, die men op een bepaald moment niet meer beteugelen kan. Grote zorg baart mij in dit verband de voortvarendheid, waarmee van gereformeerde zijde het proces — op synodaal vlak in

grote unanimiteit — gedreven wordt. De nieuw benoemde synodepraeses van de •Gereformeerde Kerken, ds. E. Overeem, zei bij zijn aantreden dat de voortgang van het proces met kracht ter hand moest worden genomen. Laat men beseffen dat men zo geesten wakker roept, misschien niet in de Gereformeerde Kerken maar zeker wel in de Hervormde Kerk, die tenslotte niet meer te beteugelen zijn. Laat men zich dan goed realiseren dat er binnen de Nederlandse Hervormde Kerk in ieder geval een deel is — hoe groot waag ik hier niet te zeggen — dat altijd met hoop en vrees maar niet minder in grote liefde de kerk der vaderen trouw is gebleven. We wisten dat, wat we in het geheel der kerk bezaten, we dat inderdaad bezaten in hoop én in vrees. Maar de liefde was mede de dragende grond. Welnu, liefde kan men niet zo maar overplanten. Als vandaag kerkelijke delen worden samengevoegd, soms uit economische noodzaak, soms uit oecumenische dwang, soms omdat men zich erbij neerlegt, dan is er ook in deze tijd een volk, dat weet waaróm het de kerk der vaderen', ook in h^ar ingezonkenheid en ontrouw, is trouw gebleven. Welnu, die liefde slaat niet zo maar over op een nieuw soort kerk, die de grootste gemene deler is van wat haalbaar is aan beleid en belijden, en intussen niet meer wortelt in de levende traditie van de Reformatie. Nogmaals, laat de kerk beseffen dat vandaag, bij de gratie van de helft plus één, bij beslissing per meerderheid van stemmen, geesten van machteloosheid, defaitisme, wrevel, om niet te zeggen afscheidingsgezindheid kunnen worden opgeroepen, die men niet meer indammen kan. Laat men beseffen dat het drijven der kerk in het proces van Samen op Weg de liefde van velen kan doen verkouden en dat we daardoor, in de gisting van de tijd waarin we staan, opnieuw levend bloed als kerk verliezen en we méér en meer als kerk amechtig worden, zieltogend, terwijl we proberen door administratieve maatregelen de zaak nog te redden. Al meermalen is gezegd dat het proces van Samen op Weg zo geestloos is. Dat is het ook. En om dan verregaande beslissingen te nemen betekent dat, dat we als kerk bezig zijn een administratief apparaat te worden, hoogstens nog gericht op samenlevingsvragen, terwijl we geen bezield verband meer vormen voor de leden maar zelfs — als we niet oppassen — geen bezield verband meer bieden aan hen, die daar geestelijk naar hunkeren. We hebben vandaag, ik constateer het steeds scherper, niet de kairos, niet de gelegen tijd, niet de van God gegeven tijd om tot verder samengaan van deze twee kerken te besluiten. Ik sluit me aan bij wat dr. G. Bos hierover zei op de jaarvergadering van de Confessionele Vereniging. We moeten wachten op God. Dat is geen lijdelijke opmerking. Dat is belijdenis: het kan alleen mét Hem, het kan ook alleen goed gaan met Hem. Laat de kerk intussen zuinig zijn op het grote goed der gemeenten en die niet tot haar eigen schade frustreren.

De blik naar binnen

Toch is het, dit alles gezegd hebbende, goed om ook de blik naar binnen te slaan, ik bedoel nu naar de hervormd-gereformeerde beweging in de Nederlandse Hervormde Kerk, waarvan de Gereformeerde Bond een deel wil en mag zijn. Ik heb eer­ der de vraag gesteld: hebben we alles gedaan? Het zou kunnen zijn dat we in één opzicht achtergebleven zijn. We hebben geschreven en gesproken, gediscussieerd en gecorrespondeerd, vergaderd en geprotesteerd. Hebben we allereerst gebeden? Tijdens één van onze hoofdbestuursvergadering zei iemand: actie is niet alleen handelen, het is vooral bidden. In het gebed geven we de dingen uit handen in de Handen van Hem, bij wie de Kerk veilig is, omdat de kerk is wat des Heeren is. Dit zo te zeggen is meer dan een vrome gemeenplaats. Als we zo niet meer de kerk geestelijk op het hart dragen en deernis Tiebben om haar gruis zijn we, bij alles wat we zeggen en schrijven, in Gods oog geen knip voor de neus meer waard. We hebben als hervormd gereformeerden in onze kerk altijd als minderheid geleefd en zo gehoopt op God. En God heeft ons niet beschaamd, tot op de dag van vandaag niet. Zouden we dan vandaag rebellerende wegen gaan? Is daarmee het geestelijk belang der gemeenten gediend? Maar hebben we ook niet juist de schat der kerk in het aarden vat van een kerkelijk verband in bezit gehad? We moeten, in dankbare erkentenis voor God, zeggen dat Zijn bewarende trouw er ook op déze wijze geweest is, dat we ook als hervormd gereformeerden ons gevoegd wisten in een kerkelijk verband, waar orde en ambt tot het welwezen behoorden, waar de presbyteriale kerkstructuur het gemeentelijk leven bepaalde. We hebben de noodlottige gevolgen gezien van kerkelijke wildgroei, van separatisme en van almaar doorgaande scheidingen.

Recent verscheen een boek, getiteld 'Wegwijs in gelovig Nederland'. De inhoudsopgave, waarin alle kerken en religieuze groeperingen in Nederland zijn opgenomen, telt liefst 21 pagina's. Een zeer groot deel wordt in beslag genomen door kerken en groeperingen, die de naam hervormd of gereformeerd dragen, vaak heel kleine groepjes terzijde van het kerkelijke leven. Zouden het echte bezielde verbanden zijn, die dienen tot geestelijke opbouw van het huidige en het volgende geslacht? Hoe verbitterend hebben vaak scheuringen en met name een separatistische houding gewerkt? We moeten elkaar daarvoor, zeker in onze tijd van mondigheid, zonder ophouden waarschuwen. Ieder acht zich in onze tijd mondig en zoekt verbinding met degene, die er precies zo over denkt als hij of zij erover denkt. De gelijkgezinde clubjes en, op grond daarvan het congregationalisme, hebben in onze tijd, ter linker en ter rechter zijde, de tijd mee. Gelukkig als we ons denken en onze opvattingen ook weten te voegen in een breder geheel. Het geheel is meer dan de optelsom der delen. Het is genade van onze goede God, dat Hij juist daarvoor de gemeente, maar ook de kerk gegeven heeft. Niemand leeft daar voor zichzelf of op zichzelf Wij mogen onszelf de vraag stellen of we

de kerk nog liefhebben en zo ja welke kerk. Want als we de kerk niet meer lief hebben rest de secte. We staan ook als hervormji gereformeerden op een snijlijn. Misschien kunnen we denken het in eigen gemeente nog wel te rooien. Maar ook onze gemeenten staan niet buiten de windvang van de tijd. En als we vandaag niet meewerken aan de structuur van de kerk naar de toekomst toe mag de vraag gesteld worden wat ons nageslacht nog resten zal aan erfgoed van datgene waarvoor onze vaderen hebben gestreden en geleden. Zijn we bereid om 150 jaar kerkgeschiedenis, wat zeg ik 450 jaar kerkgeschiedenis op te geven? Of zijn we misschien toch nog in staat om die geschiedenis, die als geschiedenis voor Gods Aangezicht is beleefd verder te dragen naar het volgende geslacht? Laten we dan zuinig zijn op wat we hebben.

De weg vooruit

Hoe hebben we de weg verder te gaan, nu de staat van hereniging een feit is? Dr. R. J. Mooi, de scheidende secretaris-generaal van de Hervormde Kerk heeft gezegd dat in een groeiproces geen spijkers met koppen geslagen worden. Hij wilde kennelijk zoiets zeggen als: anders is het geen groeiproces meer. In een interview met Kerknieuws merkte hij dan ook terecht op dat de staat van hereniging, waartoe beide kerken besloten hebben, een afschrikkende werking op de mensen heeft. Ze had niet moeten worden uitgeroepen. Welnu, dat is zonneklaar. Me dunkt echter dat ook wij moeten oppassen dat we slechts schrik in de benen hebben, over een stituatie, die er niet of althans nog niet is. Onze houding naar de toekomst toe zal er één moeten zijn van beslistheid en voorzichtigheid. Beslistheid om ook nu, zolang er van hereniging geen sprake is, te staan voor het reformatorisch karakter van de kerk, waartoe we behoren, en zo ook voor haar kerkorde en voor het voortbestaan van gemeenten onder deze kerkorde. Maar ook met voorzichtigheid, opdat we niet door schrik-en paniek-reacties geen geesten van de wereld wakker roepen, tot geestelijke schade van de gemeenten.

Het belangrijkste zal zijn dat we zó bezig zijn dat we haken naar waarachtige vernieuwing van de kerk, waar die dan ook beginnen moge. Ons volk wankelt ten dode; de kerk wordt méér en méér een marginaal verschijnsel. Laten we ook niet zoveel tijd en energie stoppen in een proces, dat zich voorlopig in hoofdzaak langs administratieve lijnen voltrekt, dat we de gemeente en haar zijn naar binnen en naar buiten zouden vergeten. Laten we vooral als gereformeerden in de Hervormde Kerk en daarbuiten eenheid en eensgezindheid tonen. Zo niet dan is al ons verzet tegen Samen op Weg schallend koper.

Intussen wordt van ons meer dan ooit ook trouw op de ambtelijke vergaderingen gevraagd. Wanneer we vandaag juist onze zorg hebben ten aanzien van de classis en van de bevoegdheden daarvan dan zal juist aan hervormde zijde de classis meer karakter moeten krijgen dan nu veelal het geval is. Trouwe aanwezigheid van de ambtsdragers op de classis zal gewenst zijn. Want uiteindelijk is het zo dat federatie van classes alleen mogelijk gemaakt wordt of tegengehouden wordt door de afgevaardigden van de gemeenten.

Een ding mag ons verder troosten. In 1816 heeft de Heere de kerk der vaderen staande gehouden. Hij hielp haar door 1834 en 1886 en door de periode 1940-1945 heen. Er zijn al heel wat aanslagen op de kerk en haar voortbestaan gepleegd. En ze staat tot

op deze dag, dank zij Gods trouw en goedheid. Opnieuw wordt een aanslag op haar gedaan, middels een geestloos proces, waarbij opnieuw de voortvarenden staan aangetreden om de zaak administratief in de kortste keren te klaren. Alleen wanneer de Geest in de raderen is en blijft zal de kerk ook deze aanslag van Haman overleven. Een geestloos Samen op Weg kan geen vernieuwing van de kerk betekenen. Zulk een proces is opnieuw een aanslag op de vaderlandse kerk. Zal onze houding daartegenover geestelijk of even geestloos zijn? Als wij niet verder komen dan ook een geesteloze houding dan zou het kun­ nen zijn dat we ons laten uitpeilen of ons zelf uitpeilen uit het geheel der kerk. Alleen leven met en uit de Heilige Geest zal ons doen gaan in het rechte spoor. God geve dat ons nageslacht, om zo te zeggen, nog het purimfeest mag vieren in die zin, dat met dank mag worden gedacht aan de overleving van de kerk van déze aanslag van Haman.

Onze hoop is op God. De kerk is des Heeren, ook in haar gestalte zoals die zichtbaar, in ambt en orde, in haar structurele gestalte openbaar komt.

V. d. G.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 juni 1987

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

Na de staat van hereniging

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 juni 1987

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's