Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Boekbespreking

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Boekbespreking

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Henk ten Have, Jeremy Bentham. Een Quantumtheorie VSn de ethiek, 1986 Kok-Agora, Kampen, 170 blz., ƒ 35, —

Sommige denkers zijn in de vergetelheid geraakt doordat tijdens of na hun leven het vonnis over hen geveld werd. Vaak gebeurt het dan dat ze worden 'her-ontdekt'. Zo is het gegaan met Bentham, Engelse wijsgeer uit de 19e eeuw (overleden 1832), van oorsprong advocaat, die vanuit de praktijk van zijn werk gezocht heeft naar een wijsgerige en wetenschappelijke fundering van wetgeving en rechtspraak. Hij stond sterk onder invloed van Joseph Priestley en David Hume. Voor zijn eigen opvattingen bedacht hij de naam utilitarisme, en vanuit zijn opvattingen heeft hij zich ingezet voor hervormingen op het gebied van recht en opvoeding, economie en politiek.

De schrijver van deze studie is prof dr. H. A M. J. ten Have, momenteel verbonden aan de Radboudstichting en namens deze verbonden,

als hoogleraar in de wijsbegeerte vanuit katholieke levensbeschouwing, aan de Rijksuniversiteit Limburg.

Dit boek vormt een bijdrage aan de herleving van de aandacht voor Bentham die allerwege gaande is. De gedachten van Bentham blijken samenhangender en doorzichtiger te zijn dan werd aangenomen, en, naarmate allerwege zijn werken worden opgespoord en uitgegeven, ook rijker. De schrijver verraadt groot inlevingsvermogen en grote kennis van zaken. Wie dit boekje gelezen heeft, is Tjij' wat het Bentham-onderzoek betreft, en heeft tevens, dankzij de leiding die ervan uitgaat, oog gekregen voor de betrokkenheid van Benthams gedachten op de problemen van de eigen tijd. Tevens heeft hij inzicht ontvangen waar de knelpunten schuilen, want het slothoofdstuk bevat een aantal critische vragen waarom men niet heen kan. Niet voor niets combineert de schrijver de geneeskunde met de wijsbegeerte en haalde hij in beide zijn brevet.

Bentham gaat uit van de gedachte dat alle mensen het aangename zoeken en het onaangename vermijden. Het criterium voor de ethiek die daarop gebouwd wordt is dan de vraag in hoeverre onze handelingen het geluk van alle betrokken personen, inclusief dat van hem die handelt, bevorderen. Eigenbelang en gemeenschappelijk belang vallen in hoge mate samen zodat langs de weg van rationeel denken en van meten van ervaringen — zo eerlijk mogelijk — het individu tot het inzicht kan worden gebracht dat het goed is met het welzijn van anderen rekening te houden. Rationaliteit en utiliteit vallen in hoge mate samen. De bezinning op de gevolgen van eigen daden voor anderen en voor zichzelf vormt de weg tot het geluk. Bentham stelt dat daarmee tevens een objectieve maatstaf, een norm, gegeven is, op grond van de overweging dat een geluksgevoel nog niet hetzelfde is als het geluk zelf. Er is dus ook iets boven onze gelukservaring uit.

Ik besefin deze weergave die eigenlijk een versimpelde introduktie is, tekort te doen aan de indringende en bondige wijze waarop de schrijver Bentham behandelt. Tevens hoop ik toch te hebben aangegeven hoe dit gedachtenklimaat raaklijnen heeft met een tijd als de onze waarin pragmatisme en hedonisme mede het klimaat bepalen. Ook, hoezeer dit uitgaan van de practische ervaring van hetgeen geluk is, spoort met wat in onze cultuur, en niet in het minst in de bio-medische sector, leeft.

In zijn slothoofdstuk wijst de schrijver erop hoezeer er momenteel een kentering in het ethisch denken aan de gang is, waarin de vraag naar goed en kwaad wordt overgeheveld naar die van welzijn of niet-welzijn. Een hedonistische versimpeling — hedonistisch omdat het genot, hoe verfijnd ook vaak, centraal staat — die een gemakkelijk hanteerbare maatstaf oplevert voor het (medisch) handelen. Tevens is dit hedonisme een bewuste secularisering van de ethiek, omdat iedere relatie tot de christelijke wereldbeschouwing bewust wordt afgesneden. Het doel van de mens is een zo groot mogelijke hoeveelheid geluk. De parallellen van het denken van Bentham met eigentijdse ethiek liggen zo voor het grijpen.

De schrijver brengt zijn critiek uit vanuit Bentham zelf. Zijn grondbezwaren zijn dat een rationeel criterium voor ons handelen in feite ontbreekt. Ten diepste is alle utilisme subjectief gefundeerd. Bovendien is de vraag of iets ja of nee geluk bevordert nooit het enige, laat staan laatste, criterium voor ons handelen. Bovendien miskent het utilitarisme de personaliteit: het rekent alleen in hoeveelheden geluk, en deze dan voor zoveel mogelijk mensen. In wezen is daarom de categorie 'geluk' een abstractie, omdat het de persoon in zijn relaties tot en verplichtingen aan anderen buiten beschouwing laat. Zo kan men de vraag naar welke norm bij de besliskunde gehanteerd wordt geheel buiten de deur houden.

Wie dit, naar mijn oordeel diepgaande en met kennis van zaken geschreven, boekje goed leest, zal niet alleen allerlei over Bentham leren, zoals ik gedaan heb, maar zich ook telkens in de eigen tijd wanen. Maar daar staat de schrijver dan óók met beide benen in. Begrijpelijk dat hij vanuit deze dubbele betrokkenheid de behoefte voelde deze studie het licht te doen zien.

Robert P. Ericksen, Theologen onder Hitler, T. Wever B.V., 243 blz., ƒ 39, 50.

Dit boek analyseert de politieke overtuiging van een drietal theologen die in de periode van Hitler hun arbeid hebben verricht en wier theologische, zowel bijbels-theologische als dogmatische, werk tot nu toe, en zeker niet ten onrechte, in ere wordt gehouden. Het zijn Gerhard Kittel (1888-1948) uit Tubingen, Paul Althans (1888-1968), uit Erlangen, en Emanuël Hirsch (1888-1972) uit Göttingen. Ericksen maakt aan de hand van feiten duidelijk hoezeer ieder van deze mannen, ook theologisch, het Nationaal Socialisme is toegevallen. Wie de neiging heeft om hen, op grond van hun werk en reputatie in theologenland, te vergoelijken als zouden zij als kinderen van hun tijd bedrijfsblind zijn geweest, ervaart hoe deze neiging gaandeweg meer plaats maakt voor verwondering, zelfs onthutsing. Elk van deze drie theologen is voluit zichzelf geweest, maar ieder van hen was ook zijn eigen nationaalsocialistische zelf En dit wordt niet aangetoond aan de hand van enkele verspreide citaten die in een bepaalde richting wijzen, , maar regelrecht vanuit (het hart van) hun werk, daden en brieven.

Ericksen begint met een uitvoerige, m.i. waardevolle inleiding waarin hij de crisis van de theologie rond de eeuwwisseling beschrijft. Wanneer in 1933 Hitler aan de macht komt worden de universiteiten voor de eis gesteld tot bijval en ondersteuning. De drie theologen die de schrijver behandelt hebben allen hierop positief gereageerd. Waar Barth de antinationaal-socialist werd, en het gevaar van de heidense natuurreligie onmiddellijk doorzag, waren deze theologen veel kwetsbaarder. Alle drie hadden ze gemeen dat ze datgene wat de 18e eeuwse Verlichting gebracht had, van harte verfoeiden. In het verlengde van de Verlichting lag immers het grote enthousiasme voor rechtvaardigheid, gelijkheid en vrijheid, en daarmee de notie van de gelijkheid van de rassen en van de emancipatie van het jodendom, eventueel via assimilatie met de volken waaronder het leefde. Deze attitude van afkeer maakte hen buitengewoon kwetsbaar voor Hitlers religieus geladen nationalisme en zijn jodenhaat, voor Hitlers 'alternatief.

Ook iemands komaf is belangrijk. Alle drie deze theologen komen voort uit het intellectuele milieu bij uitstek van die tijd: dat van hoogleraren en predikanten. In deze milieus heerste algemeen een conservatieve, autoritaire geest. Het valt dan moeilijk het onderscheid in te zien tussen de Duitse en de christelijke cultuur, temeer omdat met het fel verzet tegen de geest van de Verlichting het verlangen gepaard gaat naar een religieus-onderbouwde, niet seculaire cultuur. Het rationalistische secularisme, het democratisch socialisme, en de inzet van het, nu sterker heersende, pluralisme waren voor deze mannen even zovele bedreigingen. De decadente republiek van Weimar was hun een gruwel. Pacifisme achtten zij ruggegraatloos, en verzet geboden, ook met geweld, desnoods met het offer van de dood voor ogen. In het communisme haatten zij .bovenal de neiging tot het overstijgen van de nationale grenzen.

In Nederland is wellicht Emanuël Hirsch de minst bekende. Naast theoloog was hij ook filosoof, vooral een grondige kenner van de 19e eeuw. Niet ieder weet dat hij zich indringend met Kierkegaard heeft bezig gehouden, en dat zijn boek over hem nog steeds een standaard­ werk is. Tegelijkertijd was hij van oordeel dat de grondgedachten van Kierkegaard uitnemend belichaamd konden worden in het Nationaal-Socialisme. Mede uit zijn preken blijkt hoezeer Hirsch opgeroepen heeft tot de oorlog, weliswaar als een oordeel Gods, maar dan wèl één dat door ons voltrokken moet worden. Dan gaan we, en wij laten God niet gaan tenzij dat Hij ons zegent. Ook is Hirsch de man geweest die via bronnenstudie heeft trachten aan te tonen dat Jezus niet van loodsen bloede geweest is. En die de natuurlijke ordeningen als staat, familie en ras met behulp van een fanatiek doorgezette twee-rijkenleer in het midden van het veld van de wet Gods (? ) heeft geplaatst, zowel ten koste van de Bergrede als van het Oude Testament, joods als het is. Zo krijgt Hirsch iets van de partijideoloog.

Althans is vooral als Luther-kenner bekend. Het meest is hij de man geweest van de bemiddeling, het compromis. Ericksen vertelt dat hij zelfs heeft geprobeerd te bemiddelen tussen de Bekennende Kirche en de Deutsche Christen. Eerder had hij dit al proberen te doen tussen het nazisme en zijn theologische critici. Van de drie is hij wel het meest gevoelig geweest voor het 'Völkische' in het optreden van Hitler. Bedenken we dat de liefde voor de eigen, Duitse cultuur religieus geladen was, en gedragen werd door een oergevoel dat op het platteland het sterkst beleefd kon worden, en dus in het gewone volk het sterkst aangetroffen.

Kittel is de man die als geen ander het voorchristelijke jodendom kende. Als Nieuw-Testamenticus hield hij zich echter ook doorlopend bezig met het jodendom na Christus. Voor Hitler is dit reden geworden hem te betrekken bij zijn instituut voor het onderzoek naar het jodenvraagstuk met oog op het toekomstige Duitsland. Kittel heeft zich hiertoe laten gebruiken, naar eigen zeggen om de 'ordinaire anti-semieten' wat in toom te kunnen houden. Nochtans heeft hij zich hiertoe geleend, en het tekent hem als de meest opportunistische van de drie theologen. Daarbij komt dat hij al vóór zijn benoeming ('Die Judenfrage', 1934) het bijbels materiaal had aangereikt dat later ingeschakeld zou kunnen worden om de gaskamers te rechtvaardigen. Kittel zelf heeft zulke dingen nooit gedaan, maar Ericksen noemt zijn geschriften hard en wreed.

De schrijver besluit zijn boek met de vraag: kan dit weer gebeuren? Dat het christendom geïnterpreteerd wordt naar een heidense cultuurgestalte toe? En hij bepleit dan om het christendom toch vooral niet alleen te baseren op Paulus, maar ook op de evangeliën (de Bergrede!), en vooral ook op de profeten uit de 8e eeuw voor Christus. Immers, de hele rol van het christendom in de geschiedenis is gecompromitteerd.

Wat de schrijver allemaal uit de literatuur van de nazi-tijd en uit de archieven gehaald heeft is zo onthutsend, dat we niet anders kunnen dan vragen ervoor bewaard te mogen blijven al te zeer ons eigen cultuurpatroon en onze eigen tijdgebonden politieke en culturele inzichten en antipathieën te houden voor het inzicht Gods.

Rest ons nog te zeggen dat de schrijver niet uit animositeit geschreven heeft. Niet alleen is de tijd waarover hij schrijft al lang verstreken, maar bovendien is hij Amerikaan: docent geschiedenis der religie te Bremerton, Washington.

De vertaling is van de hand van drs. E. W. van der Poll.

dr. S. Meijers

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 oktober 1987

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

Boekbespreking

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 oktober 1987

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's