Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Calvijn over Gods beloften (1)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Calvijn over Gods beloften (1)

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een centraal begrip

Een onderzoek naar het begrip belofte (promissio) bij Calvijn brengt ons regelrecht bij het merg van zijn theologie. Zonder twijfel stoten wij hier op een van de sleutelwoorden in zijn oeuvre. De frequentie waarmee de reformator dit begrip in zijn geschriften gebruikt moet ons reeds opmerkzaam maken. Terecht heeft C. Graafland opgemerkt: 'Er is bijna geen paragraaf in zijn Institutie te vinden of hij noemt daarin het woord belofte. Het is dan ook voor het verstaan van Calvijns theologie van uiterst belang wanneer wij begrijpen, wat hij hiermee bedoelt'. Welgeteld blijkt het zelfstandig naamwoord belofte in de laatste uitgave van de Institutie (1559) meer dan 360 keer voor te komen. Het aantal malen dat dit woord genoemd wordt in tractaten, preken en commentaren is niet bekend, maar loopt in vele honderden.

In het veelvuldig gebruik en de accentuering van het begrip belofte stemt Calvijn sterk overeen met de andere reformatoren. Voor wat betreft de theologie van Luther is dat aangetoond door O. Bayer in zijn uitvoerige studie 'Promissio'. Óver Melanchton verscheen een werk van E. Bizer onder de veelzeggende titel: 'Theologie der Verheissung'. Een uitvoerige monografie over de belofte bij Calvijn is, opmerkelijk genoeg, tot op heden niet voorhanden. Het bleef bij een enkel artikel over dit onderwerp en incidentele paragrafen in bredere Calvijnstudies.

In een serie artikelen wil ik enkele verbanden nagaan, waarin Calvijn het begrip belofte gebruikt. Daarbij heb ik gekozen voor een sterk refererende en interpreterende benadering. Juist omdat het veld waarop ons onderwerp zich richt voornamelijk onontgonnen is, leek het mij geboden vooral Calvijn zelf aan het woord te laten.

Belofte en Woord Gods

De centrale betekenis van de belofte en Calvijns theologie springt meteen in het oog, wanneer wij letten op enkele omschrijvingen van het geloof, die wij in zijn werken aantreffen. De meest bekende definitie is te vinden in Institutie III, 2, 7, ' waar het geloof wordt omschreven als 'een vaste en zekere kennis van Gos welwillendheid jegens ons, welke gegrond op de waarheid van Zijn genadige belofte in Christus, door de Heilige Geest aan ons verstand wordt geopenbaard en in ons hart wordt verzegeld'. Terwijl bij Lukas 1 : 45 wordt aangetekend: Wij moeten letten op de relatie waarin het Woord tot het geloof staat; het doet ons zien, wat het geloof eigenlijk is, namelijk ons te onderwerpen aan hetgeen God tot ons zegt en ons overtuigd te houden, dat Hij doen zal wat Hij ons beloofd heeft. Uit deze definities kunnen wij afleiden, dat Calvijns beloftebegrip vooral te maken heeft met de Woord-betrokkenheid van het geloof Om met de Duitse theoloog J. Moltmann te spreken: Het ware geloof richt zich op de belofte, waarin het de sprekende God verneemt en welke het toestemt met het volle vertrouwen des harten'. Tegenover de sa­ cramentele genade van de Roomse kerk heeft de Geneefse hervormer het geloof verwezen naar de sprekende God, die Zich in Zijn Woord geopenbaard heeft. Met name op dit punt heeft zich de grote breuk met de middeleeuwse kerk voltrokken. Het is de grote reformatorische ontdekking geweest dat Gods heil niet automatisch tot ons komt via de sacramenten (ex opere operato), maar door middel van het verkondigde Woord. Het opmerkelijke is nu, dat dit levende Godswoord, dat door de hervorming weer centraal is komen te staan, door Calvijn allereerst en allermeest verstaan is als belofte-woord. De sprekende God is voor hem de toezeggende God, de God der belofte. De reformator wijst erop dat God al vanaf het paradijs Zich bekendgemaakt heeft als de belovende God. Gods openbaring in de loop der eeuwen wil hij zien als een voortgaande stroom van beloften, waaraan het geloof zich vastklemt en waarvan de beloften aan Adam en Abraham de bron zijn. In zekere zin kan men zeggen: e beloften vormen voor Calvijn het eigenlijke woord Gods aangezien zij de heilsinhoud der Schrift vertolken, waarop het geloof zich richt. De Bijbel lezend, hebben wij met name op de beloften te letten want zij zijn het voorwerp waaraan het geloof zich kan vastklemmen. In een preek houdt hij zijn gemeente voor: De Schrift is ons nuttig en God heeft ze ons gegeven, opdat wij smaak in Zijn beloften gekregen hebbend. Hem zouden kunnen aanroepen, ware rust in Hem vinden en dan ons er toe zouden zetten om Hem te eren en te dienen en te beminnen. Ziedaar dan in hoofdzaak wat wij in de Heilige Schrift moeten zoeken'. De hele geïnspireerde Bijbel wordt door Calvijn weliswaar aangemerkt als Woord van God, maar dat neemt toch niet weg, dat voor het praktische geloofsleven het Evangelie van Gods rijke beloften als de eigenlijke inhoud van de Bijbel gezien wordt.

De belofte als doelwit van het geloof

Het wekt geen verbazing dat deze concentratie op de belofte als voorwerp van het geloof reeds in Calvijns dagen vragen opriep. Met name de Rooms-Katholieke theoloog A. Pighius maakte hem het verwijt dat hij het Woord Gods op deze wijze versmalde. Het geloof heeft zich immers niet alleen op de beloften te richten, maar op alles wat God ons tot heil heeft geopenbaard: eboden en verboden, beloften en dreigingen. Calvijn ontkent dit niet, maar houdt niettemin staande dat de genadige belofte het 'eigenlijke doelwit van het geloof is (proprie scopus fidei). In boek drie van de Institutie legt hij uitvoerig verantwoording van dit standpunt af Hij is van mening dat niet alle woorden Gods in gelijke mate in ons het geloof doen ontvlammen. Woorden van oordeel en dreiging zullen ons eerder van Hem doen vluchten dan dat ze ons naar Hem toelokken. Wij moeten nagaan wat het geloof in het Woord des Heeren vindt waarop het kan steunen en rusten. Wat het geloof nodig heeft is 'de belofte der genade, waardoor Hij ons betuigt, dat Hij een goedgunstig Vader is. Wij zeggen, dat het fundament van het geloof de genadige belofte is, omdat op haar het geloof eigenlijk berust. Ofschoon het geloof vaststelt, dat God in alles waarachtig is... begint het toch bij de belofte, daarop berust het, daarin eindigt het. Want het zoekt het leven in God, hetwelk niet in geboden of in afkondiging van straffen, maar in de belofte der barmhartigheid gevonden wordt.' (Inst. III, 2, 7 en 29). Dezelfde gedachtengang komen wij ook tegen in de commentaren. 'Het geloof ziet meer op de belofte der genade dan op de dreigingen', zo wordt opgemerkt bij Hebreeën 11:7. Daarom noemt Paulus het Evangelie het Woord des geloofs. Het geloof ontspringt eigenlijk uit de beloften; daarin is het gegrond, daarop ziet het. Nochtans belet dit het geloof niet op God te zien en met alle eerbied aan te nemen al hetgeen Hij zegt. Of willen wij dit met minder woorden stellen: e eigenschap van het geloof is God te horen spreken en zonder enige twijfel aan te nemen wat uit Zijn heilige mond komt. Aldus is het geloof niet minder onderworpen aan de geboden en dreigingen dan aan de beloften, die uit genade geschied zijn. Maar omdat niemand ooit voldoende bewogen is om Gods geboden te gehoorzamen, noch door bedreiging gedrongen werd te smeken Zijn toorn te mogen ontgaan, behalve degene die reeds de beloften der genade heeft aangenomen, opdat hij Hem als een welwillend God en bron van het heil zou kennen: aarom wordt het Evangelie vooral het Woord des geloofs (verbum fedei) genoemd. Nochtans, hoezeer het geloof op de beloften Gods ziet, zo ziet het niettemin ook op de bedreigingen Gods, omat wij het nodig hebben in de vreze en gehoorzaamheid Gods onderricht te zijn'.

Uit deze gegevens kan geconcludeerd worden, dat de geboden en dreigingen voor Calvijn weliswaar niet buiten de horizon van het geloof vallen, maar dat de absolute prioriteit toch moet worden toegekend aan de beloften. Calvijn ontkent niet, dat de wet haar eigen ambt heeft en ons kan heenleiden naar de beloften van het Evangelie. Hij is zich er ook van bewust dat het geloof gepaard gaat met vrees voor Gods dreigingen. Maar dat neemt toch niet weg, dat als eigenlijke scopus van het geloof alleen de beloften in aanmerking komen. Uitdrukkelijk wordt aan de geboden ontzegt, dat zij 'woord des geloofs' zouden kunnen zijn, aangezien het geloof alleen rust en zekerheid vindt in de beloften Gods. Nooit staat het geloof vast, voordat het gekomen is tot de genadige belofte.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 november 1987

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

Calvijn over Gods beloften (1)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 november 1987

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's