Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit de pers

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de pers

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het Werelddiakonaat en het Midden-Oosten
In de kroniek van Kerk en Theologie (jan. 1988) komt Spijkerboer nog eens terug op de nota van de commissie Werelddiakonaat van de GDR over het Midden-Oosten. Spijkerboer is niet van zins deze nota alleen maar te bekritiseren, hij neemt de nota zelfs in bescherming tegen onterechte, op vermoedens geuite kritiek, en dat lijkt me voluit terecht. Niet dat Spijkerboer geen vragen heeft. Zijn bezwaar is dat de nota weinig kennis van de geschiedenis vertoont ten aanzien van het Israëlisch-Arabisch conflict, te weinig de kerken in het Midden-Oosten aanspreekt op wat goede Israël-theologie betekent, met geen woord rept over de dreiging van een groot-Syrië en z.i. ten onrechte Joden om hun oren slaat met hun eigen bijbel. Ten aanzien van het aspect van de gerechtigheid schrijft hij:

'In de tweede plaats: de CWD ziet diakonaat niet alleen als charitas, maar ook als het doen van gerechtigheid. Met andere woorden: niet alleen een pannetje soep, maar ook mensen helpen hun gerechtvaardigde eisen ingewilligd te krijgen. Ik lees op blz. 82 van de nota: "Kon men vroeger de slachtoffers van een weg-gebulldozerd Druzendorp materieel enig soelaas bieden met voorbijgaan aan de politieke oorzaken van deze ramp, nu kan dat niet meer. De in ballingschap levende dorpelingen zijn door het gebeuren veranderd: ze zijn politiek bewust geworden. Het nastreven van gerechtigheid vertaalt zich hier dan ook in categorieën van een nationale claim, die tegenover een andere nationale claim staat. Mede hierdoor zijn de werelddiakonale inspanningen in het Midden-Oosten van karakter veranderd. Charitas kan veel makkelijker voorbijgaan aan de gelijke claims en hoeft zich niets van de politieke situatie aan te trekken, ja, kan er zich zelfs op handige wijze van bedienen als de slachtoffers maar geholpen zijn." Dat lijkt mij juist, maar hebben wij in het diakonaat ook iets te zeggen over de eisen die mensen stellen wanneer zij naar gerechtigheid verlangen? Ik bedoel: hebben wij ook iets te zeggen over de eisen die de Palestijnen stellen? Ook de Palestijnen hebben recht op een eigen nationaal bestaan, maar als zij dat recht willen verwerkelijken door Israël te vernietigen, zullen wij hun duidelijk moeten maken dat ze dan door ons niet gesteund zullen worden. Op dit punt is de CWD niet ondubbelzinnig: ze trekt een gezicht van: ja, we zitten ook maar met die tegenstrijdige claims van de Israëli's en de Palestijnen! Terwijl ook in het diakonaat het recht van Israël op een onafhankelijke staat uitdrukkelijk erkend dient te worden en dient te blijven.'

De auteur acht het juist dat het werelddiakonaat van onze kerk Palestijnen die gevangen genomen zijn, aan een advocaat helpt. De ondervragingsmethoden van de Israëli's zijn van dien aard dat men die rechtsbijstand nodig heeft. Ook is hij niet onkritisch ten aanzien van het Israëlisch beleid op de westelijke Jordaanoever.

'Niet dat er niets op het Israëlische beleid op de Westelijke Jordaan oever en in de Gazastrook aan te merken zou zijn. Want daar is wel het een en ander op aan te merken, en terecht steunt het werelddiakonaat Joden en Arabieren die naar een gelijkwaardig samengaan van hun volkeren streven, maar als christenen de wet en de profeten open doen dienen ze het volle gewicht daarvan eerst tot zichzelf door te laten dringen. Daar heben ze dan de handen vol aan, en hebben ze dan nog tijd over, en hebben ze nog tijd om anderen iets uit de wet en de profeten voor te lezen, dan dienen ze evenwichtig te werk te gaan. Dan is er vanuit de wet en de profeten óók nog wel iets te zeggen over bijvoorbeeld de meedogenloze terreur van de PLO en de behandeling van de Joodse minderheid in Syrië.'

Ik meen dat dit evenwichtige geluid weldadig aandoet in de stroom publicaties die in de huidige problematiek, en vooral sinds de conflicten in de bezette gebieden òf eenzijdig Israël als agressor veroordelen (een deel in de media en de publieke opinie) òf Israël voor meer dan 100 procent verdedigen. Dat laatste gevoel bekruipt me wel eens bij de lezing van het blad Christenen voor Israël. Ik deel met deze broeders en zusters hun verbondenheid met Israël, maar kan me toch niet helemaal aan de indruk onttrekken, dat elke kritiek op de huidige staat Israël afgedaan wordt als verraad aan de zaak van Israël. Het lijkt me toe dat Israël met een dergelijke kritiekloosheid niet gediend is. Laten we oppassen om bijbelse argumenten niet tot een ideologie te maken. Dat betekent niet, dat ik niet van harte instem met de bezwaren die in dit blad ingebracht worden tegen de vaak selectieve verontwaardiging waarbij Israël in het huidige conflict de zwarte piet krijgt toegespeeld.

Wederzijdse onmacht
Ook dr. A. Jobsen (Deputaat voor Kerk en Israël, Geref. Kerken) signaleert in het Centraal Weekblad van 5 februari dit gevaar. Hij is verontwaardigd over het model wat velen toepassen: Israël, de onderdrukker en de Palestijnen als de onderdrukten. Wie zo spreekt, kent de geschiedenis van 1948 en volgende jaren niet. Jobsen spreekt van wederzijdse onmacht:

'Het model dat ons in de media wordt voorgeschoteld, waarin Israël als de onderdrukker wordt voorgesteld en de Palestijnen als de onderdrukten klopt niet. Het conflict maakt veeleer duidelijk dat er sprake is van onmacht van beide kanten. Als Palestijnse schoolkinderen aan journalisten vertellen dat ze de angst in de ogen van soldaten hebben gezien, dan is dat geen angst voor de stenen gooiende kinderen, maar eerder angst voor wat een kogel uit een Israëlisch geweer onder deze kinderen teweeg kan brengen. Ook wie een kogel af kan schieten, kan zich feitelijk machteloos voelen. Soldaten, getraind om de vijand van buiten af te slaan, worden nu geconfronteerd met "vijanden" in de gebieden die door Israël worden bestuurd. "Vijanden" die nog kinderen zijn.
Er is sprake van onmacht aan de Israëlische kant, omdat de acties tegen ongeregeldheden slachtoffers maken die gaan functioneren als martelaren. Slachtoffers die het vuur van het verzet des te meer aanwakkeren.
Er is sprake van onmacht, omdat de Israëlische overheid niet de keuze heeft niet op acties te reageren. Anarchie in de gebieden leidt alleen maar tot meer ontreddering.
Er is sprake van onmacht, omdat de Israëlische overheid geen onderhandelingen aan kan knopen met de Palestijnse activisten. De PLO is erdoor verrast. Er gaan geruchten dat het verzet gestimuleerd wordt door fundamentalistische moslims.
Er is sprake van onmacht, omdat er binnen het Israëlische kabinet geen overeenstemming is over de toekomst van de gebieden.
Er is sprake van onmacht aan de Palestijnse kant, omdat stenen gooiende jongeren inderdaad geen partij zijn voor bewapende Israëlische militairen.
Er is sprake van onmacht, omdat er binnen de Palestijnse gemeenschap nauwelijks gematigde leiders zijn die aanvaardbare gesprekspartners zijn voor de Israëlische autoriteiten. De onderlinge controle binnen de Palestijnse gemeenschap heeft de ontwikkeling van zo'n gematigd leiderschap met bedreiging en erger gefrustreerd.
Er is sprake van onmacht, omdat de Palestijnen niet echt kunnen rekenen op constructieve solidariteit van de Arabische staten. De Golf-oorlog heeft hun belangen op de achtergrond gedrongen.'

Het is alleen maar vurig te hopen dat die bewegingen in de Joodse en de Arabische wereld die uit zijn op verzoening deze spiraal van de onmacht kunnen doorbreken. In Evangelisch Commentaar wijst ook prof. dr. J. T. Bakker op het bijna uitzichtloze van de situatie. Bakker meent dat we geen dubbele maatstaven mogen aanleggen. Als het nergens kan dat stenen gooiende kinderen worden doodgeschoten dan ook niet in Israël en als elk land rechtens streven mag naar veiligheid, dan heeft ook Israël dit recht. Vergelijking met Zuid-Afrika acht Bakker dan ook onjuist. Niettemin: Wat is er met Israël aan het gebeuren? Men kan niet zeggen: er zijn geen Palestijnen, er is geen Palestijns volk.
Schokkender nog dan de beelden van stenen gooiende jongens is de uitroep van een Israëlisch meisje: 'de enig goeie Palestijn is een dooie Palestijn'. Zoiets vreet door. Macht, gevoed door haat, gaat van kwaad tot erger. Wat moet er dan gebeuren? Wat kan er nog gebeuren? Bakker citeert een woord dat hem onder ogen kwam: 'Alleen als de joden rechtop gaan staan en verder zien dan hun eigen angst, en veiligheid in zichzelf vinden, kunnen de beide volken samengaan.

Elie Wiesel
Als voorbeeld noemt Bakker dan de figuur van de Nobelprijswinnaar Elie Wiesel. Ik kwam zijn naam ook tegen in een artikel van dr. G. W. Marchal in het Hervormd Weekblad van 28 januari. Marchal speekt over een conflict van rechten tussen Israëli's en Palestijnen. De annexatie van de Gaza-strook en de West Bank – twee gebieden die een bron van dreiging voor Israël vormden – betekende tevens een enorme bevolkingsverschuiving. Sinds 1967 kwamen ongeveer 300.000 Palestijnen onder Israëlisch bestuur, naast de 600.000 Arabieren, en dat op een bevolking van 3,5 miljoen Joden. Wat kan er in dit slepend conflict van rechten nog gebeuren.

'In dit verband noem ik de naam van Elie Wiesel, overlevende van de vernietigingskampen, wiens geschriften bekroond zijn met de Nobelprijs voor de vrede. In een van zijn boeken – Een Jood, vandaag, uitg. Gooi en Sticht. Hilversum 1978 – is een brief opgenomen, gericht aan een jonge Arabische Palestijn (p. 104-110). Ik verwijs, naar deze brief niet als zou dit schrijven "het antwoord" bieden, wèl omdat hier een document voor ons ligt, zo indringend en ontroerend, dat het zijns gelijke nauwelijks heeft. Wat houdt ons. Joden en Palestijnen, gescheiden? vraagt Wiesel. "Onze houding tegenover het lijden. Voor u lijkt dat een rechtvaardiging voor alles te wezen; voor mij niet. Het lijden verleent noch voorrecht noch recht; alles hangt af van hoe het gebruikt wordt. Als gij het lijden gebruikt om datzelfde lijden te doen verdwijnen, dan verleent het u een moreel gezag. Maar als gij het gebruikt om het te laten voortduren, en er alle aandacht op te vestigen, dan vervalt dat gezag". Wiesel erkent dat het Palestijnse volk evenals het Joodse nameloos veel geleden heeft en nog steeds lijden moet. Maar mag men dan de stem van het bloed volgen, roepend om wraak? Is het dan gerechtvaardigd om vliegtuigen te kapen, bomaanslagen te plegen, terreur te zaaien onder onschuldige mensen, mannen, vrouwen en kinderen? Nu zult gij mij zeggen, zo vervolgt Wiesel zijn brief "dat het uw extremistische kameraden geweest zijn die dat allemaal hebben gedaan, maar gij zelf niet; maar zij hebben het in uw naam gedaan, met uw goedkeuring, omdat gij uw stem niet hebt verheven om hen tot rede te brengen. Gij zult mij zeggen dat het uw tragedie is geweest die hen tot moord heeft aangezet. Door moord hebben zij die onteerd; hebben zij die verraden. Het lijden is vaak onrechtvaardig, maar moord wordt er nooit door gerechtvaardigd." Wiesel schreef deze woorden tenminste tien jaar geleden. Mij dunkt: hij zou, schrijvend in 1988, evenmin voorbijgaan aan het lijden, berokkend aan de Palestijnen in de Gaza-strook en op de Westelijke Jordaanoever. Het leed van de een is niet lichter of zwaarder dan dat van de ander. Blijkens een rabbijnse uitleg vroeg de Eeuvrige, toen de Israëlieten na de doortocht door de Schelfzee juichten over hun behoud en over de ondergang van de Egyptenaren: waarom juichen jullie? Denken jullie dat je eigen tranen zwaarder zijn dan die van de Egyptenaren?
Het slot van Wiesels brief citeer ik in zijn geheel: "Toch zal er een dag komen – en ik hoop dat die nabij is – dat wij allen zullen inzien dat het lijden veeleer in staat is de mens te louteren dan te verlagen. Het lijden mag geen einddoel en geen middel zijn, het kan de mens nader tot zijn waarheid en zijn menselijkheid brengen. Per slot van rekening is het niet aan ons om een einde aan het lijden te maken – dat gaat onze krachten vaak te boven – maar om het te vermenselijken. Het hangt van ons, van nu, af of wij niet liever tot een vergelijk komen dan de strijd met wapens te beslissen. Zullen vrij daarin slagen? Ik hoop het van ganser harte. Help ons toch u te helpen, dan zal uw recht op een gelukkige toekomst de allereerste voorrang bij ons genieten. Help ons om niet aan u te gaan wanhopen. Noch aan de mensheid. Uit onze verbroedering zouden wellicht grote verwachtingen geboren kunnen worden."

Hier klinkt de stem van de verzoening, een stem die de scherpte van het conflict niet verdoezelt, noch het wederzijdse lijden ontkent. Maar tevens een stem die een appèl op de ander doet om tot een vergelijk te komen. Mogen deze stemmen niet aan dovemansoren gezegd zijn.

A. N., Ede

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 februari 1988

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

Uit de pers

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 februari 1988

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's