Geroepen tot het ambt
De Commissie Vormingen Toerusting van de classes Harderwijk en Ede vroeg een aantal maanden geleden aan ds. A. Beens te Lunteren en dr. J. Weernekers te Varsseveld op één bladzijde een samenvatting te schrijven van de Bijbelse gegevens omtrent het ambt, om een principiële bezinning over dit onderwerp binnen kerkeraden en gemeenten op gang te brengen. Beide predikanten hebben geworsteld met de opdracht om in zo'n kort bestek de hoofdlijnen samen te vatten, men had de indruk niet volledig te kunnen zijn. De commissie heeft beide bijdragen verzonden aan alle kerkeraden binnen de classes, die hun op- en aanmerkingen en vragen aan de commissie inzonden. In beide classes werden daarna ambtsdragersvergaderingen gehouden onder leiding van de praeses van de classis, die nader inging op de door de kerkeraden aangeleverde problematiek. U kunt nu kennis nemen van de bijdragen van ds. Beens en dr. Weernekers en van een weerslag van de inleiding van de praeses van de classis Ede, dr. J. Broekhuis, gehouden op de ambtsdragersvergadering te Lunteren.
Inleiding
"k Dacht: ik was nogal kapabel;
'k Werd begerig naar een ambt.'
Wij glimlachen vandaag over zoveel blijmoedig-onbekommerde oppervlakkigheid, verwoord in dit citaat uit een 19e eeuws rijmelwerk. In deze 20e eeuw zou waarschijnlijk een dergelijk gewrocht niet zo snel tot stand komen. In het ambt staan is geen sinecure, laat staan een erebaantje. En wat betreft dat capabel zijn… ach! Verlegenheid, zorg, moeite, soms vertwijfeling, vrees. Zaken, die heden ten dage het ambt menigmaal vergezellen!
Nieuwe Testament
Wat is eigenlijk een ambt en wat zegt de Bijbel – met name het Nieuwe Testament erover? Het is uiteraard onmogelijk binnen het bestek van deze summiere notitie een doorwrochte bijbels-theologische verhandeling u voor te schotelen. Er is in dit opzicht literatuur genoeg voorhanden. Een enkele lijn daarom. Het woord 'ambt' heeft op kerkelijk terrein de betekenis van een speciale geestelijke bediening; het ambt der gelovigen, de ambten van dienaar des Woords, ouderling en diaken. Het ambt is een dienst aan en in de gemeente van Christus, in Zijn opdracht en met Zijn volmacht. De persoon, die het ambt bekleedt, kan dat doen dankzij een speciaal charisma (genade-gave) van de Heilige Geest, die hem in staat stelt tot een vruchtbare en zegenrijke bediening van zijn ambt.
Christus heeft enkele buitengewone ambten ingesteld, waarvan de dragers moeten zorgen voor de architektuur, de grondlegging en de bouw van de geïnstitueerde kerk – deze worden later door meer gewone bedieningen vervangen. U vindt in Efeze 4 drie buitengewone ambten: Christus heeft gegeven sommigen tot apostelen, sommigen tot profeten, sommigen tot evangelisten. Voorzichtig gesteld: eze ambten vormden geen regel voor de toekomst van de kerk en waren ook niet 'lokaal' gebonden, samenhangend met de situatie van stichting van gemeenten in 't kader van zendingsaktiviteit. De apostelen zijn degenen, die 'de Heere hebben gezien'. Getuigen van kruis en opstanding, de rechtstreeks en persoonlijk door Christus geroepenen (denk ook aan 1 Joh. 1 : 3). Profeten zijn mensen, die opbouwend werk verrichten, wanneer eenmaal de apostelen de gemeenten hebben gefundeerd. Evangelisten op hun beurt zijn weer de helpers van laatstgenoemden.
Naast deze ambten vinden we in de Bijbel het lokale' ambt: het wordt gedragen door mensen in een bepaalde gemeente. Ik ga hier voorbij aan vele dingen, die te zeggen zouden zijn, aan tal van gegevens, die de brieven van het Nieuwe Testament leveren. Maar in zijn meest uitgekristalliseerde vorm spreekt het Nieuwe Testament over de ambten van ouderlingen-opzieners- en diakenen en over het ambt van herder en leraar, waarvan Paulus in Efeze 4 nog melding maakt. In deze drie ambten zien we een uitwerking, een vertolking van het drievoudig ambt van Christus (profeet, priester, koning). Zonder onderscheidingen tot strikte scheidingen te maken: het profetisch ambt vindt zijn weergave in de arbeid van de herders en leraars, het koninklijke in dat van de ouderlingen in hun taak om de gemeente te regeren en het priesterlijke ambt vindt zijn weerslag in het werk en de dienst der diakenen.
Hoewel… – maar dat is meer 'voer' voor een theologische discussie – het er sterk op lijkt, dat bepaalde bevestigingsformulieren (bijv. dat voor de dienaren des Woords) de bijzondere ambten niet rechtstreeks in Christus' drievoudig ambt funderen, maar meer in de gaven van de Heilige Geest. Micron heeft in zijn 'Christlicke Ordinancien' over de 'inwendighen aenblaes des Heilighen Gheests in u herte', waarnaar hij de te bevestigingen ambtsdrager vraagt (zie C. A. Tukker in zijn bijdrage in 'Verbi Divini Minister', p. 235).
Praktisch
Na deze principiële stippellijnen nu de praktijk. Een verbinding van beide ligt in de vraag naar de plaats van de ambtsdrager. Komt hij uit de gemeente op of komt hij van God tot de gemeente? Staat hij midden tussen haar of vormt hij een tegen-over van haar? Het lijkt niet bijbels om hier exclusief voor het ene of het andere te kiezen. De ambtsdrager (ouderling of diaken) is gekozen uit het midden van de gemeente als een van haar. Maar in de verkiezing erkent de gemeente, belijdt zij dat deze man haar door God en Zijn Geest is gegeven en als zodanig gezag over haar draagt. Zij erkent de genadegave van de Geest in deze ambtsdrager. Persoonlijk kies ik toch ten leste voor de lijn Christus-ambt-gemeente. Zonder deze te verdisconteren verzandt een ambtsdrager al te snel tot de gedachte een funktionaris ter bevordering der gemeentebelangen te zijn, een bestuurder van een godsdienstige vereniging. De gemeente wordt door de prediking geboren en onderhouden, omdat zij het heil niet uit haar duim kan zuigen, niet in haar eigen hart kan vinden (A. A. van Ruler). Er blijft evenwel een wederkerigheid, een wederzijdse verhouding van afhankelijkheid tussen ambt en gemeente. Wie de hoge roeping en de heilige kom-af van het ambt bedenkt, kan en mag nooit worden een partijganger van bepaalde groepen in een gemeente, een representant van een deel van de gemeente. Tot z'n 'democratisch' gehaspel mag noch gemeente, noch kerkeraad, noch ambtsdrager zich laten verleiden. Ten diepste representeren wij in het ambt Christus als de hoogste Gezagsdrager en Ambtsdrager. In dit licht bezien is het ambt allerminst een baan, die je bij de geringste moeite of tegenwerking neerlegt. Het is een roeping en een dienst, waarin de Geest ons inzet. Zij vergt ons totale bestaan, ons ganse hart en de liefde van onze ziel voor Christus en Zijn Kerk. Maar met de belofte van genade, die bekwaamt met kwaliteit en gaven, die vereist zijn. De gemeente zij een biddende gemeenschap, opdat haar ambtsdragers met deze hoedanigheden en gaven voortdurend worden toegerust.
A. Beens, Lunteren
Naar vrouwen en mannen komt de vraag: 'Wilt u de (eventuele) verkiezing tot het ambt aanvaarden?' En dat in een omgeving, waarin geloven in Jezus Christus, meedoen in een kerk steeds minder vanzelfsprekend worden, en waar men van instituten en ambten niet meer onder de indruk is. Het is zinvol te vragen vanuit het Nieuwe Testament naar de inhoud van wat wij 'ambt' noemen.
De duidelijke onderscheiding van ambten en diensten vinden we nog niet in het Nieuwe Testament. In het studierapport 'Wat is er aan de hand met het ambt', aangeboden door onze synode in 1969, vinden we de volgende definitie van het ambt. Onder 'ambten' verstaan wij die binnen een christelijke kerkgemeenschap algemeen erkende funkties, die zich van haar andere daardoor onderscheiden, dat zij het heil van Christus representeren en vertolken en dus doende de kerk met gezag bij zijn genade en bedoelingen bepalen.
De verschillende geschriften uit het Nieuwe Testament stammen uit verschillende streken, tijden en situaties. We ontdekken dan ook hoe in de zich ontwikkelende gemeenten de organisatie niet dezelfde was en voor gelijkwaardige funkties niet altijd dezelfde namen worden gebruikt. Onbekommerd om de historische achtergrond zetten we gegevens uit enkele geschriften naast elkaar.
Hoewel het apostelambt op zichzelf niet overdraagbaar is, gaat allerlei uit de opdracht wel over op latere ambtsdragers, b.v. de verkondiging van het evangelie, om mensen tot geloof te brengen (Rom. 1 : 1-7). Onder de gaven, waarmee de leden van het ene lichaam elkaar dienen, zijn ook die van onderwijzen en leiding geven (Rom. 12 6-8). In 1 Kor. 12 : 28 noemt Paulus in diskussie met zelfbewuste sprekers in tongentaal, tussen apostelen en genezers in de profeten en leraars. In Fil. 1 : 1 groet Paulu de gemeente met hun opzieners (episkopoi) en diakenen. In Ef. 4 : 11, 12 is het de verhoogde Christus, die apostelen en profeten heeft gegeven, met evangelisten en herders en leraars, om de heiligen toe te rusten tot dienstbetoon, tot opbouw van het lichaam van de Christus. In Hand. 14 : 23 lezen we dat Paulus in nieuwe gemeenten mensen bevestigt, door Lucas oudsten genoemd. In Hand. 20 spoort Paulus de oudsten van Efeze aan toe te zien op zichzelf en de hele kudde, waarover de Heilige Geest ze tot opzieners heeft gesteld, om de gemeente Gods te weiden. In Hand. 6 : 1-6 – de aanstelling van de zeven – is niet zonder meer op de diakenen te betrekken; mensen als Stefanus en Filippus blijken meer paraparochiële hulpapostelen voor de griekssprekenden. Het woord 'diaken', dienaar, verwijst op zichzelf al naar Hem, Die niet kwam om gediend te worden, maar om te dienen. Met de brieven aan Timotheüs en Titus komen we in een latere periode, met een uitgebouwde ambtsstruktuur (opziener-diaken-oudste), waarbij de verhouding opziener-oudste onduidelijk blijft. De oudsten geven leiding en een deel van hen belast zich met prediking en onderricht.
De gegevens uit het Nieuwe Testament hebben aanleiding gegeven tot heel verschillende kerkorganisaties. Bij de poging van veel kerken om op dit punt tot elkaar te komen (het Limarapport) blijkt 'onze' ouderling geen plaats te krijgen. Toch blijkt onze gereformeerde ambtsstruktuur ook in deze tijd waardevol en flexibel.
In deze tijd mogen we in een hartelijke collegialiteit met de andere kerkeraadsleden onze dienst verrichten, en daarbij zo veel mogelijk gemeenteleden met hun gaven inschakelen. Ook in deze tijd hebben ambtsdragers nog gezag, als ze bescheiden en trouw hun dienst verrichten, vanuit een diepe spiritualiteit en persoonlijke omgang met de Heer, en met een warm hart voor de mensen, die op hun weg komen. Met excuses voor alle belangrijke dingen, die op dit ene kantje ongeschreven moesten blijven.
J. Weernekers, Varsseveld
De roeping tot het ambt
Paulus schrijft in 1 Tim. 3 : 1: 'Zo iemand tot eens opzieners ambt lust heeft, die begeert een treffelijk werk'. Vervolgens worden vanaf vers 2 verschillende eisen aan de ambtsdrager gesteld: Onberispelijk, eerbaar, gaarne herbergende, die zijn eigen huis wel regeert. We moeten bedenken: de meeste van de hier gestelde eisen gelden tegelijk voor alle leden van de gemeente. We kennen niet als de Roomse Kerk een dubbele moraal: één voor de geestelijkheid en één voor het gewone gemeentelid.
We kunnen enkel ambtdrager zijn als we ordelijk en wettig door de gemeente (en mitsdien door God Zelf) geroepen zijn en daarbij de verborgen roeping aanwezig is. Deze laatste is zegt Calvijn: 'Het goed getuigenis van ons hart, dat wij het aangeboden ambt aannemen niet uit eerzucht, noch uit enige andere begeerte, maar uit een oprechte vreze Gods en uit lust om de kerk te bouwen'. U ziet, dat Calvijn ons op het punt van het roepingsbesef niet terugwijst naar iets heel bijzonders: een stem of een visioen. Wie in de roep der gemeente de stem van de Heere hoort, kan alleen ambtsdrager worden.
Het woord ambt
Twee van de vijf Hebreeuwse woorden werpen licht op het 'ambt'. Het eerste woord (o.a. 2 Kron. 23 : 18) slaat op de priesters en levieten. Zij zijn wachters van het huis Gods. Het ambt sluit een zeker gezag in zich.
Het tweede woord (b.v. in 1 Kron. 6 : 32) houdt in: dienen, God vereren. En dan valt op, dat het altijd wordt gebruikt voor de dienst des Heeren in het heiligdom. Een dienstbaarheid in de zin van ondergeschiktheid aan de Heere. Zo is te verklaren de voorkeur voor het woord 'diensten' in de Dordtse Kerkorde. Onze vaderen hadden het niet over 'ambten' maar over diensten. De ambtsdrager dient zich steeds bewust te zijn, dat hij slechts een dienaar van Christus is. Al is hij belast met 'de regering der Kerk' in waarheid regeert Christus d.m.v. de ambten.
U merkt dat in de ambten onmiskenbaar het element van 'gezag' aanwezig is. Prof. Van Ruler heeft het eens zo ongeveer gezegd: de gemeente zal onder leiding van de ambten niet worden toe een mierenhoop, maar tot een kudde, die graast in de weiden van het Woord. Ongelukkig de gemeente waar de kerkeraad geen leiding durft te geven. Of waar men het hoge ambt invult als 'dienst aan de gemeente' en men zo vertegenwoordiger wordt van bepaalde groepen in de gemeente.
Dit gezagselement heeft zijn wortels in de roeping. Aäron werd niet gezalfd tot hogepriester, omdat hij zichzelf in subjectieve zin daartoe geroepen, wist. Neen, God Zelf riep hem tot dit ambt (Hebr. 5 : 4). Zelfs van Christus wordt dit geschreven in Hebr. 5 : 5. Jeremia roept het uit: 'Gij zijt mij te sterk geweest en hebt overmocht'. De ambtelijke bediening is een bijzondere uitwaaiering van Christus' werk in de gemeenten. De personen van de ambtsdragers komen op vanuit de gemeente, die met de gave des Geestes die leden kiest tot de ambten, waarvan men acht dat ze door de Geest zijn toegerust.
Het ambt der gelovigen
In 1 Korinthe 12 en Efeze 4 o.a. lezen we over de bedieningen, waarin de gelovigen bezig mogen zijn. Deze gaven van de Geest staan in het raam van de toerusting der gemeente. De vrucht van de Geest is de liefde. Die is onmiddellijk met het geloof in Christus geschonken. Maar waar de liefde is, worden gaven gegeven. Naast de ambtelijke arbeid moet er ook werkgelegenheid blijven voor de leden der gemeente. Waar een predikant of ouderling alles moet doen, wordt het ambt der gelovigen de mond gesnoerd.
In zekere zin is het ambt van ouderling/diaken een toespitsing van het zgn. ambt aller gelovigen. Wat hun persoon betreft kunnen ambtsdragers ver de mindere zijn van menig gemeente-lid, dat nooit een ambt bekleed heeft. Maar toch er is geen gelijkheid! Een aparte Goddelijke roeping staat tussen beide in. En achter de roeping ook Goddelijke verkiezing. De ambtsdragers komen uit de gemeente, maar hun ambt komt van Christus. Ouderling/diaken zijn is een bijzonder ambt bekleden. Dit is iets anders dan jeugdleider of zondags schoolmeester zijn. Niet om de persoon, wel vanwege de dienst. De Heere haalt a.h.w. de ambtsdrager uit de gemeente.
Bemoediging
In het ambt zijn en blijven we onwaardigen. Gelukkig maar. Stel dat Christus alleen door waardige mensen ongediend wilde worden. Dan zou Hij Zijn eer met mensen moeten delen. 'Onwaardigen' wil Hij gebruiken. En doet de ware nederigheid ons niet hopen op Christus' genade?
De lijn der Schrift is: Christus, de gemeente, het ambt. Eén. Wat God samengevoegd heeft, dat schelde de mens niet!
dr. J. Broekhuis, Voorthuizen
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 april 1989
De Waarheidsvriend | 16 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 april 1989
De Waarheidsvriend | 16 Pagina's