Ruimte in benauwdheid
'In benauwdheid hebt Gij mij ruimte gemaakt'Psalm 4 : 2m
Er is zoveel in het leven waarmee we verder moeten leven. Er zijn zorgen, die niet worden weggenomen, ziekten en kwalen waarvan we niet beter worden en niet in het minst (heeft u er last van?) de overblijvende zonde, die ook na ontvangen genade ons leven lang blijft. Benauwdheden, die ons de keel kunnen afklemmen. Dat ligt ook opgesloten in het in de grondtekst gebruikte woord. Juist bij het vallen van de avond kan het allemaal zo op ons afkomen. Het vliegt me naar de keel, zeggen we dan wel. Psalm 4 is een psalm voor de avond. We behoeven bij deze psalm niet te raden naar de dichter en zijn omstandigheden. Psalm 3 en Psalm 4 behoren onlosmakelijk bij elkaar als morgen- en avondlied uit die voor David zo bange tijd dat Absalom in opstand kwam en David als vluchteling Jeruzalem verlaten moest.
Van benauwdheid, in welke vorm dan ook, zouden we het liefste geheel en al ontheven willen worden. Gebedsverhoring noemen we dan ook dat wegnemen van die benauwdheid. Soms doet de Heere dat ook. David heeft dat ook wel ondervonden. 'Deze ellendige riep, en de Heere verhoorde; en Hij verloste hem uit al zijn benauwdheden' (Ps. 34 : 1). Dat doet de Heere niet altijd. Hij is dat aan ons niet verplicht. En… wij kunnen daar geen aanspraak op maken. Dat kon ook David niet. Zelfs David niet, de man naar Gods hart. De Heere had immers vanwege zijn zonde tegen Uria, de man van Bathseba, gezegd: het zwaard zal van uw huis niet wijken. Die zonde was wel vergeven. Psalm 51 getuigt daarvan. Maar ook wanneer de Heere de zonde vergeeft, dan neemt Hij nog niet altijd de gevolgen van die zonde weg. Dat heeft ook Mozes moeten leren nadat hij met zijn staf op de rots had geslagen. Het werd ook hem vergeven, niaar de straf, het gevolg, bleef: hij mocht het aardse Kanaän niet binnen. De Heere moest zelfs tegen hem zeggen: 'spreek Mij niet meer over deze zaak'!
Nu zijn er niet altijd zulke direkte verbanden aan te wijzen als bij Mozes en David. Maar ook dan blijft het waar, dat ons verzondigd bestaan de Heere meer dan overvloedig reden geeft om ons Zijn ongenoegen te laten blijken. Het uitnemendste van het leven is moeite en verdriet. De één vroeg en de ander laat zal de bittere waarheid ondervinden dat wij allen in zonde ontvangen en geboren zijn en daarom aan allerlei ellende onderworpen. Wanneer de Heere recht zou doen, zelfs aan Zijn verdoemenis onderworpen. Leren we daaronder buigen? Wanneer David daaronder buigt, belijdt hij: zelfs als U kastijdt dan doet U nog niet met mij naardat mijn zonde groot is (Ps. 103).
Dat is de oorzaak, dat David hier kan spreken niet over een verlost worden uit alle benauwdheid, maar over een ruimte, die de Heere hem maakt in de benauwdheid. Wellicht vraagt u zich verwonderd af: kan iemand daar dan vrede in vinden? Ja, dat kan. Dat leert ons de Heere in Zijn Woord en het wordt bevestigd in de bevinding van Gods kinderen. Maar dat leren we dan alleen wanneer we waarlijk leren buigen onder onze schuld, zowel de schuld van onze gedane zonden als de schuld van onze erfzonde. Om dan met die zonde en schuld te leren zien op Christus. Hij is in al onze benauwdheden benauwd geweest als de barmhartige Hogepriester. Hij had geen zonde, maar is voor ons tot zonde gemaakt. Hij ging door de grootste diepte heen en heeft de smart van de hel gedragen. Weet u wie dat zo wonderlijk helder gezien heeft? Die ene moordenaar aan het kruis. Hij riep uit: 'Wij toch, wij lijden straf waardig hetgeen wij gedaan hebben, maar Deze heeft niets onbehoorlijks gedaan!' Hij vindt ruimte in Christus, hoewel hij hangen bleef in de onvoorstelbare smarten van het kruis. Ruimte in de benauwdheid.
Dat is in de eerste plaats de ruimte van de vergeving. Wat geeft meer ruimte dan door het geloof te mogen weten Gods gunstgenoot te zijn. Voor het woord 'ruimte' gebruikt David dan een woord dat precies het tegenovergestelde betekent van het woord dat hij voor benauwdheid gebruikte. Ruimte krijgen, dat is weer lucht krijgen: 'nu ik na zoveel bange tegenspoed mag ademhalen' (vgl. Ps. 66 : 6 ber.).
Die ruimte is bovenal de ruimte van de vergeving. Dan komt het met de Heere weer in orde. Wat tussen de Heere en ons in staat is immers niet in de eerste plaats al die smart waar het leven zo vol van is, maar dat is dat we de Heere verlaten hebben. Wat is het dan een eeuwig wonder dat de God, tegen Wie wij gezondigd hebben nog in Christus, de grote Davidszoon, naar ons wil omzien. David wekt ons dan ook op: Vertrouwt op de Heere! (vs. 6). Zowel vrienden als vijanden denken dat het nu met David gedaan is. Wie zal hem nog het goede doen zien? Maar David roept tot de Heere en vindt genade. De Heere is de God zijner gerechtigheid. Het staat ons beschreven om geen andere reden, dan dat wij moed zouden scheppen uit Davids behoudenis. De Heere is nog altijd diezelfde God vol van genade en ontferming voor ieder, die als een arm zondaar tot Hem leert vluchten om te pleiten op de genade van Christus.
Dan wordt die ruimte ook de ruimte van de bemoediging, want zal dan de Heere met Christus niet alle dingen schenken? Al blijven er nog vele benauwdheden over, dan zal toch niets meer kunnen scheiden van de liefde van Christus. Dan komt er vanuit de benauwdheid een uitzicht over al het lijden van deze tegenwoordige tijd heen (Rom. 8 : 18). Het zal ook zijn de ruimte van het geduld om uit te zien naar de dag van de volkomen overwinning. Al wat de Heere in dit leven schenkt is dan nog maar een onderpand. Eén ding mag u tot slot niet vergeten. Onze tekst is een gebed. U mag het ná-bidden vanuit al uw benauwdheid. De benauwdheid van uw armoede, wanneer u nog zoveel genade mist. Of misschien juist uw armoede dat u zo wordt aangevochten, zoals David. Was Gods genade dan toch tevergeefs? Neen, zegt David, wat de mensen ook van mij denken en zeggen mogen, ik roep tot de Heere! 'Verhef Gij over ons het Ucht Uws aanschijns!' Het was niet tevergeefs. Hij vond vrede in het midden van de benauwdheid!
Ik zal gerust in vrede slapen,
en liggen ongestoord ter neêr;
Want Gij alleen, mijn schild en wapen,
schoon 't onheil schijnt voor mij geschapen,
zult mij doen zeker wonen. Heer.'
P. Kolijn, Krimpen aan den IJssel
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 31 augustus 1989
De Waarheidsvriend | 16 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 31 augustus 1989
De Waarheidsvriend | 16 Pagina's