Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Augustinus (1)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Augustinus (1)

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

De tijd, waarin Augustinus leefde heeft veel gemeenschappelijk met onze tijd. Dat is één van de redenen, waarom het zo boeiend is met Augustinus bezig te zijn. In dit eerste van de drie artikelen willen we vooral stilstaan bij de tijdsomstandigheden, waarmee Augustinus in zijn jeugdjaren te doen had. In een tweede artikel gaat het over zijn bekering. Tenslotte staan we stil bij zijn leven en werken met name als bisschop van Hippo. Resp. Eertijds, Genadetijd en Diensttijd.

Eertijds
Uit het huwelijk van de heiden Patricius en de godvrezende Monnica werd op 13 november 354 te Thagaste in Noord-Afrika een zoon geboren. Augustinus is zijn naam. De situatie in het gezin is tekenend voor de situatie van toen in het algemeen. De christenen vormden in Noord-Afrika een minderheid, zij het een minderheid met een behoorlijke invloed. Het heidendom laat zich niet zomaar even kerstenen. Het verzet zich met hand en tand. Zowel in ons eigen hart alsook in de samenleving en de cultuur. De invloed van vlees, dat zich tegen God verzet en de invloed van de Geest, die van de Vader en de Zoon uitgaat, doen zich beide gelden. Dat heeft in het leven van Augustinus tot een heftige tweedstrijd geleid. Daardoor heeft hij zijn tijd als geen ander gepeild. Op zijn beurt staat hij mede daardoor heel dicht bij ons, mensen van de laatste decennia van de twintigste eeuw.
Bepalend voor het leven toen waren de schouwspelen, de toneelvoorstellingen, de grote feesten in de afgodstempels, de brasserijen en drinkgelagen. In zijn beroemde meesterwerk 'De stad van God' erkent Augustinus dat ook hij zich als jonge knaap aan één en ander heeft bezondigd.
'Toen wij jongemannen waren, bezochten wij ook nog wel eens die godslasterlijke spelen en vertoningen; wij keken er naar de bezetenen, luisterden naar de muzikanten en vermaakten ons met de schunnige spelen, die ter ere van goden en godinnen werden vertoond, van de hemelse maagd en van de Berecynthia, de moeder van hen allen. Voor haar draagstoel uit werden op het jaarlijkse feest van haar reiniging door onverlaten van toneelspelers in het openbaar een soort liedjes gezongen, waar niet alleen de moeder van de goden niet met goed fatsoen naar kon luisteren, maar ook niet de moeders van welke fatsoenlijke mannen ook'... Wat betekent heiligschennis nog als zoiets heilig heet? Wat is bezoedeling nog als dat reiniging is? Deze moeder van de goden werd met de schunnigste scheldwoorden aangeroepen. Het was zo erg, dat de ergste schurk zich zou schamen om haar tot moeder te hebben.
'Hoeveel beter zou het zijn en hoeveel eerbaarder dat in een tempel van Plato diens boeken werden gelezen dan dat in de tempels van de demonen de priesters zich castreren, schandknapen worden gewijd, krankzinnigen zich verminken en wat er verder nog aan wreedheid en schunnigheid, aan schunnige wreedheid en wrede schunnigheid gebruikelijk is bij de ceremonies ter ere van dat soort goden.' (De stad van God).
In zijn Confessiones belijdt Augustinus hoe zijn vriend Alypius werd meegesleurd in de draaikolk van bloeddorstige circusspelen. Hij had zich door vrienden laten overhalen om met hen mee te gaan. Aanvankelijk hield hij zijn ogen dicht. Hij wilde zijn geest voor zulke grote boosheden beschermen. Ach, zegt Augustinus, had hij ook zijn oren maar dichtgestopt. Bij het horen van een geweldig geschreeuw opende hij uit nieuwsgierigheid zijn ogen. Op dat moment zag hij dat één van de gladiatoren in het man tegen man gevecht ernstig door zijn tegenstander verwond was geraakt en daardoor gevallen. Het bloed stroomde uit de wonden. Daardoor werd Alypius geestelijk verwond. 'Want toen hij het bloed zag, dronk hij op hetzelfde ogenblik de onmenselijkheid in en hij keerde zich niet af, maar richtte zijn blik erop en zwelgde in razernij... Hij verheugde zich in het misdadige gevecht en bedronk zich aan bloedig genot.' Hij werd door de massahysterie opgezweept en meegesleurd. Hij schreeuwde net als de rest. De waanzin van het moorddadige en bloeddorstige spel had hem overmeesterd. Daardoor ging hij een volgende keer weer en nam hij ook nog anderen mee.
Van zijn zestiende levensjaar zegt Augustinus, dat toen de doornstruiken van de zinnelijke lusten tot boven zijn hoofd groeiden. Met slechte vrienden van dezelfde leeftijd ging hij om en hij schaamde zich ervoor bij hen achter te staan in het volvoeren van schandelijke daden. Met zijn kornuiten zwierf hij rond over de straten van Babyion om zich over te geven aan ongerechtigheid.
Hij wentelde zich om in haar slijk als in specerijen en kostbare zalven. 'En in zijn midden trad de onzichtbare vijand mij met de voeten, opdat ik des te hechter zou vastkleven en hij verleidde mij, omdat ik mij licht liet verleiden.' (Confessiones).

Begaafd
Omdat zijn ouders overtuigd waren van de begaafdheid van Augustinus moest hij soms tegen wil en dank de lessen volgen in de Griekse en de Latijnse letterkunde. Vervolgens werd hij onderwezen in de welsprekendheid en in de griekse mythologie. Dit onderwijs was puur heidens en hij volgde dat onderwijs bovendien in een nog geheel heidense stad, namelijk Madaura. Op zijn 16e jaar kwam hij van school. Zijn vader had geen geld meer om hem verder te laten leren. Dat was het jaar, waarin de zinnelijke lusten de overhand kregen. Meer dan eens vermaande Monnica haar zoon om zich toch niet over te geven aan het bedrijven van ontucht. Toen Augustinus 17 jaar was stierf zijn vader. Monnica kreeg voor de verdere studie van haar zoon steun van een rijke stadgenoot, Romanianus. Augustinus ging naar Carthago, de hoofdstad van Noord-Afrika om daar te studeren voor leraar in de welsprekendheid. In Carthago vond hij christendom en heidendom door elkaar. Kerken en basilieken enerzijds, afgodstempels, theaters en amphitheaters anderzijds. In de amphitheaters werden de gladiatorengevechten en dierengevechten gehouden. Zoals nu nog in Spanje en Portugal de stierengevechten. In de gladiatorengevechten vochten twee slaven tegen elkaar totdat één van beide dood was.

Ongebondenheid
In de studentenwereld van Carthago heerste de grootste ongebondenheid en zedeloosheid. In deze tijd begint de verhouding met een vrouw met wie hij nooit gehuwd is geweest maar die wel zwanger van hem is geworden. Augustinus was 19 jaar toen uit deze verbintenis een zoon werd geboren. Hij noemde zijn naam Adeodatus, door God gegeven. Wellicht toch nog onder invloed van de opvoeding, die hij van zijn vrome moeder had ontvangen. Over deze opvoeding schrijft hij later in zijn Belijdenissen: 'Naar Uw barmhartigheid had mijn hart in de tedere kinderjaren deze Naam van mijn Verlosser, Uw Zoon, reeds met de moedermelk op vrome wijze ingedronken.' In die tijd las hij van Cicero: Hortensius. Daarin staat het volgende: 'Alle mensen streven naar geluk. Velen zoeken het in aardse dingen, maar zij raken verstrikt in hartstochten, die het leven moeilijk en somber maken. Bovendien worden zij gedrukt door vrees voor de dood en gekweld door allerlei rampen en tegenspoeden.' De wijsbegeert, aldus Cicero, redt de mens uit al deze nood. Zij wijst hem de weg tot de deugd en leert hem dat niet het zinnelijke leven, maar het geestelijke leven het hoogste is. Door het lezen van dit boek werd Augustinus aangegrepen om op zoek te gaan naar de hoogste wijsheid. Daarop nam hij de Bijbel ter hand om in haar de hoogste wijsheid na te speuren. Echter de vorm stootte hem af. De Bijbel voldeed niet aan de regels van de welsprekendheid. De Bijbel gaf aan deze Griek, die wijsheid zocht geen bevredigend antwoord. Daarop zocht hij de wijsheid in het manicheïsme. Kennisname van de astronomie, gesprekken met zijn vrienden deden hem twijfelen aan de waarheid van het manicheïsme. De volkomen ontgoocheling kwam in een gesprek met een manichese bisschop, die in plaats van Augustinus' vragen te beantwoorden nog meer vragen opwierp. In 383 vertrekt Augustinus zonder zijn moeder naar Rome. Monnica had hem graag vergezeld, maar Augustinus dacht daar anders over. Stiekem gaat hij er vandoor. Zijn moeder is bitter bedroefd om zijn vertrek en om zijn bedrog. In Rome is hij een half jaar leraar welsprekendheid geweest. Zijn volgende standplaats is Milaan. Daar was Ambrosius bisschop geworden. Er ging een geweldige aantrekkingskracht van deze Ambrosius uit. Op velen maakte hij diepe indruk. Augustinus kwam met hem in kontakt en ging vervolgens ook bij hem naar de kerk. Hij hoorde hem graag preken. Eerst om de vorm, later ook om de inhoud. Ondertussen komt ook Monnica naar Milaan. Ze is nog steeds heel bezorgd om het geestelijk welzijn van haar zoon. Gedurig bidt zij tot God of Hij haar zoon wil brengen tot het geloof in Christus.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 januari 1990

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

Augustinus (1)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 januari 1990

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's