Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit de pers

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de pers

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Kerk en gemeente
De bezinning op de vragen betreffende de kerk blijft de aandacht vragen. Geen wonder, nu de afbrokkeling van de kerk ook gevolgen krijgt voor haar structuur, voor het institutaire aspect van het kerk-zijn. Wie alleen al denkt aan de terugloop van de financiën, moet beseffen dat b.v. in onze eigen kerk de instandhouding van de raden met haar full-time krachten onbetaalbaar wordt. Wat ons betreft zal het verdwijnen van verschillende raden en commissies in onze kerk nauwelijks betreurd worden, dat moge duidelijk zijn. En dat maar niet omdat we het 'zonde' van de gelden zouden vinden, maar veeleer om het kerkafbrekende werk dat door sommigen geleverd wordt. Uit publicaties is me de laatste maanden duidelijk geworden dat er in toenemende mate kritisch geoordeeld wordt over wat ervaren wordt als een aftandse bureaucratie, waar onze kerk mank aan zou gaan. Dezer dagen merkte ik dat opnieuw bij de lectuur van de bundel Leidse lezingen naar aanleiding van prof. Dingemans' Een huis om in te wonen uit 1987. Prof. Dingemans biedt in zijn studie, wat hij zelf als ondertitel aan zijn geschrift meegaf 'Schetsen en bouwstenen voor een kerk en een kerkorde van de toekomst'. De bundel lezingen uit Leiden draagt de veelzeggende titel 'De kerk verbouwen'. Het ideaal van 1951 is verzand in de raden-republiek. De bureaucratie is realiteit geworden. Prof. Van de Beek merkt op dat de kerk rheumatisch is geworden door de vele verfijningen en voorschriften in haar kerkorde. Prof. Dingemans maakt een pleidooi voor de plaatselijke gemeente. Hij schept zo een tegenstelling tussen kerk en gemeente. Kerk staat voor bureaucratie, voor structuur, voor synode, maar gemeente staat voor eigenheid, voor saamhorigheid, voor charisma. Van het eerste moeten we af, vindt prof. Dingemans en naar het tweede moeten we toe, willen we tenminste als kerk overleven aan het eind van de twintigste eeuw. Het viel me in de kerkelijke pers op dat deze hele vraagstelling veel aandacht krijgt. Ik wil daar twee voorbeelden van geven. In 'De Wekker' van 26 januari wijdt prof. dr. W. van 't Spijker in zijn rubriek Marginaal? er aandacht aan. Hij geeft aan dat er op het ogenblik in Duitsland een theologie van gemeenteopbouw wordt gepropageerd waarbij als een van de argumenten gehanteerd wordt dat er een ferme tegenstelling zou bestaan tussen de kerk en de gemeente. Ik citeer:

'Het behoeft ons ook niet te verbazen, dat wij in Nederland steeds meer de tegenstelling gehanteerd zien tussen gemeente (ekklesia) en kerk. Het kerkelijke leven in Nederland heeft aandelen in de algemene koersdaling van geestelijk en cultureel leven. De kerk is versplinterd. De kleine zelfgenoegzaamheid speelt een beslissende rol. De kerkverlating, onderwerp van wetenschappelijk onderzoek, blijkt terug te gaan op wezenlijk ontbreken van vreze des Heeren in de gezinnen. Kerkelij­ke interesse kan nauwelijks gewekt worden. De malaise op geestelijk gebied demonstreert zich in schijn-religie van kunst en cultuur. Wat begin je in die situatie met een stevig kerkbegrip? Het heeft alles tegen. De geschiedenis lijkt zich tegen de kerk te keren: het is een historie van calamiteiten. Het heden biedt geen fraaie uitnodiging om werkelijk mee te doen. Maar ziedaar: een ontdekking, die uitkomst kan bieden. Het gaat niet om de kerk, het gaat om de gemeente. Het gaat niet om ambt en synode, om instituut en orde, het gaat om Geest en leven, om liefde en saamhorigheid, om onderlinge dienst, om offerbereidheid. Geen ambt, maar charisma. Geen dogma, maar ervaring. Geen belijdenis, maar beleving. Geen kerk, maar gemeente.
Men moet zich echter niet vergissen. Om te beginnen betekent "ekklesia" niets anders dan kerk. Men kan het ook vertalen met "gemeente", maar in feite blijft er dezelfde zaak mee aangeduid. Het volk van God, het lichaam van Christus, de tempel van de Geest. Hoe men ook het woord vervoegt, altijd is er de kerk als gemeente mee bedoeld en de gemeente als kerk. Een vergissing? Veel meer dan een vergissing is er in het spel, wanneer we de begrippen hier tegen elkaar uitspelen. Het is een goedkope tegemoetkoming aan een aangeboren, en schier ongeneeslijke aversie tegen "vreemd gezag", tegen het feit, dat een ander, ja zelfs tegen het feit, dat de Ander in mijn leven de dienst uitmaakt. En deze afkeer, vaak spiritualistisch aangekleed, kan niet anders dan onvruchtbaar zijn. Zij scheidt, wat naar het vrije welbehagen van God, krachtens diens wil, voor ons met elkaar verbonden is en moet blijven: het werk van de Geest en het werk van Christus. We maken het niet te moeilijk, maar wat voor belijdenis omtrent Christus en Zijn Geest verbergt zich achter deze tegenstelling tussen kerk en gemeente? Het kerkvraagstuk is een geestelijk vraagstuk. De opbouw van de gemeente is daarom een kerkelijke zaak. De diepste malaise van kerkelijk Nederland is die van het uiteenvallen van dingen, werkelijkheden, genadegaven, die God aan elkaar verbond. Verbeter de gemeente. Begin bij de kerk!'

Ik denk dat prof. Van 't Spijker gelijk heeft als hij tot de analyse komt van een gezagscrisis die hierachter steekt. In een mondigheidscultuur zoals we die heden beleven past voor het gevoel van heel veel mensen, zeker ook van jongeren, niet meer het gegeven dat een ander je woorden en zaken op het hart bindt die niet overeenkomen met je eigen ervaring. Maar al is deze analyse juist, daarom hebben we er m.i. wel terdege rekening mee te houden. Al blijft de openbaring primair, we kunnen niet om de ervaring heen. Uiteraard niet als norm maar wel als contekst waarin het Evangelie klinkt. Mensen zijn altijd concrete mensen, die leven in een bepaalde tijd waaraan vragen eigen zijn die mensen vaak heel diep beroeren. Daar hebben we als kerk in verkondiging en catechese b.v. ons voortdurend op te richten.

Gemeenteberaad of kerkeraad
Prof. Dingemans wil de leiding van een gemeente in handen geven van wat hij noemt een 'gemeenteberaad' waarin alle doopleden stemrecht hebben. Dit gemeenteberaad benoemt de ambtsdragers. Daar zit de gedachte achter, als ik het goed begrepen heb, dat het niet meer past in deze tijd en bijbels ongewenst is dat een kerkeraad het voor het zeggen heeft in de gemeente. Dingen mogen in een gemeente niet onderhands geregeld worden. Het mag niet zo zijn dat deskundigen (de dominee bijvoorbeeld) het voor het zeggen hebben en dat het algemeen priesterschap der gelovigen wordt uitgehold. We spreken in dit verband ook wel over een 'laïcale beweging' in de kerk. In 'laïcaal' zit het Latijnse woord voor 'leek'. Genoemde beweging wil heel het kerkelijk leven opzetten vanuit de leek, vanuit het gewone gemeentelid. In 'De Reformatie' van 27 januari 1990, orgaan van de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt, staat de lezing opgenomen die prof. dr. M. te Velde hield op de Theologische Hogeschooldag van genoemde kerken in september 1989 onder het thema 'Domineeskerk of vrijwilligerskerk?' De kritiek die men heeft op de structuur van de kerk zoals ook wij die kennen, is dat men vindt dat maar al te veel één man en wel de dominee overheerst in het hele kerk-zijn. De gewone gelovigen komen niet voldoende aan hun recht. Waarheden worden van bovenaf verkondigd en gemeenteleden herkennen zich helemaal niet in wat over hen heen afgekondigd wordt. Kortom: een domineeskerk houdt de kerkgangers al eeuwenlang klein en onmondig, aldus prof. Te Velde één vorm van kritiek. Een tweede punt van kritiek is het volgende in de woorden van prof. Te Velde:

'Als het ambt zo centraal staat, komen de charismata, de gaven die de gewone gemeenteleden hebben, helemaal niet meer tot hun recht. Wat doet een dominee al niet allemaal in de kerk: preken, dopen, avondmaal bedienen, catechetiseren, alle soorten bezoeken brengen, de kerkeraad presideren en noem maar op. In zo'n domineeskerk ontneem je de mensen de prikkel om zelf aktief te zijn. Waarom zouden ze ook? Daar hebben we immers onze professionals voor?
De dominees hebben ervoor geleerd, nietwaar? Ziekenbezoek, bijbelstudie, een evangelisatiegesprek — zij kunnen het allemaal toch veel beter. In theorie zeg je nog wel, dat iederéén in de gemeente gaven heeft. Maar in de praktijk zie je daar maar weinig van. De ambten zoals de reformatorische kerken die hebben, doen de gemeente stil zitten, zegt men. Het ambt drukt het charisma dood.'

We kunnen deze kritiek overtrokkenvinden. Toch kom je de gedachtengang die hierachter steekt ook onder ons in toenemende mate tegen. We leven nu eenmaal niet op een kerkelijk eiland. Daarbij komt dat er, bijbels gezien, veel in te brengen is tegen een kerkelijke structuur waarin kennelijk het resultaat is dat te weinig mensen te veel werk moeten doen. Het consumentisme heeft ook onder ons toegeslagen, al was het alleen maar in de kerkgang. Nu kunnen dominees het daar soms misschien zelf naar maken. Toch stuit je op een hinderlijke passiviteit onder kerkmensen als het gaat om betrokkenheid door de week.

Ambt en charisma
In zijn leven heeft prof. dr. J.P. Versteeg zich nogal beziggehouden met de vraag naar de Nieuwtestamentische structuur van de gemeente. Te denken valt aan zijn studie 'Kijk op de kerk' uit 1985. De structuur van de gemeente is charismatisch, was zijn stelling. Dat wil zeggen: Christus geeft iedere gelovige, elk kind van God door Zijn Geest een charisma, een genadegave. En nu gaat het om het charisma in de gemeente. Het ambt is bedoeld om de charismata in de gemeente tot hun recht te laten komen. Maar daarbij stelt prof. Versteeg wel dat het ambtelijke evenzeer van structurele betekenis is voor de gemeente als het charismatische. Veel verder gaan zij in onze tijd die alle accent leggen op het priesterschap van alle gelovigen. In deze visie zijn ambten niet veel meer dan bijzondere functies die voorts niet wezenlijk zijn voor de kerk. Prof. Te Velde geeft aan hoe men tot zulk denken komt.

'Deze visie is het resultaat van een Schriftkritisch omgaan met de Bijbel. De gegevens van het Nieuwe Testament over de ambten en diensten worden versplinterd. Dat wordt dan een verzameling stukjes waarin je de kijk van Paulus of Johannes, waarin je een meer Grieks-heidense of een meer Palestijns-joodse visie tegenkomt. En de brieven aan Timotheüs en Titus zijn volgens veel exegeten niet eens van Paulus, maar uit een latere tijd.
Van de eenheid van de Schrift blijft zo niets over. En wat er nog aan duidelijk beeld van de bijbelse ambtenleer resteert, wordt tijdgebonden verklaard: zo deden ze het toen, maar wij doen het vandaag anders. Wij moeten de vormgeving van de kerk voor onze eigen tijd opnieuw invullen.
Zulk spreken is schadelijk voor de kerk. Want wat is de betekenis van het ambt? Het ambt is wezenlijk voor de kerk. De bijbel noemt de ambtsdragers geschenken van de Heere Christus aan Zijn gemeente. Gemeente zijn zonder ambt is onmogelijk. Ambten zijn geen tweederangs dingen in de kerk. Integendeel: de Heere geeft ons juist in die ambten een heel waardevolle struktuur. Die kun je vergelijken met het gebinte van een boerderij, het balkenstelsel dat heel het gebouw samenhang en vorm geeft. Het is ook te vergelijken met de pezen en banden in een lichaam, die alle ledematen doeltreffend met elkaar verbinden en steun aan het geheel geven.
Natuurlijk, het gebinte is de hele boerderij niet en de pezen en banden vormen het hele lichaam niet. Maar ze zijn wel onmisbaar en hoogst belangrijk. Wanneer je de ambten overbodig gaat vinden en de betekenis ervan lager gaat aanslaan dan het Nieuwe Testament ons leert, dan kom je verkeerd uit. Dan ben je net zo dom als wanneer een boer het hele balkenstelsel uit zijn boerderij wegbreekt en dan toch meent dat het gebouw rustig zal blijven staan. Zo is het met de kerk ook: een kerk zonder ambten wordt een puinhoop.'

De ambten horen tot het belijdend erfgoed der Reformatie (art. 30 NGB). Het ambtelijke bewaakt mede het objectieve van het Woord en behoedt voor het subjectivisme en het individualisme van de groep waarbinnen ieder gelooft naar eigen smaak en inzicht. Terecht benadrukt prof. Te Velde het ambtelijke als heel wezenlijk voor de kerk. Hij geeft daarbij nog een argument.

'Een tweede punt waarin men op verkeerd spoor zit. De mensen van de vrijwilligerskerk onderschatten de kracht van de zonde in de gemeente. Ze hebben er te weinig oog voor, dat het ambt juist dienen mag om in opdracht van de Heere Christus o.a. verkeerde dingen in de gemeente te corrigeren.
Er zit daarom in dit uithollen een tweederangs maken van het ambt en een zeker vooruitgrijpen op de volmaaktheid, waarin geen ambten meer nodig zijn. Dat is onderschatting van de invloed van de zonde. Daarin is de laïcale beweging verwant met de vroegere wederdopers en met verschillende nieuwere sekten. Daar zie je dat ook: iedere gelovige heeft de H. Geest en dus heb je eigenlijk geen bijzondere ambtsdragers meer nodig. Dat is vooruitgrijpen, in strijd met de Schrift.
De mensen van de vrijwilligerskerk gaan uit van een heel andere manier van geloven. De beslissing over wat waar en geldig is, valt voor hen niet bij Gods spreken tot de mens, maar bij de ontvangst van Gods boodschap door de mens. Het zwaartepunt is verschoven van de openbaring van God naar de ervaring van de mens.
Een dominee kan dus — zegt men — wel materiaal voor het geloven aandragen, misschien ook wel op een heel overtuigende manier. Maar hij moet maar niet proberen zijn preek te brengen als het ene gezaghebbende Woord van God. Zulk preken met gezag is een achterhaalde zaak geworden. Er zijn immers zovéél interpretaties van de waarheid en er zijn zovéél manieren van geloven. Waarom zou de dominee met zijn eenzijdig van bovenaf komende boodschap dan nog zo belangrijk zijn? Het is duidelijk, dat wij in deze redenering niet mee kunnen gaan. Onze hoge, heilige God laat Zich met Zijn Woord niet insluiten in het kleine celletje van onze ervaring.'

Verhelderend zijn deze woorden van prof. Te Velde. Ik gaf al aan dat ook onder ons verzet merkbaar is tegen het ambt en het ambtelijke. Vaak in combinatie met het sterk naar voren halen van de gaven in de gemeente. En ik begrijp dat wel, vooral daar soms ambtsdragers hun positie misbruiken of misbruikt hebben om te heersen over de gemeente in de negatieve zin van het Woord. Ambt betekent echter dienst. Dienstverlening van de verhoogde Christus aan Zijn gemeente op aarde. Ambtsdragers zijn hemelvaartsgeschenken van de levende Heere aan Zijn kerk. Het ambt heeft geen doel in zichzelf. Het vindt zijn doel in het charisma. Om de heiligen toe te rusten tot dienstbetoon. De dominee hoeft echt niet alles. Hij kan ook niet alles. Hij weet ook niet alles. Laat hij dat vooral zelf beseffen. Er zijn anderen om hem heen: begenadigde gemeenteleden en geroepen ambtsdragers. Het gemeente-zijn volgens het Nieuwe Testament laat zien dat alle gemeenteleden veel doen. En niet, zoals het nu vaak is, dat weinigen alles moeten doen.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 februari 1990

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

Uit de pers

Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 februari 1990

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's