Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Moraal en fatsoen in de Europese mediaregels (1)

Bekijk het origineel

Moraal en fatsoen in de Europese mediaregels (1)

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Op 26 april 11. hield ir. L. van der Waal, lid van het hoofdbestuur van de Gereformeerde Bond en lid van het Europees Parlement (SGP, GPV, RPF) een lezing voor de Bond tegen het vloeken (Nieuweweg 170a, Postbus 362, 3900 AJ Veenendaal) over Moraal en fatsoen in de Europe mediaregels. In 4 achtereenvolgende nummers van ons blad wordt dit referaat geplaatst. Red.

Vorig jaar oktober werd in het verband van de Europese Gemeenschappen (EG) een regeling voor de mediawetgeving aangenomen. Het betreft de zgn. Richtlijn 'Televisie zonder grenzen', die te beschouwen is als een kaderwet voor het mediabeleid in de EG-lidstaten. De bij de EG aangesloten landen werden daarmee verplicht binnen twee jaar hun nationale mediawetgeving aan te passen aan de bepalingen van deze EG-kaderregeling. De gevolgen van deze richtlijn beloofden voor Nederland ingrijpend te zijn. Minister Van den Broek merkte in dat verband destijds op, dat als de nieuwe richtlijn 'naar letter en geest wordt uitgevoerd, commerciële televisie in Nederland niet buiten de deur te houden is'.
'Maar', zo voegde hij er aan toe, 'de richtlijn maakt het mogelijk om dat zelf te regelen. We moeten proberen om ons pluriforme omroepbestel te verzoenen met de legitieme vraag naar commerciële televisie'.

Mediabestel in discussie
Commerciële televisie bestaat al in een groot aantal landen. In Groot-Brittannië bijvoorbeeld al sinds 1956. Nederland kende daarentegen tot voor kort alleen zgn. 'publieke omroepen'. Voorbeelden daarvan zijn de NCRV, de KRO, de VA­RA, de EO en andere. Naast de luister- en kijkgelden vormen voor deze omroepen de reclamegelden een belangrijke inkomstenbron. Deze laatste worden echter niet geïnd door de omroepverenigingen, maar door een onafhankelijke organisatie, de STER. Deze verdeelt de reclamegelden over de omroepen, maar heeft geen invloed op de programma's van de omroepen. Bepalingen hieromtrent zijn opgenomen in de Mediawet, waaraan de omroepverenigingen zijn gebonden.
Al lange tijd wordt in ons land aangedrongen op herziening van de mediawet met onder andere als doelstelling om commerciële televisie mogelijk te maken. Politiek gezien bleek dit echter een heet hangijzer te zijn. Voor de VVD was het een uitgemaakte zaak, dat commerciële televisie er moest komen. Maar bij het CDA en de PvdA leefden lange tijd bezwaren. Naast een zekere band tussen deze partijen en bepaalde omroeporganisaties spelen daarin nog een aantal andere factoren een rol. Eén daarvan is de vrees dat adverteerders meer reclame zullen gaan maken via de commerciële tv-uitzendingen dan via de STER, waardoor de financiële positie van de publieke omroepen ondergraven zou worden.
Als gevolg van de regelgeving in Europees verband zal de Nederlandse media-wetgeving nu echter met de EG richtlijn in overeenstemming gebracht moeten worden, waardoor commerciële tv wordt mogelijk gemaakt. Het principiële verschil met de huidige situatie ligt in de verhouding tussen reclame en programma's. Zoals reeds opgemerkt mag de STER-organisatie — waar momenteel de reclamegelden binnenkomen — geen invloed hebben op de programma's van de publieke omroepen. Daarom is er wel sprake van reclame op radio en televisie, maar kan niet gesproken worden van een commerciële omroep. Met de komst van commerciële zenders gaat dat veranderen. Dan worden programma's namelijk uitsluitend bekostigd uit reclamegelden en zullen deze daarvan ook de invloed ondergaan. Om vooruitlopend op de komst van de commerciële televisie de financiële positie van de publieke omroepen te versterken, is in juni van dit jaar besloten in de mediawet de maxi­mum toegestane zendtijd voor reclame uit te breiden. Een zeer omstreden punt daarbij was in de Tweede Kamer de vraag of tegelijkertijd het verbod op reclame op zondag zou moeten worden opgeheven. Zoals bekend is daarover een compromis bereikt. Het verbod op reclame op zondag is in de mediawet geschrapt, maar de situatie dat er op zondag geen reclame wordt uitgezonden blijft (voorlopig nog) gehandhaafd.
'Pas op het moment dat de financiële positie van de publieke omroepen zodanig in de knel komt en de omroepbijdragen verhoogd zouden moeten worden, komt er een punt van bezinning, waarbij ook de afweging aan de orde is, of er wellicht sterreclame op zondag komt', aldus minister d'Ancona. Het is te hopen dat de bezwaren die in juni jl. bij een brede kamermeerderheid tegen zondagsreclame bleken te leven (zij het op verschillende gronden) in de toekomst niet af zullen brokkelen, wanneer zou blijken dat Hilversum wat krap bij kas komt te zitten. Met zondagsreclame zouden de publieke omroepen namelijk naar schatting 35 miljoen extra kunnen binnenhalen.
Door de kleine christelijke partijen is in het algemeen steeds krachtig stelling genomen tegen de komst van commerciële tv, vanuit principieel oogpunt. Het huidige omroepbestel laat veel te wensen over, maar gevreesd moet worden dat met de komst van commerciële tv de morele verwording alleen maar zal toenemen. Immers, wanneer tv-programma's alleen maar uit reclamegelden betaald worden, moeten hoge kijkcijfers gehaald worden. Hoe meer kijkers, hoe aantrekkelijker voor de adverteerder en des te meer zal hij bereid zijn voor reclame te betalen. Programma-makers moeten dan ook zorgen dat hun producten voor een zo groot mogelijk publiek aantrekkelijk zijn, anders krijgt de omroep niet voldoende geld binnen. In het algemeen zijn dat niet de meest verheffende programma's. De aard van de mens is sinds de oudheid, toen het volk tevreden was met brood, spelen en platvloers vermaak, niet veranderd.

Bedoeling
De bedoeling van deze artikelen is niet om een beschouwing aan ons mediabeleid als zodanig te wijden. Dit onderwerp en allerlei afzonderlijke kwesties, het Nederlandse omroepbestel betreffende, blijven hier dus rusten, hoewel deze op zichzelf best een beschouwing waard zijn. Te denken valt aan de toenemende afhankelijkheid van de publieke omroepen (NCRV, AVRO, VARA, EO en andere) van de reclame-inkomsten, de sterke vervlakking die heeft plaatsgevonden binnen de meeste identiteits-organisaties zelf, en de overwegend verderfelijke invloed die van de media uitgaat. Nogmaals, allemaal belangrijke vragen, maar ze vallen buiten het bestek van deze artikelen. Ten aanzien van het mediabeleid als geheel volstaan we hier met te noteren dat ons omroepbestel voor een groot deel binnen de invloedssfeer van de Europese regelgeving is gekomen. Getuige de opmerkingen van minister Van den Broek inzake de onvermijdelijkheid van de invoering van commerciële televisie. Een ontwikkeling, die wij betreuren.
Maar gegeven deze situatie willen we in het bestek van enkele artikelen onderzoeken, of er in de Eruopese regelgeving ook niet elementen zitten, waarmee we in positieve zin onze winst kunnen doen. Met name denken we daarbij aan eventuele regels over moraal en fatsoen. Biedt de Europese regelgeving op mediagebied aanknopingspunten om op te treden tegen bijvoorbeeld onbehoorlijk taalgebruik of misbruik van Gods Naam?

Fatsoen in de media
De belangstelling voor deze vragen in christelijke kring en in het bijzonder bij de Bond tegen het Vloeken is niet verwonderlijk. Met het respecteren van elementaire normen van wat ik nu maar als goed fatsoen wil aanduiden, is het in de Nederlandse omroep bepaald droevig gesteld,
ledereen kan weten, dat zich in de loop van de jaren een proces van schrikbarende vergroving en verruwing in de media heeft voorgedaan. Zelfs het misbruik van Gods Naam is daarvan niet uitgezonderd. Er zijn programma's, waarin op satirische wijze wordt omgegaan met de Bijbel en bijbelse verhalen. Een voorbeeld daarvan was het afgelopen jaar het programma 'Ravotta Bizarra' van de VARA. Hierin werd op gruwelijke wijze gespot met het kerstevangelie. In de brochure 'Bondsberichten' van de Bond tegen het Vloeken valt te lezen, dat de Bond daartegen vergeefs aktie heeft ondernomen. Wetgeving, die programma's met betrekking tot moraal en fatsoen grenzen oplegt, ontbreekt in ons land vrijwel volledig. Alleen met betrekking tot minderjarigen bevat de Nederlandse mediawet enkele regels. Zo is uitzending van films (alleen films dus) die vanwege hun pornografisch of gewelddadig karakter schadelijk zijn voor de ontwikkeling van kinderen, 's avonds vóór 8 uur verboden. Een nogal schamele beperking.

Fatsoenscode
Dat het met het respect voor fatsoensnormen in de mediawereld ver te zoeken is, blijkt ook uit het feit dat geen enkele omroep, uitgezonderd de EO, indertijd belangstelling had om mee te werken aan de totstandkoming van een vrijwillige code met regels inzake moraal en fatsoen. In 1988 zond de toenmalige WVC-minister Brinkman op aandringen van de Bond tegen het Vloeken en fractieleden van CDA, SGP, GPV en RPF een brief aan het NOS-bestuur met het verzoek zo'n vrijwillige code 'in overweging te nemen'. NOS vice-voorzitter dr. Albert van den Heuvel antwoordde dat de kwaliteit van de samenleving niet zou toenemen met een dergelijke minimalistische benadering van morele vraagstukken. Als argument voor dit standpunt werd aangevoerd, dat elke programmamaker (of journalist) zich per definitie al afvraagt wat zijn doelgroep nog aanvaardbaar vindt, om te blijven luisteren of kijken (of lezen). Er is dus sprake van een zelfregelend proces. Wie het bij de ene omroep niet (geheel) kan vinden, zoekt een station verder en schakelt op een ander kanaal over. Met andere woorden, men zoekt de omroep van zijn 'kleur' op en deze speelt in op de smaak van zijn kijkers en luisteraars. Waarom dan een fatsoenscode? Een afwijzend bericht dus naar de minister namens de Nederlandse Omroepwereld.
De vraag, die zich nu opdringt is of van de invoering van de Europese mediaregels in dit opzicht verbetering is te verwachten. Geven deze aanknopingspunten om tegen de verloedering op te treden? Alvorens op deze vraag in te gaan, dienen we eerst na te gaan, hoe het tot Europese regelgeving op mediagebied is gekomen.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 november 1990

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

Moraal en fatsoen in de Europese mediaregels (1)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 november 1990

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's