Pinksterkinderen
Want Gij hebt niet ontvangen de geest der dienstbaarheid weer tot vreze, maar gij hebt ontvangen de Geest der aanneming tot kinderen, door Wie wij roepen: Abba, Vader! Die Geest getuigt met onze geest dat wij kinderen Gods zijn. (Rom. 8 : 15 en 16)
Zij had een zoontje van drie jaar. 'Ik heb gelezen, vertelde ze, over mensen, vroeger en nu, die om Christus' wil vervolgd weerden, en ik heb geprobeerd mij dat in te leven. Maar als het er in de toekomst om zou gaan, dat ik zou moeten kiezen tussen verloochenen van mijn geloof en mijn kind, dan weet ik nog niet wat ik zou doen...'
Vrees voor de toekomst. Die begon ook in de gemeente van Rome zijn verlarnmende werking te doen. Ze zagen vooral de wolven en vergaten zodoende, dat zij schapen van de goede Herder waren. Het drukte hen neer en de blijdschap verdween. Velen zullen dat herkennen. Ook in onze dagen. Die bange vragen: Hoe houd ik het vol in deze wereld die steeds maar aan mij trekt en in mij woont? De duivel maakt er listig gebruik van en roept ons toe: 'Als jij echt wederom geboren was, wanneer jij echt de Heilige Geest ontvangen had, dan zou je niet zo bang zijn voor de toekomst. Dan zou je niet zo'n last hebben van je zonden. Die zou je dan gemakkelijk kunnen overwinnen. Als je echt een kind van God was, dan zou je kracht genoeg hebben om dat zware kruis van je af te werpen, of het tenminste vrolijk achter Jezus aan te dragen.'
Zo zou ik nog wel een poosje door kunnen gaan. Talloze vragen in onze harten beginnen op deze manier: Als je echt een kind van de Heere was, dan... Maar ik ga daar niet mee door. We gaan lezen wat Paulus schrijft om ons een hart onder de riem te steken. Hij schrijft aan de gemeente van Rome en aan ieder die het hoort en gelooft: Gij hebt niet ontvangen de geest der dienstbaarheid, een geest van slavernij om opnieuw te gaan vrezen. Laat niemand je dat wijsmaken. De duivel niet en je eigen hart niet. Jullie gaan niet meer gebukt onder je zondelast. Gij zijt rein om het woord, dat Christus gesproken heeft. Ook al kun je daarvan in je leven soms niets meer ontdekken, en roept alles je het tegendeel toe. Geloof dan niet je hart en ga niet op je gevoel af, maar laat het Woord des Heeren waar zijn: Gij hèbt niet ontvangen de geest van dienstbaarheid om weer bang te worden. Je bènt niet meer onder het slavenjuk van de zonde. Gij zijt verlost. God heeft u welgedaan.
Want de Geest is de Geest der aanneming tot kinderen. Daarmee is alles gezegd. Die Geest neemt de vrees weg. Hoe doet Hij dat dan? Misschien door rijk en royaal Zijn gaven uit te delen? Dat ook. Maar de Heilige Geest is in de eerste plaats de Geest der aanneming tot kinderen. De Geest met Pinksteren uitgestort op alle vlees. Om van zondaren kinderen Gods te maken. Pinksterkinderen. Die nieuwe woorden krijgen aangereikt. Pinkstertaal. Kindertaal. Waardoor we temidden van alle benauwdheid toch roepen: Abba, Vader!
Let op dat woord 'roepen' in de tekst. Dat past heel goed bij benauwdheid. Er staat niet: bidden. Of gewoon: zeggen. Maar: roepen. Roepen doe je wanneer je in nood bent. De gemeente van Christus is in nood. Daarom roept zij in haar nood tot God Die leeft. Zij roept: Abba, Vader!
Dat zijn grote en heerlijke dingen. De Heere geeft het evenwel aan de kleinsten. Nu weet ik ook dat er christenen zijn, die zó gemakkelijk over deze dingen praten, dat je er kil van wordt. Alle verwondering en alle warmte is eruit weg. Natúúrlijk zijn zij kind van God. Waag het niet daaraan te twijfelen. Maar als je hen bezig ziet, is er zo weinig van dat aarzelende, dat behoeftige en kinderlijk afhankelijke te merken. En als je tussendoor zo eens op hun verbeten gezicht let, dan zie je meer de zelfverzekerde trekken van een knecht, die zijn geestelijk loon verdiend heeft en daarom nu zijn rechten gelden laat, dan de verbaasde blijdschap van een kind, dat alles verzondigd heeft en gedurig zijn geloof kwijt is — maar dat toch niet werd weggestuurd vanwege de Geest der aanneming tot kinderen. Wie echter deze Geest van Christus niet heeft, die komt Hem niet toe (vers 9).
Maar waar de Geest van Christus door de gemeente en door onze harten waait, daar verandert alles! Nee, niet eens en voor altijd. Wij vallen vaak weer terug. De apostel waarschuwt de gemeente van Rome niet voor niets. Terugvallen, tegenvallen, dan hèbben we het niet meer. Dan raken we weer in nood. Maar Hij heeft ons wel. En Hij komt terug. De Geest der aanneming tot kinderen. Om het opnieuw waar te maken. Om opnieuw onze vrees te veranderen in vreugde. Zo gaat het na Pinksteren voortdurend van hoog naar laag. En weer in de diepte van ellende terechtgekomen, denken we dat alles voorbij is. Zien we geen hand meer voor onze ogen. En overstemt het gehuil van de wolven al het andere. Tot de stille stem van de Geest ons hart weer in bezit neemt.
U hebt natuurlijk wel eens een angstig kind gezien. Zo'n klein meisje. Bedreigd, laten we zeggen, door een gemene hond. Het weet zich geen raad. Dan ineens hoort zij iemand zeggen: Je vader! En dat verstaat ze. En zij roept: Pappa, abba, vader! met een nog door angst verstikte stem. Maar aan die angst is al een einde gemaakt. Want wie kan er tegen haar vader op?
Dat angstige kind nu is de gemeente van Christus. Dat begrijpt u. Ze is aan alle kanten bedreigd. Die hond, dat is de wereld, die ons niet kent, omdat ze de Heere niet kent en ons daarom haten zal. Verdrukken zal. Overweldigen wil. En juist als we denken verloren te zijn, gaat er Iemand roepen. De Geest gaat getuigen. En dan gebeurt er iets heel wonderlijks. Het wonder van vers 16. De Geest gaat getuigen met onze geest. En tot onze eigen verbazing gaan we met de Geest meeroepen. Tegen de verdrukking in roepen. We worden erdoor meegenomen. Zomaar. Ineens. De Geest van Pinksteren gaat getuigen. Die gaat zingen. Het hoogste kinderlied zingen. En in ons gaat het zomaar meezingen.
U hebt misschien wel eens op een kerkorgel gespeeld. Dan gaat er bij sommige tonen ook wel eens wat meetrillen. Zoiets bedoelt Paulus in vers 16: De Geest getuigt met onze geest dat wij kinderen Gods zijn. Hoe en waar doet de Heilige Geest dat? In de prediking. Sinds Pinksteren mag de prediking getuigenis van de Geest zijn. Vraagt u van Wie de Heilige Geest dan wel getuigt in de prediking? Van de levende Christus! Dat blijft de ene en enige hartstocht van de Geest om het uit Christus te nemen en ons te verkondigen. Er wordt vanwege Pinksteren maar niet óver Hem gesproken, Hijzelf komt in de prediking naar ons toe. Om ons Zijn doorboorde handen te tonen. Met die handen neemt de Vader zondaren aan tot Zijn eigen kinderen. Met die handen komt Hij op het Pinksterfeest heel persoonlijk naar u toe. En naar jou. En ook naar mij. Om ons die doorboorde handen te laten zien, terwijl de Geest gaat getuigen met onze geest. Om in onze verslagen harten de kinderwoorden binnen te fluisteren. Een ogenblik mogen we dan al het andere vergeten. Een ogenblik is dan de strijd voorbij. De vrees verdwenen. De hemel op aarde. Oase in de woestijn. Vuur van Pinksteren. Warmte van de Geest. Hóór Hem getuigen. Van de Waarheid getuigen. Hij zegt: Ziet hoe grote liefde ons de Vader gegeven heeft, dat wij kinderen Gods genoemd zouden worden.
Wie had dat durven dromen. Doorboorde handen — nu is er geen twijfel meer mogelijk. De Geest Zelf laat het ons zien. En Zijn stille stem legt mij de woorden op de lippen:
Abba, Vader, U alleen,
U behoor ik toe!
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 mei 1991
De Waarheidsvriend | 16 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 mei 1991
De Waarheidsvriend | 16 Pagina's