Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Boekbespreking

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Boekbespreking

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Drs. P. de Vries, Het onfeilbare Woord. Uitgave De Groot Goudriaan, 1991, 320 pag., ƒ 45,–.
Het verval van de Kerk en het geestelijk leven in onze dagen heeft alles te maken met de crisis die er is rond het gezag van het Woord van God. Waar de Heilige Schrift niet langer wordt erkend als het gezaghebbende Woord, waardoor de levende God tot ons spreekt, daar staat alles open voor dwaling en blijven desastreuze gevolgen niet uit. Vanuit deze overtuiging heeft drs. P. de Vries het op zich genomen om een studie te schrijven over het gezag, de inspiratie en de interpretatie van de Bijbel, vanuit de belijdenis, dat we daarin van God een 'onfeilbaar Woord' ontvangen hebben, dat alleen ten koste van onze zaligheid van haar gezag kan worden ontdaan door de hedendaagse schriftkritiek en het in de praktijk laten overheersen van Gods Woord door menselijke meningen. Het is een helder en gedegen boek geworden, waarin de persoonlijke worsteling met de vragen van de Schriftkritiek te merken is, maar ook de hartelijke overtuiging dat we ten volle, tegen alle moderne opvattingen over de Schrift in, kunnen staan met de belijdenis dat de Bijbel, door de Heilige Geest geïnspireerd, het betrouwbare en voor alle tijden gezaghebbende Woord van God is voor alle terreinen van geloof en leven.
De inhoud van deze studie valt in zes hoofdstukken uiteen, waarvan ik nu kort de inhoud wil aangeven. Hoofdstuk 1 is een bijbelstheologische behandeling van het zelfgetuigenis van de Schrift. Uitgaande van de Sprekende God in Zijn Woord, wordt nagegaan hoe in het Oude en Nieuwe Testament zelf over het Woord wordt gesproken. Hierbij wordt grote aandacht gegeven aan de vragen die er zijn rondom de interpretatie van Jezus en de N.T. schrijvers van het Oude Testament. Is er sprake van verschuiving, tijdgebondenheid van de interpretatie of zelfs kritiek? Overtuigend wordt aangetoond, dat er sprake is van een duidelijke eenheid van de Schriften van Oude en Nieuwe Verbond en dat er geen meerdere waarde en gezag van de boeken van het Nieuwe Testament is ten opzichte van het Oude.
Het tweede hoofdstuk gaat over de aard en de omvang van de inspiratie. In de Bijbel is Gods openbaring in woorden van mensen vastgelegd. Het gaat hierin niet om verslag van de openbaring, maar de openbaring zelf Schrift en openbaring zijn niet te scheiden. De schrijver staat op het standpunt van de verbale, de woordelijke inspiratie. De wijze van inspiratie wordt daarmee niet verklaard en de individualiteit van de bijbelschrijvers wordt ook niet onderdrukt; de menselijke factor is een reëel element. Een en ander betekent niet dat er geen vragen zijn, maar duidelijk moet wel worden gezien dat de uitkomst de woorden zijn zoals God ze wil zien als Zijn openbaring. Dit neemt niet weg, dat de schrijvers ook de taal van hun tijd spraken, een niet-wetenschappelijke taal vaak, zodat we die ook niet als exacte wetenschappelijk informatie hoeven te lezen. Maar wat ze in de taal van alledag schreven, is waarachtig en betrouwbaar. De tijd en de cultuur hebben de weergave van de schrijvers wel gestempeld, maar niet gebonden aan een bepaalde tijd. De Vries wijst, m.i. terecht, de term 'organische inspiratie' af hoewel hij met de intentie van Bavinck, die deze term gebruikte, volledig instemt. De Schrift is geen organisme. Wie er zo over spreekt, verzelfstandigt het te zeer ten opzichte van de sprekende God door Zijn Heilige Geest. Verder komen in dit hoofdstuk de vragen van accommodatie, harmonisatie, de kwestie van de handschriften en de vertaalmethode van de Bijbel aan de orde. Het laatste betekent niet, dat de tekstgeschiedenis en een bepaalde vertaalmethode tot de inspiratie worden gerekend, hoewel een plaatsing van deze thema's in een hoofdstuk over aard en omvang van de inspiratie wel die suggestie zou kunnen bevatten.
Het derde hoofdstuk is meer een dogmatische verhandeling over het gezag van de Heilige Schrift. De schriftleer is onlosmakelijk verbonden met de Godsleer. Wie aan het ene tornt, die doet ook afbreuk aan het andere. Er wordt gepleit voor een evenwichtige benadering van het formele en materiële gezag van de Schrift; beide mogen niet van elkaar losgemaakt of tegen elkaar worden uitgespeeld. De belijdenis van de volkomenheid van de Schrift sluit niet aan bij het moderne levensgevoel, maar de Schrift eist dan ook bekering tot God, is niet bedoeld zich aan te passen aan mensen.
Er is een apart hoofdstuk gewijd aan de vraag, die een van de drijfveren is voor het schrijven van dit boek, nl. de vraag hoe wij ook in een tijd van schriftkritiek komen mogen tot een aanvaarden van het gezag van de Schrift. Hier gaat het over uiterlijke bewijzen en het innerlijk getuigenis van het Goddelijk karakter van het Woord. De Schrift heeft absoluut gezag, omdat we mogen geloven en ervaren, dat God Zelf daarin tot ons spreekt. De Schrift heeft Goddelijk gezag, of mensen dat nu erkennen of niet, maar het wordt alleen door de innerlijke overtuiging van de Geest aanvaard. Terecht wil de schrijver de overtuiging, dat de Bijbel de waarheid is, niet losmaken van de kennis van de Waarheid, Die Christus Zelf is. Het puur historisch geloof in het geïnspireerde Woord wordt hier niet in bescherming genomen. Op pastorale wijze wordt dit hoofdstuk besloten met een behandeling van de vraag, hoe het zit met ware gelovigen, die twijfelen aan het gezag van de Schrift.
De laatste twee hoofdstukken zijn historisch van aard. De schriftleer van Calvijn, Owen, Turretinus en Wilhelmus à Brakel worden in het ene besproken en die van Kohlbrugge. Spurgeon en Barth en de Amerikaanse fundamentalisten in het andere. Het lijkt een wat willekeurige selectie, waarbij de voorkeur van de schrijver de toon aangeeft. Terecht wordt er onderscheid gemaakt tussen de reformatorische schriftvisie en de typisch Amerikaanse beweging van het fundamentalisme, dat met haar triomfalisme en activisme toch ver is verwijderd van het belijden van de Reformatie. Het verschil tussen het klassiek protestantisme en het fundamentalisme is echter niet zodanig, dat deze twee tegen elkaar uit te spelen zouden zijn op het punt van de inspiratie en de reikwijdte van het gezag van de Schrift. Het gaat meer om de wijze van omgang met de Schrift, waarin de wegen uiteengaan. Tot zover de weergave van deze studie over het Schriftgezag. Het is een uitvoerig en grondig boek. waar heel veel studie aan ten grondslag ligt, een veelheid van literatuur wordt vermeld en kan de lezer bij verdere studie dienstig zijn. Toch is het heel helder en eenvoudig geschreven. De schrijver heeft de gave om wat hij zeggen wil, duidelijk en belijnd onder woorden te brengen. Hij gaat de confrontatie in alle eerlijkheid niet uit de weg en maakt zich niet goedkoop van de vragen af. Het wil kennelijk overtuigen en doet dat ook. Het is ook in rapport met de vragen die er in onze tijd van schriftkritiek aan de orde zijn. Het kan velen, die aangevochten worden met twijfels aangaande het gezag van de Heilige Schrift, bijzonder tot hulp en steun zijn. Ik wil dit waardevolle boek dan ook van harte aanbevelen.
M.A. van den Berg, Groot-Ammers

Ds. P. de Vries (red.), Jeugd en Opwekking. Boekhandel/Uitgeverij De Roos, Vlaardingen, 74 blz., ƒ 12,50.
In de Appèlreeks is een boekje verschenen, waarin de toespraken zijn opgenomen, die gehouden zijn op een Jeugdappèldag in 1988 in Nieuw Lekkerland.
Het thema van deze dag was Opwekking. In de toespraken wordt dit thema van verschillende kanten belicht.
De toespraken verschillen inhoudelijk nogal wat. De eerste twee toespraken bevinden zich in een klassiek gereformeerd spoor, zijn ontdekkend, zonder polemisch te zijn. De laatste twee toespraken zijn uit een wat ander hout gesneden. Vooral de derde toespraak is sterk polemisch en stelt de gebreken bij anderen, vooral de Evangelischen aan de kaak. Kunnen we ons een dergelijke luxe wel veroorloven? Hoe is het gesteld met het geestelijk leven in de gemeente waarin deze schrijver/spreker woont? Waar het boekje een diepe hunkering laat voelen naar een opwekking, is het mij het meest sympathiek. Waar het deze diepte inlevert voor algemeenheden, staat het veel verder bij mij vandaan.
W. Verboom, Harderwijk/Hierden

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 december 1991

De Waarheidsvriend | 24 Pagina's

Boekbespreking

Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 december 1991

De Waarheidsvriend | 24 Pagina's