Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Prediking (4)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Prediking (4)

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Appèl in de prediking
In ons vorige artikel schreven we iets over het wezen van de prediking. Het is God zelf, die met zijn eisen en beloften naar ons toe komt. Die ons roept en aanspreekt, waardoor wij ten volle verantwoordelijk worden gesteld.
Dat betekent dat het maar niet een aantal waarheden zijn die verkondigd worden. Dat komt ook voor, dat het geloofsleven beschreven wordt, soms tot in de details toe, zonder dat de gemeente er zelf bij betrokken wordt. Maar dat is een beschrijvende, ontrafelende, objectiverende prediking. Het gaat erom dat de gemeente niet een aantal vertrouwde en bekende klanken hoort, maar dat er aangedrongen wordt op een keuze, op een beslissing. In dit verband denk ik aan de Dordtse Leerregels: 'Het is de belofte van het Evangelie dat een ieder die in de gekruisigde Christus gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe; welke belofte aan alle volken en mensen tot wie God naar Zijn welbehagen Zijn Evangelie zendt, zonder onderscheid moet verkondigd en voorgesteld worden, met bevel van bekering en geloof (D.L. II, V).
Het heeft ons heel veel te zeggen, dat juist de Dordtse Synode in de leer van de uitverkiezing geen belemmering heeft gezien voor het uitdrukkelijk belijden van de roeping, die ernstig en welgemeend is. Omdat God het zo ernstig meent, moeten wij het zo ernstig nemen. Dat geldt zowel voor allen die onder de kansel zitten, maar ook voor hen die erop staan. Ik denk aan wat Paulus schrijft aan het slot van 2 Cor. 5: 'Wij dan wetende de schrik des Heeren, bewegen de mensen tot het geloof'. Waarom zegt Paulus dat? Omdat hij wist dat zijn hoorders elk ogenblik voor de rechterstoel van Christus gesteld konden worden, en dan moesten zij in Christus geborgen zijn. Dan moesten ze daar 'het amen op de prediking horen, hetzij tot hun vrijspraak, hetzij tot hun veroordeling'. Zijn prediking was een indringend gebod: laat u met God verzoenen. Door Paulus heen, door de dienaar van het Woord hem is het Christus die keer op keer tot de gemeente bidt. Wat een ontroerende werkelijkheid: wij willen niet, maar. Hij wil onze zaligheid.
Wat een ernst geeft dat tegelijk aan de prediking. Want wie deze Christus en zijn bloed onrein acht, en met voeten treedt, wie de Geest der genade smaadheid aandoet, voor hem blijft er geen slachtoffer meer over voor de zonde. Dan hebben we ook Hem te verkondigen die gezegd heeft: Mijn is de wraak. Ik zal het vergelden. Vreselijk zal het zijn te vallen in de handen van de levende God (Hebr. 10 : 30, 31).
Als het goed is gaat in de prediking steeds weer een appèl uit. Tot de gemeente, zeker. Tot de gemeente van het verbond. U dacht toch niet dat het verbond, en de realiteit daarvan de bekering en het geloof overbodig zouden maken? Dat is een dwaling die je nog wel eens tegenkomt, dat het verbond en de prediking daarvan, de klem van de roep tot geloof en bekering afzwakt. Het tegendeel is waar! Vanuit Zijn verbond komt God met Zijn beloften en eisen. 'Wij worden' (zegt ons doopformulier) 'vermaand en verplicht tot een nieuwe gehoorzaam­ heid, nl. dat wij deze enige God, Vader, Zoon en Heilige Geest aanhangen, betrouwen en liefhebben... de wereld verlaten, onze oude natuur doden, en in een nieuw godzalig leven wandelen.' We mogen niet voetstoots aannemen dat de gemeente van het verbond uit enkel wedergeborenen bestaat. Dat zou een geweldige vergissing zijn, waarbij de ontzaggelijke ernst van de mogelijkheid van het ongeloof en de huichelarij uit het oog is verloren.
Kunnen wij de hoorders het geloof aanpraten? Wij weten dat de Heilige Geest het geloof in de harten werkt (H. Cat. zondag 25). Wij zijn heel diep afhankelijk van de Geest. Dat bevrijdt ons dan ook van alle krampachtigheid en dwangmatigheid. En tegelijk gaat het appèl uit van de levende en sprekende God, die in de evangelieverkondiging voor ons staat. Een biddende Christus staat voor zijn gemeente, met het aanbod van zijn genade. Negeren van dit spreken, en op een afstand blijven van deze Christus is levensgevaarlijk. Zijn wij ons dat steeds bewust?

Bevindelijk preken
De vraag is meermalen gesteld of de bevinding wel een plaats mag hebben in de prediking. Is ze niet veel meer een vrucht van de prediking, die als zodanig nog niet tot de prediking zelf hoort? Prediking is, om de bekende woorden uit de beschrijving van het pinksterwonder te gebruiken = de grote daden Gods verkondigingen (Hand. 2 : 11) en dat in iedere taal. Wie de daden van God verkondigt, spreekt toch niet over de mens?
Deze gedachte laat zich verstaan. Toch is het de vraag of zij steekhoudend is. Wij zouden op dit bezwaar willen antwoorden dat het Woord van God een echo krijgt in het hart van een mens. Dat laat de Bijbel ons zo vaak horen en zien. In de Schrift zelf ontmoeten we de gelovigen met hun bevinding. Als voorbeeld noem ik het boek der Psalmen, Wij kunnen om deze weerklank die de boodschap van God vindt in het leven van mensen in de prediking onmogelijk voorbijgaan.
De bevinding in de prediking heeft alles te maken met de Heilige Geest. Waar de Geest in ons leven werkt, is het geloof geen beschouwing, maar een hartelijk doorleefde werkelijkheid. Bevinding is beproefdheid (Rom. 5 : 4). Er komt zoveel tegenop, van buitenaf en van binnenuit. De hoop op God en het leven uit Christus worden zo vaak bestreden en aangevochten. Er zijn vijanden, de ziekte en de dood. Dat geeft bewogenheid en veelkleurigheid aan het geloofsleven. Er is een verdieping in de kennis van Christus, een volwassenheid in het geloof, waardoor wij sterk staan temidden van beproeving en verzoekingen. Er is ook sprake van de verzegeling met de Geest. Het komt tevoorschijn in een dagelijkse handel en wandel met de wet van God in het hart, en een leven geleid door de Geest. Het leven met God gaat door de diepten van aanvechtingen en zelfveroordeling, maar ook over ongekende hoogten: aanneming tot kinderen, de zekerheid van de eeuwige verkiezing in Christus, de vreugde in het leven met God. Dit alles dient ook aan de orde te komen in de prediking, zodat er een stuk herkenning is, maar ook werkelijke verdieping. Zoëven noemde ik de Psalmen waarin deze geloofservaring doorklinkt, waar de gelovige dichter met God leeft, in het aangezicht van de ziekte, de vijanden en de dood. Met name de Romeinenbrief geeft deze bevinding een plaats in een diep en breed kader; niet alleen het vijfde, maar ook het achtste hoofdstuk, waar de apostel schrijft over de in ons zuchtende Geest, en over de zuchtende schepping.

Geen extra
U merkt: de bevinding is niet een extraatje bij de prediking, of zoiets als een sausje om alles aantrekkelijk te maken. Waar de prediking voluit naar de Schrift is en gericht op het hart van de enkele mens en op het leven in z'n breedte, daar is het een vanzelfsprekende zaak.
Bevinding is met het geloof door het leven heen moeten met al zijn aanvechtingen, stijd, verdrukkingen door de vijanden, twijfel en verleidingen. Bevinding is de verwerkelijking van het geloof in Christus Jezus in het dagelijks bestaan waar geleden en geklaagd wordt, waar ook door de Geest geroemd wordt en een intense blijdschap doorbreekt, hoe ook nog getemperd bij tijden.
Nog eens: bevinding is niet iets naast het geloof, maar de levenservaring van het geloof. Waar de ellende wordt doorleefd, waar het oog gericht wordt op Christus, en waar het hart vol is van dankbaarheid voor deze onuitsprekelijke genade. Dat zijn de drie 'stukken' van de Heidelberger. Die drie 'stukken' zijn geen drie levensperioden, maar het zijn kanten, aspecten van de bevinding van het geloof. Bevinding is waarheidsverwerkelijking in eigen konkreet bestaan. Dat alles geeft ook een gloed, een glans aan de prediking, warmte. Herkenning ook voor de mens van vandaag. Wanneer deze geloofservaring namelijk in bijbelse en heldere taal, en niet in gestolde termen, vertolkt wordt, is er de herkenning voor de mens van deze tijd dat hij met al z'n moeiten en vragen en aanvechtingen in de Bijbel al voorkomt.

Bevinding en het dagelijks leven
Zoëven noemde ik al het konkrete bestaan, het christelijke leven in z'n breedte. Ik zou dat graag willen accentueren. Er is in de bevinding een stuk ruimte en gevarieerdheid, die tot uiting komt in de dagelijkse praktijk van het leven. En dan zou ik hier niet alleen het persoonlijk leven willen noemen, maar ook de wijdere verbanden van gezin en gemeente, kerk en samenleving. Ook daar wil de Geest heiligend werkzaam zijn, zodat we dat gewone leven beleven voor Gods aangezicht.
Wanneer we daar oog voor hebben, geeft dat tegelijk ook een verbreding en uitwaaiering van de inhoud van de prediking. Het betekent dat niet alleen de weg tot Christus, maar ook het leven uit Christus dan ter sprake zal komen. Behalve het innerlijk leven van de geloofservaring in zijn hoogtepunten en dieptepunten zal dan ook het konkrete bestaan en het leven van alle dag aan de orde komen. Waar de Geest vernieuwend inwerkt in het leven, daar weet een mens zich met z'n hele bestaan, uiterlijk en innerlijk door God aangesproken, en blijvend aangewezen op zijn Geest.
Bij Calvijn zijn al die gebieden nog vrij duidelijk aanwezig. We wijzen alleen maar op het derde deel van zijn Institutie. Daarin gaat het over de wijze waarop de genade van Christus verkregen wordt en welke vruchten daaruit voor ons voortkomen, en welke werkingen daaruit volgen. Calvijn spreekt dan zowel over de verborgen werking van de Geest in het hart maar ook over de heiliging van het dagelijks leven. Bij deze hervormer zijn dat geen verschillende, afzonderlijke terreinen.
In de eerste tijd van de Nadere Reformatie is deze plaats die de bevinding inneemt in het gehele christelijke leven nog duidelijk aanwezig, maar daarna zien we een verinnerlijking optreden. Dat zal zeker samenhangen met allerlei teleurstellende ervaringen die de predikers hebben opgedaan. In de gemeente en in het volksleven bleek zo weinig terug te vinden van wat de jaren door werd gepreekt. De praktijk bleek zo weerbarstig. Daarom die toenemende verinnerlijking, en een meer en meer opgeven van het gewone, konkrete bestaan, en een zich terugtrekken in de binnenkamer van de individuele, geestelijk levende gelovige. Er heeft dus in toenemende mate een individualisering en isolering van het geestelijke leven plaatsgevonden.
We kunnen de vraag stellen in hoeverre deze abstractie van de bevinding een verdere geestelijke vervreemding tot gevolg heeft gehad, en de kloof met het leven van elke dag alleen maar groter heeft gemaakt. Wij zijn ervan overtuigd dat waar de Heilige Geest de geloofsverbondenheid om Christus werkt, dit nieuwe leven ook zichtbaar dient te worden in de dagelijkse praktijk. En dat dit alles zeker ook konsekwenties heeft voor de prediking. De godzaligheid zal haar uitwerking moeten hebben in gezin en gemeente en ook in de brede verbanden van kerk en maatschappij. Naast de in een eerder stadium reeds genoemde noties hoort ook dit laatste in de prediking aan de orde te komen. Wanneer dat niet gebeurt is het gevaar groot dat het leven van de gemeente en het persoonlijk geloofsleven gaat verschralen.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 maart 1992

De Waarheidsvriend | 20 Pagina's

De Prediking (4)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 maart 1992

De Waarheidsvriend | 20 Pagina's