Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het gebed van de tollenaar

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het gebed van de tollenaar

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

'O God, wees mij zondaar genadig'Lucas 18 : 13b

'En de tollenaar, van verre staande, wilde ook zelfs de ogen niet opheffen naar de hemel, maar sloeg op zijn borst, zeggende "O God, wees mij zondaar genadig".'

Het zijn bekende woorden uit de gelijkenis van de Farizeeër en de tollenaar. Eerst heeft Christus de Farizeeër getekend, die opging naar de tempel om te bidden. Eigenlijk heeft hij niets van de Heere nodig, want zijn gebed is één dankzegging: 'O God, ik dank u dat ik niet ben gelijk de andere mensen, rovers, onrechtvaardigen, overspelers of ook gelijk deze tollenaar. Ik vast tweemaal per week; ik geef tienden van alles wat ik bezit'. En hiermee is zijn gebed ten einde. Hij heeft niets te vragen en niets te belijden. Genade heeft hij niet nodig, want schuld heeft hij niet. Integendeel, hij heeft alleen maar zijn goede werken de Heere aangeboden. Zijn gebed is slechts een roemen in eigen gerechtigheid en vroomheid. Hoe ongelukkig is deze man, die daarvan een grond maakt om voor God te kunnen bestaan en die meent God daarmee een dienst te bewijzen.

En dit geslacht is nog niet uitgestorven. Wat een gronden en grondjes worden er al niet aangedragen. Maar onze beste werken zijn met zonden bevlekt en onze gerechtigheden zijn als een wegwerpelijk kleed. Wat wij nodig hebben is de gerechtigheid van Christus, die Hij verworven heeft met het offer van Zijn leven... Gelukkige mensen zijn zij, die door het geloof weten mogen, dat Christus alleen hun gerechtigheid is. Weet u dat ook? Zo niet, bid dan om het ontdekkende licht van de Heilige Geest, waardoor u uw schuld leert belijden voor de Heere en om genade leert smeken tot Hem, Die genade schenken kàn, maar wat nog veel groter wonder is, ook genade schenken wil.

Tegenover de Farizeeër stelt de Heere de tollenaar. Tollenaren waren mensen, die in dienst van de Romeinen, de belasting inden voor de vijand. Zij waren verraders en afpersers van eigen landgenoten en daarom door ieder gehaat. Van deze tollenaar zegt Jezus, dat hij van verre stond. Waarom? Omdat hij zich niet waardig keurde om tot God te naderen. Hij is immers een onheilige. Hij heeft zijn schuld voor de heilige God leren zien en daarom durft hij niet naar voren te komen, maar blijft hij van verre staan. De Farizeeër was zo ver mogelijk naar voren gekomen, maar de tollenaar blijft achteraf staan. Wat een verschil. Bij de Farizeeër vinden we hoogmoed, bij de tollenaar ootmoed. Hij durft zelfs zijn ogen niet op te heffen naar de hemel. Heel zijn houding spreekt van schuld voor de Heere. De Heere ziet de mens in al zijn doen en laten, weet van zijn zonden, kent zijn gedachten. Wie zou dan niet vrezen en zijn ogen niet neerslaan voor de heilige God? Wanneer hij daar zo van verre met terneergeslagen ogen staat, slaat hij zich op de borst. De kanttekenaren zeggen hiervan: tot teken van hartelijk leedwezen over de zonde. Deze man legt de hand, waar de smart zit, de geestelijke smart. Het is alsof hij zeggen wil: hier zit het, hier van binnen. Zijn zonde is hem een wonde geworden. Het is de pijn van de zonde. Hij is bekend gemaakt met de verdorvenheid van zijn hart. En terwijl hij met zijn hand op de borst slaat, bidt hij: 'O God, wees mij zondaar genadig'. Eigenlijk staat er in de grondtekst: de zondaar. Dat is persoonlijker. Dat we zondaren zijn, zal niemand van ons ontkennen. Maar als er een mens de zondaar wordt, dan wordt hij zondaar voor en onder God.

De tollenaar heeft niet zoveel woorden voor zijn gebed nodig als de Farizeeër, want hij bezit niets: geen gerechtigheden, geen verdiensten. Hij kan alleen maar pleiten op de genade van God. Hij kan niet langer met zijn zonde en schuld blijven leven. Hij weet ook, dat het enkel genade zal zijn, wanneer de Heere hem hoort en verhoort. Hij weet, dat hij het niet verdiend heeft. Maar hij kan buiten verzoening en buiten schuldvergeving niet meer leven.

De Farizeeër had alleen maar te danken, maar de tollenaar kan alleen maar bidden, smeken, roepen om genade. En zijn gebed werd verhoord. Hij ging gerechtvaardigd in zijn huis. Als een goddeloze door God gerechtvaardigd op grond van Christus' Borgwerk. Wat een blijdschap zal zijn hart vervuld hebben. Zijn zonden zijn hem vergeven, genade ontvangen. Welgelukzalig is hij, wiens overtreding vergeven, wiens zonde bedekt is, bedekt door het allesreinigende bloed van Christus.

Allen, die de gestalte en het gebed van de tollenaar niet vreemd zijn, houdt maar aan, want wie Hem aanroept in de nood, die vindt Zijn gunst oneindig groot.

Want onze God ontfermt zich op 't gebed.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 juli 1992

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

Het gebed van de tollenaar

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 juli 1992

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's