Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit de Pers

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de Pers

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Kerk en jongeren
De Generale Synode van de Gereformeerde Kerken in Nederland bespraken onlangs twee beleidsrapporten over de plaats van de jongeren in de gemeente. De ingrijpende kerkverlating die ook de GKN treft, had enkele jaren geleden de Gereformeerde Synode doen besluiten een onderzoek te laten instellen naar dit verschijnsel. Ook was er in 1981 een besluit genomen tot nadere bezinning te komen over de rechten en plichten van doopleden. Twee beleidsrapporten waren het resultaat van een en ander. Het ene rapport draagt als titel Weg van geloven en wil een bijdrage leveren aan het beter handelen van de kerk in relatie met jongeren. Een tweede rapport is Kerk door de knieën, over rechten en plichten van doopleden. Het onderzoek is uitgevoerd in samenwerking met de vakgroep Praktische Theologie van de Theologische Faculteit van de Vrije Universiteit. In het dagblad Trouw van 3 februari gaf onderzoeker H. Alma enkele toelichtingen bij het rapport 'Geloven in de leefwereld van jongeren'. We lichten daar een fragment uit.

Enkele cijfers van de enquête: meisjes zijn rechter in de leer dan jongens. Tweeënvijftig procent van de meisjes gelooft in de God van het christendom, terwijl maar 35 procent van de jongens dat doet. Wie veiligheid en geborgenheid bij z'n ouders ervaart, heeft ook 'n vertrouwd gevoel als het over God gaat. De belangstelling voor kerk en geloof tussen het vijftiende en het zeventiende levensjaar blijft stabiel, maar de invulling van het geloof wordt minder christelijk. Zonder godsdienstige praktijken thuis, zoals bidden voor het eten, verliezen jongeren zeker het geloof.
Uit gesprekken met de zeven jongeren blijkt in elk geval één ding: de kerken staan voor een hachelijke taak willen ze het tij keren van jongeren die de kerk de rug toekeren. Want ondanks de gemeenschappelijke achtergrond van de geïnterviewde jongeren, blijken ze heel verschillend tegenover kerk en geloven te staan. Om maar de uitersten te noemen: Liesbeth (16) gaat niet meer naar catechisatie, omdat ze daar niet over haar geloofstwijfels mag praten. Erik (17) gelooft op een heel traditionele wijze, zonder daar ook maar een enkel vraagteken bij te plaatsen. En Monique (16) weigert te bidden aan tafel omdat ze niet gelooft, maar ze luistert wel graag naar gospelrock.
Probeer daar als kerk eens adequaat jongerenbeleid op te bedenken! 'Ik heb geen recept', zegt Hans Alma (zelf 30 jaar) dan ook beslist. 'Je moet dit soort ontwikkelingen goed volgen en zoeken naar mogelijkheden om daarmee aan de slag te gaan. Maar het is meer zoeken dan een recept volgen.'
Misschien wel de belangrijkste uitkomst van het onderzoek is dat ouders een belangrijke rol vervullen bij de geloofsoverdracht. Maar in vorige onderzoeken is te gemakkelijk met de beschuldigende vinger naar hen gewezen als de boosdoeners van de geloofsafval van hun kinderen. Alma komt tot een andere conclusie: het belangrijkste struikelblok is de fragmentarisering van het bestaan.
Christelijk opgevoede jongen brengen het geloof alleen maar in verband met de kerk, niet met andere 'levensdomeinen'. Ze zijn geseculariseerd op school, dansles of op de voetbalclub, maar gelovig op catechisatie en in de kerkdienst. Het meest sprekende voorbeeld is Erik. Hij komt uit een orthodox hervormd gezin en voelt zich daar prima bij, maar ziet niet het minste bezwaar om op zondag zijn wielrenhobby uit te oefenen, terwijl dat van de kerk, waar hij 's zondags naar toe gaat, eigenlijk niet mag.
Alma, die evenmin moeite heeft met fietsenop zondag, vindt het een typerend voorbeeld: 'Jongeren leiden een leven dat uit zoveel verschillende terreinen bestaat, uit domeinen waar op zoveel verschillende manieren tegen kerk en geloven wordt aangekeken, dat het daardoor steeds moeilijker wordt een christelijk referentiekader over te dragen. Thuis lukt dat nog wel, maar het is zo weinig in overeenstemming te brengen met wat ze in de rest van hun leefwereld tegenkomen, dat de doorwerking van kerk en geloven op andere terreinen erg moeilijk wordt'.

Zo praten jongeren op school, na de jazzgymnastiek en op het zaterdagwerk onder elkaar niet over God, kerk en geloof. Dat doe je niet, net zomin als opletten bij de dagopening. Geloven moetj e in je eentje doen, maar dat valt niet mee. Stiekem blijken de door Alma geïnterviewde jongeren er wel behoefte aan te hebben over geloof te praten met leeftijdsgenoten. Maar niet op catechisatie, die te zeer eenrichtingsverkeer is van dominee naar catechisanten of gaat over vragen waar zij helemaal niet mee zitten.

Wie al eerder kennis nam van dergelijke onderzoeken in het recente verleden, leest ook weer niet zoveel nieuwe dingen. Dat schrijft terecht dr. H.R. Juch in het Centraal Weekblad van 5 februari 1993 onder het opschrift 'Ontdekt wat we allang wisten?' Zelf geeft hij een kort overzicht van de inhoud van genoemde rapporten, o.a. als volgt:

Een belangrijk onderdeel van het beleidsrapport is het thema 'geloven en kerk in de leefwereld van jongeren'. Een paar opmerkingen wil ik graag uit het geheel lichten. Jongeren zijn vooral op het hier-en-nu gericht. De levensbeschouwing levert aan de vormgeving van hun leven maar een bescheiden bijdrage. 'Geloven' is niet zozeer het fundament, maar een onderdeel van hun leefwereld. In de tweede plaats wordt gewezen op het feit dat 'voorbeelden' van andere mensen, van bijbelverhalen, van media, van popmuziek in hun leven erg belangrijk zijn. Het voorbeeld van de ouders speelt voor het overnemen van het geloof een grote rol. Daarbij is wel verschil tussen een 15- en een 17-jarige, maar dat is vanwege de leeftijd en de ontwikkeling in de tussenliggende jaren begrijpelijk. Het probleem is dat het christelijk geloof zich alleen afspeelt in de privé sfeer van het gezin en niet meer door de samenleving als geheel gedragen wordt.
Vrije tijd en school zijn belangrijker dan kerkdienst en catechese. Bovendien blijkt dat jongeren weinig contacten hebben met leeftijdsgenoten binnen de kerk. De kerkelijk betrokken jongeren zijn over het algemeen buiten het bijwonen van kerkdiensten niet actief in de kerk. Het is opvallend dat jongeren niet veel gebruik (kunnen) maken van het hun overgedragen geloof in de omgang met problematische ervaringen. Jongeren hebben wel een aantal geloofsinhouden en -vormen overgenomen, maar hebben blijkbaar niet geleerd met hun eigen levenservaringen.

Het blijft moeilijk om in te vullen hoe je als kerk in moet gaan op ontwikkelingen alsook in deze rapporten weer aangeduid. Alma geeft aan dat jongeren te verschillend denken om simpele oplossingen te bieden. Wel viel me op, dat door onderzoeker Alma wordt gezegd dat ouders vaak ten onrechte de schuld krijgen van de geloofsafval van hun kinderen. Want zonder het doorgeven door ouders van christelijke opvattingen zou de kerk helemaal nergens meer zijn in deze tijd.

Pastorale zorg voor jongeren
Dat was eind vorig jaar het thema van de bezinning door de HGJB-Gelderland, aangeboden op een tweetal avonden voor ambtsdragers en een speciale bezinningsdag voor predikanten. Centraal in deze bezinning stond het persoonlijk jongerenpastoraat en ondersteuning van ouders bij de geloofsopvoeding in het gezin. Ik licht een klein fragment uit een praatpapier, gebruikt bij genoemde bezinning.

In ontmoetingen met jongeren ontdekten we o.m.:
* Er wordt thuis weinig of niet over geloof gesproken.
* De secularisatie heeft sterker toegeslagen dan wij ons vaak bewust zijn. (Extra aandacht voor jongeren is dus heel hard nodig.)
* Jongeren ervaren niet veel steun vanuit de kerk
* Er is een afstand tussen ambtsdragers en jongeren (wederzijds).
* Jongeren staan open voor contact(mogelijkheden).
* Jongeren willen eerlijke antwoorden horen.

De problemen, die op de Generale Synode van de GKN aan de orde kwamen, gaan geen enkele kerkgemeenschap voorbij. Ook in 'onze gemeenten' is kerkverlating een steeds meer voorkomend verschijnsel. Het zou eigenlijk gedurig op de kerkeraadsvergadering aan de orde moeten komen: hoe gaan we daar mee om? Welke wegen zijn voor nu begaanbaar om onze kinderen en jongeren vast te houden?

Kerk en kerkverlaters
In 'De Wekker' van 5 februari 1993 staat een boeiend artikel te lezen van de hand van ambtsdrager D. Koole (Christ. Gereformeerd) onder het opschrift 'Hoe gaan we als kerk met jonge kerkverlaters om?' Koole vermeldt de klacht van ouders van kerkverlaters, dat er door de kerk vaak te weinig naar hen als gezin wordt omgekeken. Kerkverlaters worden te makkelijk aan hun keus van de kerk af overgelaten. Koole concludeert terecht 'dat we ons vandaag in de kerk te gauw neerleggen bij de conclusie dat kerkelijke ontrouw bij jongeren een gegeven is, waar we maar mee hebben te leven…'
Oorzaken van kerkverlating kunnen heel verschillend zijn. In zijn artikel somt dhr. Koole een 11-tal oorzaken op.

Om enkele voorbeelden te noemen:
– volstrekte ongeïnteresseerdheid in wat kerk en geloof 'te bieden hebben' en hang naar ongebondenheid en naar ruimte om zonder die akelige beperkingen van een christelijk regime, voluit te genieten van de genoegens waarvan in dit leven zo volop voorhanden is;
– twijfel aan de waarde van het geloof door ervaringen in moeilijke situaties of verstoorde verhoudingen in het gezin, door slechte voorbeeldwerking bij de ouders, door een leefpatroon in het gezin, waaruit duidelijk blijkt dat het geloof er geen integrerend bestanddeel van vormt;
– reactie op een al te strenge godsdienstige opvoeding, waarin een dwangmatig moeten het blijde mogen overheerste, zonder overtuigende argumentatie van de zingeving van de dingen;
– twijfel aan de intellectuele geloofwaardigheid van het geloof waaronder te verstaan het niet meer helemaal voor waar en zeker houden van de dingen rond en in de bijbel, zoals het ons door de kerk en in het gezin altijd is voorgehouden;
– afkeer van de kerk als instituut, dat het leven onvrij maakt door verplichtingen en regels op te leggen, die met het eigenlijke van het geloof lang niet zoveel te maken hebben als men wel wil doen geloven: 'Ik kan ook – en misschien nog wel beter – geloven zonder de kerk', is een nogal eens door jongeren gehanteerd argument;
– keuze van een ongelovige, in elk geval niet kerkelijke partner, die zich in de levensbeschouwelijke instelling van de ander niet wenst te verdiepen en er zich niets van eigen wenst te maken, bij voorbeeld door de kerkgang mee te maken en mee te doen in het godsdienstig ritueel van elke dag in huis; als de kerk zich in deze keuze niet meegaand toont – b.v. bij aanvraag tot bevestiging van het huwelijk als men op dat kerkelijk ritueel op de trouwdag toch prijs stelt – gebeurt het niet zelden dat de kerkelijke partner de kerk ook maar laat voor wat ze is of elders kerkelijk heil gaat zoeken, waar men wat vrijer en gemakkelijker met de dingen omgaat;
– homofilie, waardoor men zich in de kerk niet (meer) als volwaardig geaccepteerd voelt;
– ongehuwd samenwonen, waarbij men zich niet gelukkig voelt binnen een kerkelijke gemeenschap die deze vorm van samenleven tussen twee mensen niet als legaal aanvaardt en er kerkelijke tuchtmaatregelen aan verbindt;
– het aangaan van vriendschappen met jongeren, voor wie de kerk geen betekenis en het geloof geen aantrekkelijkheid meer heeft;
– teleurstelling in het eigen kerkelijk leven en als gevolg daarvan gegroeide belangstelling voor andere godsdienstige denkrichtingen, in het gunstigste geval voor geloofsgemeenschappen waarbinnen de fundamentele geloofswaarheden even grote geldigheid hebben als in de eigen kerk, maar misschien op andere manier worden beleefd en uitgedragen; in het ongunstigste geval voor religieuze groeperingen van bedenkelijk gehalte, soms van enigszins of sterke occulte signatuur.

Vervolgens wordt ingegaan op de vraag: hoe komt de kerk binnen bij een kerkverlater, ambtelijk pastoraal voor een gesprek?

Het zal misschien overbodig zijn om te zeggen, maar de kerk in de persoon van haar ambtsdrager kieze nooit de opstelling van de kerkelijke opsporingsambtenaar, waarbij de bezochte zich de gezochte voelt. Zonder zich te dwingen tot gewilde of gespeelde vriendelijkheid, moet worden geprobeerd een sfeer van vriendelijkheid en vertrouwen te scheppen, zodat de bezochte jongere zich zelf kan zijn en ruimte krijgt om aan zijn of haar gedachten en gevoelens op ontspannen manier uitdrukking te geven. Geef die jongere het overtuigende gevoel dat naar wat hij of zij naar voren brengt, echt met interesse wordt geluisterd. Weeg de woorden en de argumenten goed, probeer eruit gewaar te worden wat de werkelijke achtergronden van de kerkelijke ontrouw zouden kunnen zijn, stem in met wat bijval en begrip verdraagt of verdient, neem afstand van wat afkeuring of correctie behoeft, maar dan wel op een manier, die de ander het gevoel geeft dat achter die correctie alleen maar de intentie steekt om vast te houden. Heel belangrijk is ook dat geen antwoorden worden gegeven op vragen, die zonder antwoord moeten blijven. Vooral bij jongeren die door studie of gewoonnadenken met al of niet gekoesterde wetenschappelijke twijfel op tafel komen, kan men te maken krijgen met vragen die maar niet zo één-twee-drie en in sommige gevallen helemaal niet van een antwoord zijn te voorzien. Ik ben er wel eens getuige van geweest – en misschien heb ik me er ook zelf wel eens aan 'bezondigd' – dat goed bedoelde pogingen werden gedaan om antwoorden te bedenken in betrekking tot dingen waarvoor uit de bijbel geen sluitend antwoord af te leiden valt, dingen die in hun oorzaak, bedoeling en uitwerking voor ons mensen maar zeer ten dele duidelijk of zelfs geheel verborgen zijn. Dan worden soms antwoorden geconstrueerd, die bij verder doorvragen of dieper doordenken het niet blijken te houden. Het is beter te erkennen dat men op bepaalde vragen geen antwoord weet dan antwoorden te creëren die blijken geen antwoord of slechts een goed bedoelde poging daartoe te zijn.

In de hier bedoelde gesprekken is er in veel gevallen steeds dat éne concentratiepunt, aldus dhr. Koole: kan ik het helpen in een christelijk gezin geboren te zijn en kun je mij daar zo op vastpinnen?

In een ambtelijk gesprek met jonge kerkverlaters wordt – althans onder ons – met klem op deze verantwoordelijkheid gewezen. En daarop komt dan – zoals ik zelf enige tijd terug ondervond – wel wat terug. Is dat werkelijk verkiezing, dat ik in een christelijk gezin ben geboren of moet je dat niet veel meer als toevalligheid zien? Ik had 'voor hetzelfde geld' toch net zo goed in een onkerkelijk gezin geboren kunnen worden, zoals al die honderdduizenden jongens en meisjes die dan zogenaamd van dat voorrecht verstoken zijn? Steekt daar werkelijk Goddelijke selectie achter? Staan die anderen allemaal op achterstand?
Is geboren worden in een christelijk milieu, gedoopt zijn, catechetisch onderwijs volgen en eventueel belijdenis doen toch eigenlijk niet veel meer dan een soort godsdienstige vóórprogrammering, die anderen ontgaat? Hangt de verplichting tot kiezen als men tot onderscheid van jaren is gekomen werkelijk samen met verantwoordelijkheid die je al bij je doop is opgelegd? Ik neem het buitenkerkelijke jongeren helemaal niet kwalijk dat zij van het geloof niets begrijpen. Wie of wat zou hen ertoe moeten aanzetten om er iets van te leren begrijpen? En mij zou dan het voorrecht gegund zijn er wel 'onder te vallen'? Nou dan ben ik graag solidair met al die anderen. De kerk heeft het altijd maar over dat Verbond waarin je dan besloten zou zijn, maar als je hoort hoe daarover binnen de kerken wordt gedacht dan weten ze zelf niet eens goed wat ze er precies onder moeten verstaan. In deze geest ging het gesprek dat ik zelf enige tijd geleden met een jongere had. Hier liggen de moeilijkste dingen waarmee een ambtsdrager in het gesprek met de randkerkelijke jongere te maken kan krijgen. Hoe moeilijk maar tegelijk noodzakelijk is het dan om vanuit de bijbel en vanuit hetgeen de kerk in haar geschiedenis daaruit heeft leren verstaan, duidelijk te maken dat het de Heere God kennelijk heeft behaagd zich uit het hele menselijk geslacht een volk aan te trekken, dat Hij in Christus als Zijn volk erkent.

In het al genoemde bezinningsmateriaal van de HGJB wordt een aantal zaken onderstreept: vertrouwen winnen, gesprekjes met jongeren bij bepaalde soms ingrijpende momenten in hun leven (o.a. bij het op kamers gaan wonen, in dagen van ziekte, bij een sterfgeval van één der ouders of bij een echtscheiding, tijdens de voorbereiding op het belijdenis-doen, bij het verkering krijgen met een onkerkelijke). Ook wordt de suggestie aan de hand gedaan van wat heet briefpastoraat.
Hoe het ook zij, niemand kan ontkennen hoe groot onze verantwoordelijkheid is voor elkaar, ouderen voor jongeren en omgekeerd, binnen de christelijke gemeente.

J. Maasland

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 februari 1993

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

Uit de Pers

Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 februari 1993

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's