Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Justus van Effen over Samen op Weg

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Justus van Effen over Samen op Weg

9 minuten leestijd

Menig lezer zal na deze titel zijn wenkbrauwen fronsen. De een met de vraag wie Justus van Effen is. Een ander vraagt zich af hoe deze achttiende eeuwer, die hij zich herinnert uit de letterkundelessen, al iets kon zeggen over Samen op Weg.
In het register op de tweede druk van het tijdschrift Hollandsche Spectator op zoek naar een bepaald artikel, viel mijn oog op de twee omschrijvingen; 'Lutherschen konden gemakkelijk met de Hervormden vereenigen' en 'Of verdraagzaamheid alle de Gezindten in een en dezelfde kerk stuwt'. Deze omschrijvingen wekten mijn nieuwsgierigheid. Ze bleken te verwijzen naar een en hetzelfde artikel en het lijkt mij aardig om in deze tijd van discussie over Samen op Weg en een nieuwe kerkorde u daaruit een paar stukjes te laten lezen. Maar eerst iets over de schrijver.

De persoon
Justus van Effen werd op 21 februari 1684 te Utrecht geboren als zoon van een onbemiddeld cavalarie-officier. Na de dood van z'n vader omstreeks 1704 moet Justus van Effen stoppen met zijn studie letteren en rechten. Hij wordt privéleraar bij vooraanstaande families. Door contacten in deze kringen krijgt hij de gelegenheid om als gezantschapssecretaris enkele buitenlandse reizen te maken, tweemaal naar Engeland en een keer naar Zweden. Tussen deze werkzaamheden door maakt hij zijn rechtenstudie af en ziet ook nog kans om, samen met een van zijn leerlingen, aan de rijksuniversiteit Leiden te promoveren. Op voorspraak van baron Van Weideren, van wie hij in 1727 secretaris was op een reis naar Engeland, wordt Van Effen in 1732 benoemd als administratief ambtenaar bij defensie in 's-Hertogenbosch. Een maand na zijn aanstelling trouwt hij met Elizabeth Sophia Andriessen. Zij krijgen twee kinderen; Melchior Justus, later predikant van de Hollandse gemeente in Londen, en Maria Katharina. Van Effen heeft dan al enkele jaren last van zijn hart, een zwakke maag en verstoppingen. Hij eet steeds minder en teert langzaam uit. Hij sterft, 51 jaar oud, op 18 september 1735.


Het leven van Justus van Effen is vooral gevuld geweest met literaire bezigheden. Eerst legt hij zich toe op het vertalen van werken uit het Engels in het Frans, de taal die men toen in de hogere kringen sprak, Hij was o.a. de eerste vertaler van Daniël Defoe's Robinson Crusoë. Later publiceert hij in diverse tijdschriften en geeft hij zelf enige Franstalige weekbladen uit. Deze weekbladen worden gerekend tot de zgn. 'spectatoriale geschriften', een genre waarmee Van Effen in Engeland kennis heeft gemaakt.
Spectatoriale geschriften, typische uitingen van de Verlichting, is de verzamelnaam voor een aantal tijdschriften in de achttiende eeuw waarin dwaasheden en gebreken van de eigen tijd worden gehekeld in karakterschetsen, brieven (van al of niet bestaande correspondenten), vermanende betogen, fabels en gedichten. Het genre ontstond in Engeland. De bladen hielden zich vooral bezig met kwesties betreffende goede manieren, moraal en literatuur.

Spectator
In de Nederlandse letterkunde is Van Effens naam blijvend gevestigd door zijn uitgave van het tijdschrift Hollandsche Spectator. Op 20 augustus 1731 verschijnt het eerste nummer. Eerst verschijnt het een keer per week maar al na een halfjaar komt het elke week twee keer uit. Het blad wordt bijna helemaal volgeschreven door Justus van Effen zelf. Hij weet de ernst met de humor af te wisselen en stelt naast diepgaande problemen ook luchtige kwesties aan de orde. In korte opstellen (vertogen genoemd) behandelt hij een breed scala aan onderwerpen, vooral godsdienst en kunst. Daarnaast beschrijft hij op realistische wijze alledaagse voorvallen.
Van Effen prijst deugden en verfoeit gebreken. Levend in de eeuw van de Verlichting doet hij als een echt kind van zijn tijd voor alles een beroep op het gezond verstand. Na ruim drieëneenhalf jaar moet Van Effen vanwege z'n slechte gezondheid zijn werk staken. Op 8 april verschijnt het laatste nummer dat als motto meekreeg de woorden van Horatius: 'Ik doe er het zwijgen toe en zal geen woord meer spreken'. Nog altijd wordt er echter op middelbare scholen bij de lessen Nederlandse literatuur aandacht besteed aan deze uitgesproken vertegenwoordiger van het achttiende eeuwse verlichtingsdenken. Meestal worden dan een aantal van ziijn realistische schetsjes van het dagelijks leven gelezen zoals Oud-Hollandsche burgervryagië en Tysbuurs Os. Omdat Van Effen schreef in de taal van het gewone volk is zijn werk voor ons, die ruim 250 jaar later leven, vrij makkelijk te lezen. Naast deze realistische schetsjes, die regelmatig in bloemlezingen herdrukt worden, schreef Van Effen ook veel over kerkelijke zaken van zijn tijd. Deze vertogen worden zelden of nooit van het stof der eeuwen ontdaan. Voor een middelbaar scholier is het misschien saaie kost. Lezers van De Waarheidsvriend denken daar ongetwijfeld anders over en ik heb voor hen een gedeelte uit het 196ste vertoog van 27 augustus 1734 afgestoft omdat de zaak, die daarin aan de orde komt, weer volop actueel is. Het is in de originele spelling overgenomen met hier en daar een woord of zinswending tussen haakjes ([]) verklaard.
Justus van Effen heeft een brief ontvangen (of doet alsof) waarvan de laatste alinea luidt:

Myn Heer de Spectator,
"t Geen ook geen geringe klem heeft, en ik den Spectator tarten durf op te lossen, is, dat my van goeder hand verzekert is, dat uit zyn gevoelens volgt, dat men alle de Gezintes, zo menig als 'er gevonden worden, aan een moet kluisteren, en t'zamen in een en dezelve Kerk stuwen [verzamelen]. Ik wil graag bekennen. Heer Spectator, dat dit laatste my ook zeer ongerymd voorkomt. Deshalven verzoek ik van harten desaangaande eenige verligting [opheldering], zo het u mogelyk is, te ontfangen, blyve & c.'

Uit het antwoord van Justus van Effen:
'Om te komen tot het hoofdzakelykste, dat my hier word te last gelegt het zelve bestaat hier in, dat myn gevoelens zou mee brengen, dat de Verdraagzaamheid alle de Gezintes in eene en de zelfde Kerk behoorde te stuwen. Dog de Hemel is niet verder van de Aarde, dan die gedagten van de mynen. Voor eerst [ten eerste] vind ik geringe mogelykheid in diergelyke algemene vereeniging der Christenen. Het komt my althans voor als volstrekt onuitvoerlyk dusdanige zamensmelting uit te werken tusschen de Protestanten en Roomsgezinden, ten zy de zaak zelf van natuur verandere, en de Roomsgezinden ophouden Roomsgezinden en de Protestanten Protestanten te zyn. Tusschen de verscheidene secten [stromingen] der laatsten en wel voornamentlyk tusschen de twee talryksten, de Hervormden, en de Lutherschen, schynt die vereeniging in zig zelf gemakkelyk uit te werken. Ik twyfel zelfs of wel eenigen van onze Leeraars [d.i. N.H. predikanten] de hand van broederschap aan zo een aanzienlyk lighaam zouden weigeren. Dog aan d'andere zyde is men op verre na zo rekkelyk niet, en 't is een zaak alomme bekend, dat in zommige Luthersche Landen en Steeden de bitterheid tegens de Gereformeerden weinig minder is, dan tegen de Catholiquen, en aan de eersten zo weinig als aan de laatsten de openbare oefening van hun Godsdienst word toegestaan.
Dog men neem eens [stel je voor] dat'er een verdrag konde worden getroffen tusschen alle of de meeste Gezintes der Protestanten, en dat het lukte de zelven in een algemeen kerkelyk lighaam te verbinden [in een kerk samen te voegen]; hoe zou dog de Godsdienst oefening, en wel inzonderheid de verklaring van Gods Woord, zonder verwarring kunnen uitgevoert worden? Zou d'een staande, de ander zittende, de derde knielende, het Nagtmaal [Avondmaal] ontfangen. Want men moet niet denken, dat zelfs in zulke onverschillige kleinigheden de een den ander zonder moeite wyken zou. Verders, zou het ooirbaar [geoorloofd] zyn dat de heilige Schrift, nu eens op zyn Luthers, nu op zyn Arminiaans, dan op zyn Mennist [Doopsgezind], en dan weder op zyn Sociniaans [Unitarisch, d.i. de Drieëenheid loochenend], wierd uitgelegt? Zulks zou niet alleen de denkbeelden der meeste toehoorders in de uiterste confusie [verwarring] brengen, maar in de Preekers zelfs, die van de menschelyke driften niet gansch vry zyn, (de eene scherpe uitdrukking de andere door een bykans noodzakelyk gevolg, beantwoordende) een gedurig aangroeiende verbittering verwekken, waar in buiten twyfel de gemeente deel zou nemen, en die wel haast een erger en ongeneeselyker scheuring, dan de vorige, zou veroorzaken. Of zouden de Geestelyken door orde [bevel] van de Hooge Overheid verbonden [geboden] worden niets anders de vereenigde toehoorders voor te dragen, dan de algemene waarheden, die door alle de verscheide Gezintes als ontwyfelbaar worden omhelst [beleden]? Ik twyfel hartelyk of ieverige [ijverige] Leeraars, verzekerd dat men de toehoorders niets van de Christelyke Leere onthouden moet, en verpligt is God eer te gehoorzamen dan de menschen, zig makkelyk naar dusdanig bevel zouden schikken, en allengskens Veld winnende, zig niet zouden verstouten [zich niet laten weerhouden] byzondere gevoelens, die hun van gewigt zouden schynen op den Predikstoel te brengen, waar uit dan al weder de zelfde verwerring en scheuring te verwagten zou zyn.
Maar al waren 'er van diergelyke vereeniging zulke verderfelyke gevolgen niet te verwagten, zo kan ik niet zien waar toe ze dienstig zou zyn. Wat kwaad kan het dat de Christenen volgens hunne zinlykheid, zich in verscheide Kerken, als in verscheide familien verdeeld houden? Zulks is immers hun ontwistbaar recht en gelyk het ieder vrystaat, volgens zyn goeddunken burgelyke maatschappyen [verenigingen], met dezen en niet met genen, aan te gaan, zo behoort het van ieders keur [keus] of te hangen met dusdanigen, en niet met anderen, in kerkelyke maatschappy te treden, behoudens men zig maar aan kinderagtige viesheid [?] en grilligheden niet overgeve. Ik weet zelfs niet, of door diergelyke zamensmelting de onderlinge bitterheid, schoon ze van 't uitbarsten weerhouden mogt worden, niet aangroeien zou. Mogelyk zou het 'er mede gaan als met gebuurige huisgezinnen, die vreedzaam, en vriendelyk met malkander omgaan, maar die, naar alle waarschynelykheid, zo ze allen in een huisgezin t'zamen vloeiden, wel haast in onderlinge onmin zouden vervallen, al was het maar alleen, om dat ieder het meeste zou willen te zeggen hebben. Ik denk derhalven genoegzaam gegrond te zyn, om deze uiterlyke vereeniging zo niet als schadelyk ten minste als onverschillig [onbelangrijk] aan te zien. Indien maar de verbittering en haat wegens de strydigheid, en zelfs verscheidenheid der gevoelens uit de gemoederen geweerd worden zullen de Christenen, en inzonderheid de Protestanten, genoegzaam vereenigt zyn. Wat schaad het dat ze in menigvuldige Gezintes zyn verdeelt, zo de harten maar door onderlinge liefde zyn verbonden?'

En deze laatste woorden kunnen wij ons Anno Domini 1993 nog best ter harte nemen!

C.W. Stigter, Wijnjewoude

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 juli 1993

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

Justus van Effen over Samen op Weg

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 juli 1993

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's