Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Heidenen en christenen in het Romeinse Rijk

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Heidenen en christenen in het Romeinse Rijk

15 minuten leestijd

Zelfbewust stapt hij binnen. Kwakt z'n tas tegen een pilaar. En wil eten. 'Welkom, maar dit is een kerk'. 'Je kan hier toch eten?' Ja, restauratie en restaurant lijken hetzelfde te bedoelen. Zeker voor een Italiaan. Zomaar een voorval op zondagavond. Deurwacht in de Noorderkerk. De deur open om een ieder het Woord te kunnen laten horen. Zo druppelen ook toeristen met rugzak en gids binnen. Twee typen vreemdelingen, in één stad, in één kerk. Een aspect van een gemeente in Amsterdam. En je mijmert in gedachten even over dat te recenseren boek. Ook daar christenen midden in heidense steden, zo'n 1700 jaar geleden.
Robin Lane Fox, hoogleraar te Oxford, schetst de leefwerelden van heidenen en christenen van 150 tot 350 n. C. in hun onderlinge relatie. Op zich een uitgemolken thema, lijkt het. Het nieuwe, verrassende van dit lijvige werk is de context van het alledaagse leven in de steden. Het accent ligt hierbij op het Griekse, oostelijke deel van het Romeinse Rijk. Fox beweegt zich uitermate behendig langs de problemen, waarvoor de schaarse bronnen hem stellen. Op basis van zeer divers, recent materiaal bouwt hij zijn prachtig geschreven werk minutieus op. Daarbij schuwt hij, op het pedante af, (vakinhoudelijk) controversiële standpunten niet. Op zijn argumenten is echter weinig af te dingen.

De heidense godsdiensten
Een van de verrassendste ontdekkingen is dat de heidense godsdiensten bij lange na niet in het slop zitten, zoals lang gedacht is. Fox toont weloverwogen aan, dat de culten in een reële behoefte voorzien. De hulp van de goden wordt als zeer essentieel en reëel ervaren in het alledaagse leven. Als zekerheid, als middel tegen angst voor natuurrampen, ziekten en dood. Het beeld is een van bloeiende, vitale pagane godsdienten. Nergens herfsttij, uitbloei of uitwoekering. Zelfs niet een moreel vacuüm, waarvan het christendom kan profiteren. Orakels worden weer druk geraadpleegd en nieuwe culten blijken levensvatbaar. In de 2e eeuw worden talloze tempels gebouwd en gerenoveerd, massaal wordt er geofferd. En aan belangstelling voor religieuze feesten is geen gebrek. Er is geen tekort aan mankracht, voor de vele religieuze ambten zijn nog volop vrijwilligers.
Lane Fox relateert deze opbloei aan de steden. Tussen steden onderling heerst rivaliteit om religieuze feesten te organiseren, om status, om economisch gewin. Lokale ceremoniën worden zo gestimuleerd. Daarnaast is vooral de stedelijke bovenlaag betrokken bij de lokale culten. Niet alleen door religieuze functies te vervullen, maar ook door kwistig geld te schenken aan de openbare voorzieningen, waaronder de culten. Belangrijk motief daarbij is het verlangen van de notabelen om eer en aanzien te winnen. Maar ook alle andere geledingen van het stedelijke leven blijken nauw verweven met de pagane godsdiensten.
Fox spreekt hier van het Homerische godsdbeeld als grondgedachte van die godsdiensten. Het besef van straf en hulp van goden, zoals vervat in de Ilias en Odyssee, en het idee van godsontmoetingen is na 1000 jaar niet vervaagd. Kritiek van filosofen als Anaxagoras en Democritus op dat godsbeeld, doet Lane Fox af als marginaal. Het Griekse heidendom van 300 n. C. is nog vast op dat oude godsbeeld gestoeld. Goden worden ervaren als onzichtbare machten in het leven van alledag en wekken een sfeer van ontzag en intimiteit op bij de mensen. Door mythen, hymnen, gebeden, dromen, standbeelden is en blijft men zich bewust van hun aanwezigheid.
Daarbij zijn orakels dé plaatsen van de openbaring voor de goden. Talloze inscripties geven een goed beeld van de plaats van orakels in het religieuze leven. Vanaf ca. 100 n. C. is er een sterke opbloei waarneembaar. Orakels als Delphi, Claros en Didyma worden intensief geraadpleegd. Over gewone aangelegenheden, over rituele handelingen. Opmerkelijk genoeg ook steeds meer over filosofische items als de ziel, de dood, of zelfs het wezen van de godheid. Orakels, is een van de conclusies van Fox, zijn ook duidelijk gelieerd aan filosofische stromingen/personen als (neo)platonisten, stoïcijnen.

De christenen
Minstens zo onthutsend is deel II, De christenen. Op zich een uitgebreide kerkgeschiedenis. Met alle elementen van geschiedschrijving over de vroeg-christelijke kerk: de heiligenculten, Manicheïsme, Arianisme, vervolgingen, kerkelijke ambten, monniken etc. Geen theologische analyses, maar zoveel mogelijk vanuit historisch perspectief beschreven.
Radicaal breekt Fox hier met het beeld van Gibbons magistrale Decline and Fall of the Roman Empire, als zou het christendom zich te midden van een in verval zijnde heidense cultuur ontwikkelen. Weliswaar vervolgd, toch onweerstaanbaar uitgroeiend tot een staat in de staat. Gecombineerd met de leegte van traditionele godsdiensten in de 3e eeuw, is de omkeer van Constantijn niets anders dan een logische stap in het succesverhaal. De erkenning van de vroeg-christelijke kerk als voorspel van de christelijke Middeleeuwen.
Nostalgie voedt nog steeds dat beeld van Gibbon. De vroeg-christelijke kerk heeft nog altijd een magische bijklank. Appelleert aan ideaalbeelden van een kerk. Van alle plaatsen, van alle tijden. Maar niets van die gestadige groei. Dit beeld kan gevoeglijk in de prullebak, na het lezen van Lane Fox. Terecht. Die vermeende ideaaltoestand mist elke grond in de bronnen.
De heidense wereld heeft voor haar geestelijk welzijn geen behoefte aan het christendom. Waar pagane culten barsten van vitaliteit, beweegt de vroeg-christelijke kerk zich in de marge. Nog geen 2% van de bevolking rond de Middellandse Zee, op het platteland eeuwenlang onbekend, en klein in de steden. Sterker, ze neemt in de decennia voor Constantijn gestadig af in omvang. Door vervolgingen, door bekeringen tot het jodendom. En sociaal gezien moet ze het voornamelijk hebben van lagere vrije klassen, invloedarme groepen, met als uitzondering veel rijke vrouwen.
Toch is de vroeg-christelijke kerk over het hele Middellandse Zeegebied verspreid. Sneller dan enig andere godsdienst, tot in de uithoeken van het Romeinse Rijk. Razendsnel, voortgedreven door oorlogen, vervolging en handel. Een pronkstuk van eenheid is de vroeg-christelijke kerk echter niet. Integendeel. Met name door de vervolgingen van 250 tot 310. Vooral de vraag wat te doen met leden, of bisschoppen, die door hun geloof te verzaken vervolgingen overleefd hebben, splijt de kerk fundamenteel. Kerken van heiligen tegenover kerken van Jan Rap in één plaats. De eenheid, zoals ten tijde van Irenaeus (ca. 170), is volledig gefragmenteerd. Juist rond Constantijns bekering tot het christendom (312) dienen scheuringen zich achter elkaar aan: Donatisten in Noord-Afrika, Arianen in Egypte, Syrië en Turkije. Om maar te zwijgen over ketters als Mani, Montanus en Marcion.
Verbijsterend is de analyse door Lane Fox van haar aantrekkingskracht. Aan de rand van de samenleving, in scherven, her en der verspreid, en toch bekeren mensen zich. 'Door evangelisatie', denken we dan meestal, intuïtief. Dat idee wordt ontmaskerd als een stereotype zonder basis. Zending en evangelisatie zijn uitzondering in de vroeg-christelijke kerk. Van de 200 jaar na Paulus zijn b.v. maar 2 zendelingen bekend: de een is ketter, de ander trekt naar India. De kerk is eerder uitermate terughoudend. Niet wervend, maar selecterend. Alsof men wordt ingewijd in een geheim. De drempel tot de gemeente, tot het Woord wordt hooggehouden. Als iemand belangstelling toont, moet hij eerst maar duidelijk maken waarom hij christen wil worden. De catechese, dé ingang tot de kerk, begint bij die toets. Gedurende 3 jaar catechese zijn sacramenten en preek taboe. Ook daar deurwachten, maar dan om buitenstaanders buiten te houden. En aan de uiteenlopende talen en dialecten in het Romeinse Rijk doet men nagenoeg geen concessie. De voertaal voor preken en Bijbel is Grieks of Latijn, talen die het gewone volk veelal niet machtig is. Juist ketters als Marcion, Tatianus en Mani slechten die taalbarrières door Bijbelvertalingen.
Simpelweg via het gedrag en getuigenis van de gemeente krijgt het christendom wervende kracht. Vooral de onderlinge liefde en dienst vallen buitenstaanders op. Normen als nederigheid, gelijkheid, armoede en reinheid zijn fundamentele verschillen, zoals Fox analyseert. Door haar invulling daarvan is de vroeg-christelijke kerk een vreemde eend in de bijt. Christenen geven in de concrete situatie van de 2e en 3e eeuw 'de vorkeur voor de meest extreme keuze, en dat in een periode van levendige religieuze discussies'. Wars van wat geaccepteerd is, gehoorzamend aan de Bijbel, met radicale tekstinterpretaties.
Hoe verschillend blijkt bij het idee van gelijkheid. In een samenleving, waar sociale verschillen zo dominant zijn (slaaf-vrije, man-vrouw), is de boodschap dat beiden één zijn in Christus, een verademing. Een ieder is even volwaardig lid van de gemeente. Klasse of sexe is niet bepalend. Paradoxaal gaat echter die gelijkheid een spirituele hiërarchie schuil. Onder de in-Christus-gelijken ontstaat er een innercircle van dieper ingewijden: monniken, bisschoppen, woestijnheiligen, die fanatieker, radicaler dan de 'doorsnee-gelovigen' hun geloof belijden.
Te denken valt evenzeer aan het huwelijk. Waar vrouwen gewoonlijk jong uitgehuwelijkt worden aan oudere mannen, waar ze als jonge weduwen moeten hertrouwen, reageren christenen heel anders. Het huwelijk is dan een tegemoetkoming voor zwakkeren in het geloof. Op zijn minst moet men zich dan toch onthouden van sexualiteit. Radicaal. Maar basaal is het idee dat dit alleen maar de aandacht van God afleidt. Daarom worden vrouwen ook niet gedwongen te (her)trouwen. Een niet-hertrouwde weduwe staat juist in aanzien, maar het summum is toch wel de maagdelijkheid tot de dood. Deze radicaliteit betekent overigens niet dat ook christenen zich hier niet te buiten gingen.
Extreem gedrag roept ook weerstand op. Vervolgingen van christenen komen vanuit alle lagen van de bevolking. De bekendste zijn die op bevel van keizers. Hoe fel, hoe wreed ook, vaak wordt spoedig ingezien dat ze niet het beoogde effect sorteren. Christenen worden juist door hun houding positiever gewaardeerd. Was in de tweede eeuw de houding van het gewone volk vijandig, rond 250 ontlokt bijv. de terechtstelling van Pionius reacties van meewarige sympathie. Vervolgingen worden dan ookgerichter. Gallienus (ca. 260) en Diocletianus/Galerius (305-310) beseffen dat geloofsverzaking van kerkelijke leiders de gemeente meer ondermijnt dan die van gewone christenen.

Constantijn
Cruciaal voor de ontwikkeling van het christendom blijft het visioen van Constantijn in 312. Die bekering valt niet te verklaren vanuit politieke overwegingen, concludeert Fox. In NRC Handelsblad (13-4-89) zegt hij: 'Constantijn was er van overtuigd dat het heidendom fout was, zijn bekering was een keerpunt in zijn leven.' Zijn bekering geeft het christendom publieke ruggesteun. Deze christen op de troon is echter zeer terughoudend als het gaat om begunstiging van christenen. Hij erkent slechts het christendom als geoorloofde godsdienst, d.w.z. het wordt een van de vele. Tot in de 5e eeuw functioneren de heidense culten haast als vanouds, nog steeds zijn christenen een kleine minderheid. Beide wisselen dan ook niet van de ene dag op de andere stuivertje. De christianisering krijgt wel nieuwe impulsen en mogelijkheden, maar duurt tot op vandaag.
Robin Lane Fox' sympatahie gaat uit naar Constantijn. Vooral diens tolerantie, als karaktertrek van de klassieke, humanistische cultuur, spreekt hem zeer aan. Hij typeert hem vooral als een figuur van verzoening. Bij interne conflicten, – het concilie van Nicea is zijn initiatief om de eenheid te herstellen – maar ook in de heidense samenleving. Hij tekent Constantijn als exponent van de wijze waarop christenen compromissen moeten sluiten met heidenen. Deze keizer is zich bewust dat zijn omgeving grotendeels heidens is (b.v. het leger), en dat hij daar toch mee moet leven.
Pas na 400 krijgt het christendom als officiële staatsgodsdienst zijn verspreiding. Lane Fox erkent dat de intrinsieke waarde van het geloof hierbij van belang is. Het christendom wordt sociaal ook breder geaccepteerd. Hoe meer aanhang in de hogere lagen, hoe makkelijker de stap voor de rest. Van groter belang acht Fox de juridische begunstiging van het christendom, regelrechte dwang e.d. Christenen deinzen er ook al spoedig niet voor terug op wetten en overheid een beroep te doen, om heidense praktijken en culten uit het openbare leven te bannen. Als staatsgodsdienst is het christendom intoleranter dan de heidenen ooit waren, is zijn these.

Waarheidsvraag
Zonder meer een schitterende klassieker. Zeker voor classici, historici of theologen. Eén navrant detail plaatst dit boek in een ander perspectief: Robin Lane Fox is atheïst. En stelt de waarheidsvraag aan het christendom. 'Geen enkele generatie kan het zich veroorloven volledig voorbij te gaan aan de vraag of het christendom op waarheid berust, en als dat niet het geval is, waarom het zich toch verspreid heeft en heeft standgehouden, en wat de juiste reactie daarop is.' (p. 8). In NRC Handelsblad gaat hij een stap verder: 'Historici moeten een menselijke verklaring vinden voor de verspreiding van het christendom, die zo verbijsterend snel verliep, dat het voor de eerste christenen op zichzelf al een godsbewijs was. Als historici geen bewijs voor de wederopstanding kunnen vinden, dan moeten ze tenminste verklaren waarom het verhaal zou zijn ontstaan op die plaats en op dat tijdstip. De wederopstanding is niet irrelevant, zoals ik bisschoppen wel eens heb horen zeggen, integendeel. Als Jezus niet uit het graf is verrezen, dan is het christendom niet waar.' Naadloos verbindt hij hier verspreiding aan Christus' opstanding. Met een zelfde reikwijdte als Paulus.
Die verklaring in menselijke factoren lukt hem ten dele. Hij erkent zelf al tekort geschoten te zijn: 'De kracht van de angst om iemand te verliezen (…) drong pas tot me door in gesprekken met christenen (…). Ik realiseerde me hoeveel dingen zij begrepen die mij niet duidelijk konden worden door alleen maar te lezen. Zevenhonderd pagina 's schreef ik over de verspreiding (…), maar de belangrijkste reden (…) had ik nog niet begrepen: het vooruitzicht op een leven na de dood.'
Ook ontgoddelijkt zijn speurtocht naar menselijke factoren de geschiedenis juist niet. Integendeel, Fox prikt met zijn analyses dan wel mythes over het vroege christendom door, en terecht, maar hij vergroot, paradoxaal, tegelijk het wonder van 2000 jaar christelijk geloof. Hoe meer hij de rol van mensen ontleedt, hoe onlogischer het (voort)bestaan van dat geloof wordt. Daarnaast valt zijn methodiek op. Aangekomen bij de grenzen van zijn verklaringen, laat hij het onverklaarbare, b.v. de bekering van Constantijn, intact. Hedendaagse historici of theologen grijpen dan meestal terug op sociaal-economische of psychologische modellen om het onverklaarbare te kunnen vatten.
Hij maakt het christendom ook niet belachelijk. Je proeft zo nu en dan zelfs lichte sympathie. Niet alleen bij zijn scepsis over het openbaringskarakter van pagane godsdiensten. Zijn analyse van orakels maakt dat duidelijk. De invloed van goden reduceert hij tot nul. In Delphi en Claros circuleren de laatste nieuwtjes, waardoor priesters over genoeg voorkennis beschikken om vragen te kunnen beantwoorden. Goddelijke openbaring door (sexuele) onthouding acht hij te subjectief en niet te controleren. De Bijbel heeft als openbaringsvorm van het joodse en christelijke geloof zijn voorkeur. Ook verbaast hij zich over de raakvlakken van zijn onderwerp met de moderne samenleving: Mariaverschijningen, Moral Majority, en wedergeborenen. Waar het christendom zijn tolerantie verliest, verdwijnt zijn sympathie. Dan blijkt zijn echte voorkeur: de klassieke, humanistische cultuur.

Tijdgebonden of nog relevant?
De parallellen met vandaag zijn duidelijk. Christenen, even verspreid, even marginaal, even verdeeld, in een andersdenkende omgeving. Een lijntje intrigeert me: die naar binnen gerichte aandacht van de gemeente. Hoe tijdgebonden is die invulling? Is het angst voor de Griekse cultuur? Het christendom is op zich 3 eeuwen lang een lachertje voor filosofen, zeker vanwege de inhoud en vorm van de Bijbel. Is het een vluchtgedrag, gecreëerd door de vervolgingen? Is de antithese toch te groot? En is die keuze om uit de wereld te treden ook niet typerend voor het Oosten, zoals nu nog in de oosters-orthodoxe kerken met haar kluizenaars te zien is?
Of raakt dit, ondanks die tijdsfactoren, ook niet juist de kern van de christelijke boodschap voor alle tijden? Midden in dezelfde tendensen kiezen wij primair voor kerstening van de samenleving. Die essentiële plaats van het zendingsbevel is zeker een verrijkende ontdekking geweest. En inzet voor de maatschappij valt ook te rechtvaardigen vanuit theocratie en heiliging. Maar hier blijkt het basale belang van een gemeente voor het geloofsleven. Niet als een inteeltclubje intimi, maar als unieke oase in de stadswoestijn. Als de stilte waar Gods Geest en Woord mensen radicaal confronteren met Zijn gerechtigheid. Even onbereikbaar voor de wereld, bereikbaar voor God. De wankele heilige balans tussen bevinding en openheid naar de buitenwereld.
Net zo zeer midden in de wereld getuigend, met alle aandacht voor de gemeente, wil de vroeg-christelijke kerk zich zo volledig mogelijk confronteren met het Woord. In dat klimaat verandert simpelweg één bijbeltekst het leven van mensen radicaal, bijv. van Antoniuis (ca. 300) en Augustinus. Romeinen 13 : 13 is een doorbraak voor Augustinus, Antonius hoort 'Verkoopt alles wat gij hebt', en leeft tot aan zijn dood in armoede in de woestijn. Misschien is dit krachtdadig spreken van de Geest nu wel eens verstomd door keurige tekstexegese (de context!) of keurige burgerlijkheid.
De vroeg-christelijke kerk gedraagt zich anders, houdt er andere normen op na, selecteert bij de eredienst en schuwt evangelisatiemiddelen, zoals bijbelvertalingen. Ze vormt een wereld apart. Die houding kan op zich zeer zeker hautain ogen. Buitenstaanders dienen zich dan maar aan te passen, christenen niet. Dat ontaardt ook later in een heilsegoïsme. Alleen het eigen zieleheil is dan van belang. Maar spreekt uit heel deze houding ook niet een opmerkelijk zelfbewustzijn van de waarde van het geloof? Geen gêne om tot een maatschappelijke randgroepering te behoren, om wereldvreemd over te komen. Ook een nuchterheid van een boer: als men echt belangstelling heeft en bij de gemeente wil horen, dan neemt men die barrières wel voor lief. En een doodkalm vertrouwen: dat de Geest zal werken, door mensen tot mensen. En dat mensen er dan ook wel 'vanzelf' op af zullen komen. Zo bijzonder is het christelijk geloof wel.

H.J. Bout, Amsterdam

N.a.v. Robin Lane Fox, De Droom van Constantijn, Heidenen en christenen in het Romeinse Rijk, 150 n. C. tot 350 n. C, Oxford 1989, 741 blz. ƒ 49,50.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 juli 1993

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

Heidenen en christenen in het Romeinse Rijk

Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 juli 1993

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's