Hoe Luthers was Calvijn?
Leerling
De titel van dit artikel – een titel die mij is opgegeven – wekt verwachting. Zij suggereert dat de vraag die ze behelst, wordt beantwoord. Maar daarvan kan in dit bestek geen sprake zijn. Dat er velerlei verbindingen lopen tussen de theologie van Luther – door Calvijn ooit betiteld als 'de Morgenster van de Reformatie' – en tussen die van Calvijn, is weliswaar onmiskenbaar, maar het theologisch-historisch onderzoek naar de mate en de omvang van deze relatie is nog niet toereikend om tot een afgerond oordeel te komen. Waarbij overigens niet onvermeld mag blijven dat ten onzent m.n. de kerkhistorici W. Balke, D. Nauta en W. van 't Spijker vruchtbare aanzetten hebben gegeven. Om Luthers doorwerking in het werk van de Geneefse hervormer echter omvattend in kaart te brengen, is kritisch, zorgvuldig en geduldig speurwerk vereist. Kritisch, omdat wat op het eerste gezicht ontlening van Calvijn aan Luther doet vermoeden, evengoed kan wijzen op een gemeenschappelijke bron (beiden waren van bijv. Augustinus' gedachten doordrenkt). Zorgvuldig, omdat men beider oeuvre tot op de naad dient af te tasten naar overeenkomstige of uiteengaande of zelfs tegengestelde gedachtengangen, waarbij de kaders waarin de dingen worden gezegd van niet weinig gewicht zijn. Dat dit stereo-luisteren veel geduld vergt, zal onmiddellijk duidelijk zijn, wanneer men zich realiseert dat beide reformatoren in hun naar onze begrippen niet eens zo langdurige leven (Luther stierf op 62-jarige leeftijd, Calvijn werd 54) een overstelpende vloed aan geschriften hebben nagelaten. Om een kleine indicatie te geven: van Luther zijn alleen al 4.000 brieven bewaard, van Calvijn 4.300 (Bullinger is met zijn 12.000 brieven een uitschieter!). Om van al hun Bijbelcommentaren, colleges, preken, tractaten en andere werken maar te zwijgen.
Ik wil hiermee maar zeggen dat de in de titel geformuleerde vraag wel enige verlegenheid teweeg weet te brengen, en voorts dat men binnen het bestek van een artikel niet meer heeft te verwachten dan een voorlopige en selectieve indruk. Die indruk is bovendien persoonlijk gekleurd. Ze berust op enige omgang met bedoelde theologen, zij het dat die indruk wordt beïnvloed door de mening van deskundigen.
Verschuiving
Als aankomend student dacht ik mij de verhouding van Calvijn tot Luther ongeveer als die van verre verwanten, waarbij de eerste verreweg de zuiverste en betrouwbaarste was. Natuurlijk, Luthers Vaste Burcht mocht er zijn – we zongen het met graagte en overgave –, en zijn daden in Wittenberg en Worms waren groot, maar als het ging om de leer, werd hij zonder meer door Calvijn overvleugeld. Zo was mijn plaatje: Luther, de held van het eerste uur, maar nog behept met ernstige dwalingen; Calvijn, de man van de rechte leer.
Toen ik, na ettelijke jaren Calvijn-lectuur, ook Luther begon te lezen, ging door dit plaatje een kras. Het duurde niet lang of ik kwam tot de erkenning dat Luther me eigenlijk directer aansprak en dieper raakte dan Calvijn. Dat had wellicht te maken met Luthers openhartige en warmbloedige manier van spreken, maar stellig toch ook met de inhoud en het hart van zijn theologie zelf. Wat me trof was zijn sterke betrokkenheid op het kruis – in het leven van de Meester en in dat van Diens volgelingen – en de ontdekkende exclusiviteit en tegelijk bevrijdende ruimte van de genade, die deze concentratie op de Gekruisigde meebracht.
Bij een volgende pleisterplaats op mijn ontdekkingstocht kwam ik tot de conclusie: Luther zegt de dingen puntiger en pakkender, Calvijn eleganter en evenwichtiger, maar de ziel van hun getuigenis is een en dezelfde. Zo verschoof mijn waardering van het concurrentiemodel naar het gemeenschapsmodel. Al lezend in (en over) beiden ontmoette ik meer en meer inhoudelijke overeenkomsten, m.n. inzake hun geloofsverstaan en hun vroomheid. In een zekere onbekommerdheid liet ik de gesignaleerde verschillen voor wat ze waren, beheerst door de gedachte aan hun diepe verwantschap qua kern en wezen.
Eerlijk gezegd is mijn gevoelen sindsdien tamelijk constant gebleven, al zijn er heel wat nuanceringen aangebracht, en al besef ik, zoals gezegd, dat de kwestie Luther-Calvijn diepgaand nader onderzoek behoeft. Zolang dit laatste niet heeft plaatsgevonden, houd ik het op het inzicht dat de verschillen (Calvijns correcties op Luther zijn menigvuldig!) geen afbreuk doen aan het wezenlijk gemeenschappelijke. Ik wil deze indruk kort toelichten. Daarbij zullen de momenten waarop Calvijn een eigen, althans een ander spoor kiest dan zijn voorloper in de schaduw blijven.
Leerling
Er is reden toe om in Calvijn een leerling van Luther te zien. Iemand als P. Meinhold is zelfs van oordeel dat we in Calvijn van doen hebben met de grootste en wellicht ook de enige echte leerling die Luther ooit heeft gehad en die hem het diepst heeft verstaan. Calvijn stond op de schouders van Luther, al heeft hij hem stellig niet klakkeloos nagepraat, maar diens reformatorische inzichten veeleer op een kritische en zelfstandige manier verwerkt, uitgewerkt en nieuwe vorm gegeven. Een andere onderzoeker (A. Lang) gaat zo ver, dat hij de stelling poneert dat Calvijn de kern van Luthers leer, de rechtvaardiging en de wedergeboorte door het geloof, trouwer bewaard en scherper heeft verwoord dan al de andere theologen van de Reformatietijd.
Hoe dit ook zij, het lijdt geen twijfel dat de jonge Calvijn al vroeg onder de bekoring is geraakt van Luthers reformatorische geschriften. Dit blijkt bijv. uit de befaamde rede die Nicolas Cop, rector van de universiteit in Parijs, uitsprak bij gelegenheid van de opening van het nieuwe academische jaar (1533). Met Cop stond Calvijn, die toentertijd – voor de tweede maal – in Parijs studeerde, in zeer nauw contact. Onderzoek heeft uitgewezen dat de genoemde rede niet zozeer, zoals men aanvankelijk dacht, met behulp van de 24-jarige Calvijn tot stand is gekomen, alswel door hem is opgesteld. Dit is voor ons onderwerp daarom zo belangwekkend, omdat in deze rede de invloed van Luther met de handen te tasten is. Luthers gedachten over Wet en Evangelie, alsook over de zekerheid van het geloof zijn, soms tot in de formuleringen toe, erin overgenomen. Kennelijk heeft Calvijn in zijn studententijd de werken van de toen al gerijpte Luther, die een generatie ouder was dan hij, met gretigheid gelezen, en vonden zij bijval in zijn hoofd en hart.
Nog overtuigender komt deze instemming aan het licht in de eerste, nog beknopte uitgave van zijn Institutie (1536). Van 't Spijker oordeelt – met anderen – dat Calvijn hier in hoge mate afhankelijk is van Luthers Kleine Catechismus, terwijl ook andere Luthergeschriften als bron hebben gediend. Zonder te vergeten dat de buitengemeen belezen Calvijn ook andere bronnen wist aan te boren, en vooral, dat in de reeks Institutie-uitgaven, waaraan hij nagenoeg heel zijn verdere levenstijd bleef schaven en uitbouwen, ook nog wel andere dan Lutherse tonen worden aangeslagen, onmiskenbaar is er sprake van een blijvende verwantschap die de (zelfstandige) leerling jegens zijn leermeester aan de dag legt.
Geestverwant
Calvijn wilde vóór alles een leerling van de Heilige Schrift zijn. Het is opmerkelijk dat. hij zijn subita conversio (plotselinge bekering), die wellicht in 1533 plaatsvond, omschrijft als de ingreep Gods die hem tot docilitas (leerzaamheid) dwong. Deze leerzaamheid is niets anders dan discipelschap, volgzaamheid en horigheid jegens het Woord van God. 'Niemand – zo schrijft hij bij 1 Cor. 14 : 31 – zal ooit een goede leraar zijn, die zich niet leerzaam betoont en altijd bereid is te leren.' De leermeester was voor Calvijn de Heilige Geest, Die hij dan ook graag de Inwendige Leraar noemt. Zijn lesstof bestaat uit het Woord. Maar Calvijn was niet zo naïef, te denken dat hij de eerste was die de Schriften las. Bovendien was hij bij de humanisten in de leer geweest, wier devies hij bijviel: Terug tot de bronnen!' De bron was hem het heilig Evangelie. Maar Calvijn besefte dat velen hem waren voorgegaan in het vertolken van deze Bronwoorden. Hij maakte van hun geschriften dan ook dankbaar gebruik, daarbij geholpen door zijn fenomenale geheugen. In de reeks van (secundaire) leermeesters nu nam Luther een vooraanstaande plaats in, waarschijnlijk in belangrijke mate via de bemiddeling van zijn oudere hartsvriend Martin Bucer (Straatsburg) en, voor zover het Duitstalige werken betrof, altijd in vertaling, want Calvijn kende geen Duits.
Dit betekent echter volstrekt niet dat Calvijn zijn Wittenbergse leermeester eenvoudig napraatte. Hij was weliswaar te bescheiden en te wijs om aan Luthers rijke inzichten voorbij te gaan, maar toch ook te oorspronkelijk en te begaafd om Luther slechts te repeteren. Trouwens zijn eigen tijd en omgeving vergden een eigen verwerking, vormgeving en uitbouw. Daarom doen we er goed aan, Calvijn ten opzichte van Luther niet alleen te kenschetsen als leerling, maar vooral als geestverwant.
Dit behoeft wel enige toelichting. Want karakterologisch en sociologisch ligt deze typering niet direct voor de hand. Luthers komaf ligt in de lagere volksklasse, al waren zijn ouders niet uitgesproken arm, zoals de legende wil. Voorts, zijn tijd en zijn strijd binnen de kloostermuren lieten levenslang diepe sporen na. Van karakter was hij heftig en hartstochtelijk. Calvijn lijkt zijn tegenpool: van hogere herkomst, humanistisch en klassiek geschoold, bezonnen en bezonken. Al moet men zich – terzijde gezegd – op dit laatste niet verkijken. Want ook Calvijn is ongetwijfeld een mens met hevige gemoedsroeringen. Maar hij wist ze veel meer dan Luther te beteugelen. En hij praatte nu eenmaal niet graag over zichzelf, zoals hij openlijk aan Sadoletus schreef. Niettemin laat hij zich in zijn correspondentie bij herhaling in het hart kijken. Voor het overige moet men zijn emoties meestal tussen de regels door registreren, en voor wie daarop wat gespitst raakt, valt dat niet zwaar, m.n. niet in zijn Psalmencommentaar. Maar het blijft waar, dat zijn hart hem minder op de tong ligt dan in Luthers geval. Ook in de typering van H.A. Oberman schuilt waarheid: 'Terwijl men van Luther zeggen kan dat hij ook in de collegezaal nog predicator is, geldt voor Calvijn dat hij ook op de kansel nog lector is'.
Dit alles neemt intussen niet weg dat Calvijn zijn achting voor Luther en zijn geestverwantschap met diens grondgedachten nooit heeft verheeld. Wel heeft hij moeite met bepaalde karaktertrekken die Luther eigen zijn. Zo schrijft hij in 1538 aan Bucer: 'Ik weet niet wat ik van Luther denken moet, hoewel ik van zijn Godsvreze ten volle overtuigd ben. Maar ik hoop oprecht dat het niet waar is wat velen zeggen, die overigens niet begeren om onrechtvaardig tegenover hem te zijn, nl. dat er enige koppigheid vermengd is met zijn standvastigheid'. Uit de veertiger jaren stamt echter zijn bekende uitspraak (in een brief aan Bullinger): 'Dit wens ik, dat jij je er in de eerste plaats op bezint welk een groot man Luther is en door welke grote gaven hij uitmunt, met welk een geestkracht en standvastigheid, met welk een bekwaamheid en leerstellige werkzaamheid hij zich gewijd heeft aan de vernietiging van de heerschappij van de antichrist en tegelijk aan de leer der zaligheid. Ik heb het reeds vaak gezegd: al zou hij mij ook een duivel noemen, dan zou ik hem toch nog de eer bewijzen hem voor een heel bijzondere dienaar Gods te houden'. In diens spoor wilde Calvijn verder. Hij twijfelde er niet aan dat hij in bepaalde opzichten Luthers oorspronkelijk bedoelen zuiverder vertegenwoordigde dan vele Duitse lutheranen.
Kernen
We stippen nu enkele kernen van Calvijns eenstemmigheid met Luther aan. We doen een keuze van vijf. Ten eerste valt te wijzen op de voor Calvijn zo verstrekkende grondnotie van de verstrengeling van Godskennis en zelfkennis. Zoals bekend, zet hij daarmee zijn Institutie in: 'Nagenoeg de ganse hoofdinhoud van onze wijsheid (…) bestaat uit twee delen, nl. de kennis van God en de kennis van onszelf. Hij is ervan overtuigd dat wij ons niet eerder in ernst tot God kunnen opheffen dan nadat wij begonnen zijn onszelf te mishagen. Maar meteen verklaart hij dat niemand tot zuivere zelfkennis geraakt tenzij hij eerst Gods Aangezicht heeft aanschouwd. De Godskennis draagt bronkarakter. Zij is er echter niet zonder zelfkennis.
Bij Luther liggen de dingen in dit opzicht niet anders: 'De kennis van God en van de mens is goddelijke wijsheid en het eigenlijke van de theologie'. Deze (Augustiniaanse) gedachte is in de Reformatie trouwens gemeengoed. Maar het zal toch voornamelijk Luther zijn aan wie Calvijn deze existentiële benadering en invulling van de theologie te danken heeft. Het gaat in de theologie niet om theoretische beschouwingen en filosofische spitsvondigheden, maar om de praktisch-persoonlijke omgangskennis van God. W. van 't Spijker is van oordeel dat Calvijn hier een trouw leerling is van Luther, maar dat wat bij de laatste het brandpunt van zijn theologie was, door Calvijn is gemaakt tot uitgangspunt en ordeningsprincipe van zijn hele theologie.
De tweede kern hangt met de eerste samen. Wanneer Luther het voorwerp van die tweevoudige kennis nader invult, blijkt dat niets anders te zijn dan de ootmoedige kennis aan de rechtvaardigende God. 'Het eigenlijke voorwerp van de theologie is de mens die door de zonde schuldig staat, en de rechtvaardigende God en Heiland van deze zondaar. Wat in de theologie buiten dit thema wordt gezocht, is dwaling en gif'. In de gekruisigde Christus vindt de schuldige mens door genade zijn bestaansgrond voor God.
Calvijn is van geen andere overtuiging. Ook voor hem klopt in de rechtvaardigende ontmoeting van God met de zondaar het hart van de theologie. Wanneer de kennis van de rechtvaardiging verbastend raakt, wordt de glorie van Christus uitgeblust, de religie uitgewist, de kerk verwoest en de hoop op de zaligheid vernietigd. De rechtvaardiging is van kardinale betekenis. Ook hierin doet Calvijn voor Luther niet onder. En als hij, naast en verbonden met de rechtvaardiging, vaker en uitvoeriger de heiliging ter sprake brengt, mene men niet dat hij zich op deze manier principieel van Luther verwijdert. Ook deze kan zich op dit punt onverholen scherp uitlaten. Mensen die het met de Wet, en daarmee met de nieuwe levenswandel niet zo nauw nemen, noemt hij mooie Paaspredikers, maar schandelijke Pinksterpredekers, omdat zij niets weten te vertellen over de heiliging door de Geest. Alleen het geloof rechtvaardigt, maar dit geloof is nooit alleen. Want het is onmogelijk dat het zonder voortdurende, vele en grote werken is. Omdat Christus geen werkeloos Koning is kan ook het geloof niet werkeloos zijn.
Ten derde is daar – alweer in samenhang met het voorgaande – de notie van de mystieke unie, de verborgen gemeenschap met Christus, een notie die grondleggend is voor zowel Luthers als Calvijns spiritualiteit. Het is vooral W. van 't Spijker die met regelmaat heeft geattendeerd op de vitale betekenis van deze Geest-elijke werkelijkheid in de geloofsopvatting van Calvijn, waarin de ervaring zo'n uitgesproken persoonlijk accent ontvangt. Calvijn spreekt ervan dat wij door Woord en Geest met Christus tezamen groeien. Aan deze innige verworteling in Christus ontspringt de twee-eenheid van rechtvaardiging en heiliging, kortom het complete christenleven.
Deze conceptie heeft Calvijn van geen vreemde. Hij vond haar bij Luther op een indrukwekkende wijze vertolkt. Deze grijpt graag naar het beeld van het huwelijk. Het gaat de bruid niet om de ring of om andere geschenken, maar om de Bruidegom zelf. Hem wil zij hebben, Hem alleen. In het geloof worden wij 'ein Kuchen' met Christus. Wanneer een groot Lutherkenner als W. van Loewenich spreekt over de vervlochtenheid van Schrifttheologie en ervaringstheologie, zou ik dat ook wel op Calvijn van toepassing durven achten. Het is geen theologie die uit de ervaring opkomt (en daarmee ophoudt theologie te zijn). Het is theologie die ankert in de Schrift, maar dan wel zo, dat de woorden Gods in betoon van Geest en kracht door het hart zijn heengegaan en een eigensoortige ervaring teweegbrachten. Het is een theologie waarvan de geloofsgemeenschap met Christus de ziel is.
In de vierde plaats zou ik, in het verlengde van het voorgaande, de stelling willen verdedigen dat Calvijn, als de theoloog van de Heilige Geest, méér de man van het Woord is dan men soms wil waarhebben, en dat Luther, de theoloog van het Woord, méér pneumatologisch preekt en spreekt dan doorgaans wordt ingezien. Zeker, Calvijn heeft aan de leer van de Heilige Geest breder en uitdrukkelijker uitwerking gegeven, maar de diepgang ervan had hij niet alleen met Bucer (over wiens gehele theologische landschap, naar een woord van W. van 't Spijker, de dauw van de Geest ligt) maar stellig ook met Luther gemeen. Ook bij hem staat het werk van de Geest niet ergens aan de rand, maar in het centrum. Heel het verstaan van het Woord en het ontstaan en bestaan van het geloof zijn aan de Geest te danken. Deze is de Schoolmeester Die het Woord met vurige vlammen in het hart schrijft.
Ten vijfde maken wij opmerkzaam op de invloedrijke betekenis van Luthers predestinatieleer voor die van Calvijn. Ettelijke aspecten daarvan zouden brede vermelding verdienen. Ik herinner slechts aan Luthers in zijn De geknechte wil vertolkte spanning van de verborgen God en de geopenbaarde God; aan diens hartstochtelijk vermaan om ons uitsluitend te houden aan de geopenbaarde God, Die zich in de beloften van het Evangelie zonder restrictie te kennen geeft; aan de exclusieve vindplaats van de zekerheid aangaande onze verkiezing, te weten Christus. Het is waar dat in Luthers latere werken de predestinatie weinig op de voorgrond treedt en dat Calvijn in de confrontatie met zijn bestrijders zijn grondovertuiging juist kan aanscherpen, maar feit blijft dat Luther zijn genoemde strijdschrift tegen Erasmus nooit heeft gerelativeerd, laat staan herroepen, en dat Calvijn met de christocentrische, pastorale uitwerking van zijn predestinatieleer zonder twijfel in Luthers spoor ging.
Brief
Calvijn heeft aan Luther ooit een brief geschreven. Het was in 1545, het jaar dat aan Luthers sterfjaar voorafging. De brief eindigt als volgt: 'Och, werd het mij gegeven om naar u toe te vliegen, opdat ik tenminste enkele uren van samenzijn met u zou mogen genieten! Want dan zou ik – en dat zou veel beter zijn – liever met u persoonlijk (…) willen handelen. Maar wat ons hier op aarde niet geschonken wordt, zal binnenkort, naar ik hoop, in het Koninkrijk Gods ons deel zijn. Vaarwel, hooggeleerde heer, zeer voortreffelijk dienaar van Christus, mijn altijd hooggeachte vader. De Heere ga voort met u tot algemeen welzijn van zijn kerk door Zijn Geest te leiden tot het einde toe. Uw Johannes Calvijn'. De brief heeft Luther helaas nimmer bereikt. En tot een ontmoeting op aarde is het niet gekomen. Maar de hoop, door Calvijn verwoord, is stellig in vervulling gegaan.
A. de Reuver, Delft
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 28 oktober 1993
De Waarheidsvriend | 16 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 28 oktober 1993
De Waarheidsvriend | 16 Pagina's