Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit de Pers

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de Pers

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

SoW: wie gaat er mee?
Een tijd-, geld- en energie verslindend proces, zo zou je het proces Samen op Weg óók kunnen typeren. Sinds in 1961 een groep predikanten, vooral werkzaam in het apostolaat, een oproep tot eenwording der kerken liet horen, is de beweging op gang gekomen die we al jaren kennen onder de naam 'Samen op Weg'. De jaren 1994 en 1995 zullen voor het verloop en voor de afloop van SoW van cruciaal belang worden. Vóór 1 april 1995 immers moeten de classes hun consideraties (= oordelen en/of adviezen) geven over de in eerste lezing vastgestelde tekst van de kerkorde van de Verenigde Protestantse Kerk in Nederland. In 1995 of in 1996 zal dan de vaststelling in tweede lezing volgen. Een en ander heeft verschillende groeperingen binnen de drie kerken, die in staat van hereniging zijn, tot grote activiteit gebracht. Er verschenen recent een aantal beoordelingen van genoemde kerkorde, voorzien van adviezen hoe op de classicale vergaderingen te reageren. De Confessionele Vereniging in de NHK liet een Handreiking verschijnen. Het hoofdbestuur van de GB gaf in een uitgebreide brochure 'Ondeugdelijke basis voor een VPKN' nogmaals lucht aan haar 'neen' tegen deze kerk op grond van de voorliggende kerkorde. Ook het Confessioneel Gereformeerd Beraad liet van zich horen in het geschrift 'Op-Stap'. Onze Vlaardingse collega ds. P. van den Heuvel geeft zich rekenschap over de voorliggende kerkorde in een brochure die hij in eigen beheer liet verschijnen onder de titel 'In gesprek…'
Wie regelmatig kennis neemt van de kerkelijke pers ter rechterzijde van hen die de VPKN begeren, merkt hoe intens ook daar wordt meegeleefd en meegedacht met hen die als Gereformeerden in de Hervormde kerk zijn achtergebleven. Ik doel dan met name op bladen die verschijnen in de Christelijke Gereformeerde Kerken (De Wekker, Ambtelijk Contact), de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt (De Reformatie, Nederlands Dagblad) en de Nederlands Gereformeerde Kerken (Opbouw). Dit meeleven komt heel sympathiek over en doet weldadig aan. Het is ook prof dr. W. van 't Spijker, die regelmatig blijk geeft zich vanuit grote interesse voor de geschiedenis van de Gereformeerden in ons land in te laten met het verloop van SoW. In het maart-nummer 1994 van Ambtelijk Contact (Maandblad t.d.v. ouderlingen en diakenen van de Christelijke Gereformeerde Kerken in Nederland) schrijft hij een uitvoerige bijdrage onder het opschrift 'Samen op Weg bijna aan het eind? De eerste regel van zijn verhaal luidt: 'Het lijkt erop, dat het historische proces van het SoW het doel heeft bereikt.' En de slotregel van de eerste alinea klinkt als volgt: '… men mag, denken we, aannemen dat deze kerkorde aanvaard zal worden en dat aan het karakter ervan, zoals zij nu voor ons ligt, weinig principieels meer zal veranderen'. Zo beziet kennelijk een betrekkelijke buitenstaander het proces en de afloop ervan. Prof. Van 't Spijker plaatst in zijn artikel dan een aantal opmerkingen ter verduidelijking van de situatie voor zijn achterban, opmerkingen die ook voor betrokkenen zoals hervormd-gereformeerden van belang zijn. Daarom citeren we er hier enkele fragmenten uit. Prof Van 't Spijker begint zijn bijdrage met typeringen van het Hervormde en het Gereformeerde kerkgevoel, waaraan hij dat van de Bonders apart toevoegt.

In het 'Samen op Weg' hebben voornamelijk twee kerkelijke tradities, naar het schijnt, elkaar gevonden. De hervormde manier van denken en de gereformeerde treffen elkaar in een gemeenschappelijke nood. We willen in dit opzicht niet allereerst denken aan een gezamenlijke financiële nood. Er zijn boze tongen genoeg, die het hele proces van het 'Samen op Weg' herleiden tot een acute financiële dreiging die boven de kerken zou hangen. Het lijkt oppervlakkig, wanneer men op dit terrein de diepste motieven zou zoeken voor een samengaan van de kerken. De economie die de samenleving al meer dan voldoende in haar greep heeft, zou op deze manier een te groot accent ontvangen. De bewijzen daarvoor zijn niet voorhanden. En het siert de kerken ook niet, wanneer men op dit terrein de eigenlijke factor zou zoeken voor de pogingen om tot hereniging te komen. Het siert ook de criticus niet, die juist hier het laatste motief zou willen aanwijzen voor wat er in Nederland op kerkelijk-geestelijk terrein aan de hand is.
Het is de nood van de secularisatie, die de kerken naar elkaar heeft toegedreven. Onder secularisatie verstaan we in dit verband het ontstellende feit dat de kerken hun plaats in de samenleving moesten prijsgeven. Zij hebben sinds eeuwen een sterke invloed kunnen uitoefenen. Vooral de Hervormde Kerk heeft zich enkele eeuwen sterk kunnen maken in haar relatie met het publieke gebeuren. Zij heeft zelfs voor een goed deel haar positie in de negentiende eeuw te danken aan haar coöperatie met het establishment.
Daarin school de oorzaak van de vervreemding van een zeer positief gereformeerd volksdeel, die aanleiding gaf tot de Afscheiding en de Doleantie in de vorige eeuw.
De 'nieuwe kerkorde' van 1951 heeft aan die positie wel wat veranderd. Getuigenis en apostolaat richtten zich op het gehele volk. En men kan daarachter zeer positieve elementen herkennen. Maar vooral sinds de jaren zesdg is er een geest vaardig geworden, die de kerk en samenleving uit elkaar dreef. De secularisatie sloeg toe in de theologie, met haar openheid naar de wereld. Zij was duidelijk waarneembaar in de kerkelijke activiteiten die wereldgericht waren, diaconaal wanneer men wil. De secularisatie bleek in haar consequentie nog het sterkst in de kerkverlating, die velen van de kerk vervreemdde.
De Hervormde Kerk kon bij deze ontwikkeling jarenlang steunen op een sterke Hervormde traditie, die in staat bleek om menige stoot op te vangen. Maar uiteindelijk moest ook zij erkennen, dat de tijd van het corpus christianum, de tijd van het christelijke gemenebest, voorbij was. En dat ook zij steeds meer een kerk werd die berustte op de vrijwillige keuze van haar leden. Er was wat dit betreft weinig vanzelfsprekends meer aanwezig.

Dat zegt prof. Van 't Spijker over de Hervormden en daar is weinig aan toe te voegen of tegen in te brengen. Dan komen de Gereformeerde Kerken aan de beurt.

De Gereformeerde Kerken hebben, zo mogelijk, nog sterker te maken gekregen met een verwereldlijking, die van binnen uit toesloeg. Na het tijdperk van Kuyper en Bavinck, waarin het rijke gereformeerde leven zich kon ontwikkelen, volgde een tijd van verzakelijking. Onnoemelijke schade werd aangericht door het theologisch en kerkelijk conflict tijdens de Tweede Wereldoorlog. Er was sindsdien slechts één kerkrechtelijk beginsel dat werkelijk de situatie beheerste: 'dat nooit weer'.
Zo kon het gebeuren dat een soort vrijzinnigheid binnen de Gereformeerde Kerken een kans kreeg, die onvoorstelbaar grote invloed won. De synode kon uitspraken doen – zij deed dat ook – maar men behoefde er niet mee te rekenen. Het kerkrecht bood immers geen enkele mogelijkheid tot principieel verweer. In de kerkrechtelijke traditie was teveel beweging, dan dat er een vaste lijn kon worden aangegeven. Overheerste eerst een gevoelen dat veel weg had van het congregationalisme, later kwam er een sterke synodale stroming, die echter, omdat ze te ver werd doorgevoerd in haar tegendeel omsloeg. Het kerkverband werd machteloos, terwijl hetzelfde kerkverband tegelijk in de synode de plaats werd van menig experiment: dat van de kindercommunie, dat van de intercommunie, en dat van een brede oecumene, waaraan echter het karakter van een ware gereformeerde katholiciteit ontbrak. De traditie bleek geen innerlijke kracht te hebben die samenhang vond het belijden van de gemeente. Wèl bleef er een soort van gereformeerd kerkgevoel, dat voor de waarneming van de buitenstaander bij tijden bepaald wordt door de mentaliteit van de mens die zijn eigen positie in staat en maatschappij heeft weten te verwerven met veel inzet. Deze mentaliteitsfactor wordt in toenemende mate binnen het Samen op Weg-proces een sta-in-de-weg voor de Bonders.

Hoe staan de 'Bonders' tussen de beide hoofdstromingen in? Prof. Van 't Spijker spreekt van een sta-in-de-weg en hij doelt daarbij op de mentaliteit van de Gereformeerden. Je kunt ook zeggen dat de meerderheid binnen SoW de Bonders als en sta-in-de-weg ervaart. In het blad Intermediair van 4 maart 1994 staat een uitvoerig verhaal te lezen van Bart Vink onder de titel 'De Verenigde Protestantse Kerk komt er toch', met als bijschrift 'De fusie tussen de gereformeerde en hervormde kerken is in een onomkeerbaar stadium beland. De moderne, liberale meerderheid van calvinisten ziet zich echter geconfronteerd met een militante orthodoxe minderheid. Samen op Weg, maar waarheen?' Hoe beziet prof. Van 't Spijker de Bonders?

Zij hebben hun kerkgevoel weten te voeden aan een vasthoudendheid in confessionele zin. Zij dragen, althans de echter Bonders – wel te onderscheiden van hen die het vanaf het begin niet waren en later de weg van de Bond hebben gekozen – zij dragen een kerkgevoel met zich, dat een sterk traditioneel element in zich heeft. Eigenlijk vormen zij de Hervormde Kerk.
Krachtens de papieren èn krachtens hun emodonele en financiële betrokkenheid hebben zij daarin het gelijk aan hun kant. Zij hebben in een traditie van tientallen jaren een uitdrukking aan hun kerkgevoel weten te geven, waarin zij van hun belijdenis weinig of niets prijs gaven, en waarin zij tegelijk een wijze van kerkelijk verkeer met andere modaliteiten hebben weten te ontwikkelen, die het mogelijk maakte menige crisis binnen de Hervormde Kerk het hoofd te bieden.
De invoering van de 'nieuwe kerkorde' was voor hen zo'n crisis. De Bonders hebben deze weten te pareren door een passend gebruik te maken van de mogelijkheden die zij bood tot het voortzetten van een eigen kerkelijke gang van zaken binnen de kerk zelf. De kwestie van de vrouw in het ambt was voor hen evenzeer een crisis. Zij hebben in dit geval zelfs gedreigd met een breuk, maar die is niet gekomen. Zij wisten een modus vivendi te ontwikkelen, die voortgang verzekerde van hun eigen kerkelijk leven, dat vanuit de Bond en zijn organen gewetensvol en krachtig wordt geleid.
Zij hebben zodoende kritiek van buiten afweten te doorstaan, maar ook die van binnen uit. De laatste was zeker niet altijd even mals. Men ziet dat de relatie van kerk en theologie ook binnen de Bond soms op een sterke spanning kwam te staan. Maar men hield vol. En zo staat de Bond tot op de huidige dag.

Wat gaat er veranderen met de nieuwe kerkorde? Ook daar gaat prof. Van 't Spijker op in. De plaats van de belijdenis is hierbij van belang. Op zich kun je het een belijdende kerkorde noemen. Anderzijds is de band aan de belijdenis ook weer zodanig verwoord, dat er voor een formele afwijking van de geschriften, waarin die belijdenis is vervat, ruimte genoeg is. Uitvoerig wordt ingegaan op de visie op de gemeente.

Gestalte van de gemeente
Prof. Van 't Spijker schrijft het volgende over wat in de kerkorde over de gemeente wordt gesteld.

De kerkorde biedt een bepaald beeld van de gemeente. Volgens oude gereformeerde traditie groepeert deze zich als belijdende gemeente rond het Heilig Avondmaal. De gemeente die het Lichaam des Heren onderscheidt, is ook zelf het Lichaam van Christus. Men treedt daarin binnen door de doop. Het verbond Gods wordt aan de kinderen betekend en verzegeld. Dat was de intentie van Dordt. In die sfeer is er geen twijfel mogelijk over de vraag of de kerk de doop ziet als kinderdoop. De oude formulieren van de kerk spreken daarover een duidelijke taal. Intussen is echter in de wereld van de oecumene een visie ontwikkeld, die ruimte vraagt voor andere opvattingen. Het stuk van de Wereldraad over doop, belijdenis en avondmaal (zgn. Limarapport) spreekt op een manier die de tradities aan elkaar praat. En in deze kerkorde is een formulering gekozen, die blijkbaar ruimte wil bieden aan een opvatting die uitgaat van de kinderdoop, èn een die de doop op belijdenis voorstaat: 'De doop wordt bediend aan hen voor wie of door wie de doop begeerd wordt, nadat het geloof door en met de gemeente beleden is'. Een knappe formulering, maar tweeduidig! In richtlijnen die de kerk nog heeft te stellen, wordt de verantwoordelijkheid van de kerkeraad gestipuleerd. Naast de leden en doopleden erkent de kerkorde ook een bijzondere band die de gemeente onderhoudt met de niet-gedoopte kinderen van de gemeenteleden.
We beluisteren hier de zorg die oudtijds de Hervormde Kerk droeg voor haar meelevende leden. Hier wordt de verbondenheid aan de gemeente zeer ruim opgevat. Op dit punt lijkt een zekere confrontatie met de opvattingen zoals deze binnen de Gereformeerde Kerken werden gevonden, evident. De Afscheiding huldigde althans in het noorden van het land een opvatting, die in de praktijk ook beoefend werd door Hendrik de Cock en die overeenstemde met deze ruime Hervormde opvatting.
Maar in tegenstelling tot deze visie staat dan wel de gedachte die in deze kerkorde wordt 'toegelaten', namelijk dat de avondmaalstafel gemakkelijker toegankelijk is ook voor kinderen. Het liet zich denken na al wat in de laatste jaren werd gezien in de Hervormde en ook in de Gereformeerde Kerken. Eerst op de manier van een tegengesproken experiment, daarna op wijze van een gelijkwaardige mogelijkheid, en nu in de kerkorde als een wettige aangelegenheid: kinderen aan het Avondmaal. De hele problematiek daaromtrent blijft ook hier onbesproken. Maar het totaalbeeld van een belijdende gemeente verandert in meer dan een opzicht.
Het model dat in de gereformeerde traditie met grote zorg, weloverwogen een plaats kiezend tussen Rome en dopers in, was tot stand gekomen, is hier losgelaten. Dit houdt in dat er een verandering in de beschouwing der gemeente tot stand is gekomen, waarbij haar wezen in geding is. We vergissen ons niet, wanneer we aannemen dat het totaalbeeld van de gemeente, zoals het hier vorm krijgt, strookt met opvattingen omtrent de kerk, die niet helemaal meer in overeenstemming zijn met hetgeen de belijdenis omtrent de kerk uitspreekt.
De Dordtse kerkorde is in zekere zin een vormgeving in de kerkelijke structuur van de leer der genade zoals Dordt die verwoordde. Men zou de stelling kunnen verdedigen dat de Leerregels van Dordt en de kerkorde van Dordt, wat de grote lijn aangaat, op elkaar zijn afgestemd. Zij vormen van dezelfde zaak een afspiegeling, eerst binnen de sfeer van het belijden en dan binnen de sfeer van de vormgeving van de kerk. Het zou interessant zijn om na te gaan welke leer omtrent de kerk achter deze kerkorde schuil gaat. Ook dat probleem laten we rusten. We hebben intussen wel een vermoeden. Het gaat om een vorm die past bij een vrij onbestemde ecclesiologie van het kaliber dat vandaag op de theologische markt geleverd wordt.

Dat het huwelijk geen plaats heeft gekregen in de kerkorde, acht prof. Van 't Spijker een nalatigheid. Ook over de inrichting van het kerkverband schrijft hij enkele opmerkingen. We laten dat rusten. Hoe beziet hij de positie van de Bonders in het geheel? Confessioneel begrijpt hij onze zorg volkomen. 'Deze nieuwe kerkorde zal weinig bijdragen aan een nieuw élan, aan werkelijke inspiratie, aan een fundamentele herleving van het protestantse karakter van de natie en evenmin van de kerk'.

Bonders, waarheen?
Maar de vraag is niet ongepast: verandert er principieel nu erg veel voor de Bonders? Ds. P. van den Heuvel, zelf lid van de Gereformeerde Bond, schreef in de kleine brochure, die een dienst wil verlenen bij het te voeren gesprek in de Bondskringen, dat naar zijn vaste overtuiging er geen grond bestaat voor de vrees dat er voor reformatorisch denkende christenen en gemeenten in de Verenigde Kerk geen plaats zal zijn. 'Het ontwerp-kerkorde, dat aan u is voorgelegd, geeft gaan enkele aanleiding om dat te denken. Integendeel, ik ben van mening dat er voor hen juist een belangrijke roeping in deze kerk ligt, om vanuit het reformatorisch verstaan van het Evangelie medeverantwoordelijkheid te dragen voor het geheel van het kerkzijn in al zijn verbanden. Dat is pas echt hervormd zijn: als we bereid zijn samen met de ander kerk te zijn.' (P. van den Heuvel, In gesprek… Over de nieuwe Kerkorde van de Verenigde Protestantse Kerk in Nederland, 1994, blz. 32).

Ik moet ds. Van den Heuvel gelijk geven. In de positie van de Bond verandert er weinig. Zij hebben een wijze van omgaan met andersdenkenden weten te ontwikkelen binnen de Hervormde Kerk, die onmiddellijk is gegeven met hun 'geloofsartikel' dat de Hervormde Kerk de kerk der vaderen is, waarbinnen het verbond Gods ligt. Zij zouden hun bestaan verliezen juist als Bonders, als ze dit 'geloofsartikel' zouden opgeven, zelfs wanneer de Verenigde Kerk belijdenis en kerkorde der vaderen devalueert. Want men kan als Bonder slechts de waarheid verbreiden binnen de Hervormde Kerk. Bovendien, de Bond is geen kerk, maar een organisatie, gericht op de kerken. Hij heeft wel een adresboekje, maar geen kerkelijk jaarboek. Zij kan niet aangeven hoeveel Bondsgemeenten er zijn. Want wanneer deze zich exact zouden openbaren, bijvoorbeeld op een kerkelijk congres met afgevaardigden zoals Kuyper dat in het vat goot, dan zou het ideaal reeds zijn prijsgegeven. Bovendien denkt men binnen de Bond ook geheel verschillend over de zaak. Er zijn voorstanders, uit principe en evenzo zijn er tegenstanders uit beginsel. Er zijn zeer bevindelijk-onverschilligen en er zijn er die tegen het separatisme aanzitten. Wat zou er van de arme 'Bondsgemeenten' overblijven wanneer het onverhoopt tot een scheuring zou komen? Daarom lijkt het ook slechts, het zij mij vergeven, een ludieke speelsheid der gedachten, om zoals de laatste tijd gebeurd is, te veronderstellen dat de Acte van Afscheiding en wederkeer eindelijk eens weer geldig ter sprake gebracht zou kunnen worden. Dàn namelijk, wanneer de Bonders de Hervormde Kerk zouden 'voortzetten', die dan op slag weer de zuivere kerk der vaderen zou zijn. Teruggekeerd en wel. We achten dat het een onredelijk zware hypotheek is, die wij op het conto van de Bond bijschrijven. Onze broeders daar hebben het al moeilijk genoeg. We moeten hen niet opzadelen met de frustrerende gedachte dat zij de toekomst van de afgescheidenen in handen hebben en dienen te redden. Dat zou meer dan onbillijk zijn. Daarom genoeg hierover.

Te prijzen is het in prof. Van 't Spijkers artikel dat hij afsluit met het zetten van het mes in eigen vlees c.q. de traagheid in eigen gelederen om tot meer concrete eenheid te komen met hen die confessioneel gesproken allang één zijn.

Kerkje in de kerk
Zo typeert prof. Graafland de visie van het hoofdbestuur van de GB op het SoW-proces. Dat doet hij in een lang gesprek dat de collegae drs. F. L. de Jong en dr. G. W. Marchal namens de redactie van Kontekstueel (8e jaargang nr. 4, februari 1994) met hem onlangs hadden.

K.: Als je nu kijkt naar de positie van de Gereformeerde Bond in het SoW-proces, gaat het daarbij ook om puur politiek? In hoeverre speelt daarbij de eigen positie een rol? Ziet u de Gereformeerde Bond nog een keer echt meedoen in dit proces? Welke randvoorwaarden zouden er dan moeten zijn?
G.: Dat vind ik heel moeilijk. In de eerste plaats is het zo, dat in het SoW-proces niet voldoende rekening is gehouden, niet zozeer met de Gereformeerde Bond, maar met de gereformeerde stroming in de hervormde kerk. Men heeft wel concessies gedaan, maar het fusieproces gaat door. Wat de Gereformeerde Bond betreft, aan de ene kant hoor je stemmen als: wij gaan de kerk voortzetten. Dat is voor mijn gevoel hetzelfde als afscheiding. Dat komt er in ieder geval van. Maar als ik het hoofdbestuur hoor, gaan we nu helemaal een kerkje in de kerk worden met eigen (kerkelijke) organen. Ik zeg niet zo gauw, dat ik het helemaal afwijs. Ik vind het er­ moeilijk. Men moet misschien het een doen, maar het andere in ieder geval niet nalaten. In de nieuwe classes volop meedoen. Als men dàt doet, dan kan ik me voorstellen dat men een gemeenschappelijke beraadsruimte wil hebben om van daar uit dat proces gezamenlijk te begeleiden. Gezien de situatie zou ik dat niet helemaal afwijzen. Maar het is mijn eigen weg niet. Ik zie het zelf zo: ik vind het SoW-proces, zoals het in concreto toegaat, een onheilige zaak, ik verwacht er alleen maar nadeel van, geestelijk en kerkelijk. Maar het brengt mij niet af van mijn fundamentele stelling, dat ik, zolang ik ruimte mag hebben om het Woord Gods voluit te verkondigen, blijf waar ik gesteld ben. Dan mag de confrontatie toenemen, maar daar blijf ik staan. Dat is voor een uitgemaakte zaak.
K.: Is de komst van de Gereformeerden een bedreiging voor deze positie? Door hen komt er toch niet minder ruimte voor de verkondiging?
G.: Nou dat is nog de vraag. Binnen de hervormde kaders was er altijd de opvatting dat er voor de Gereformeerde Bonders ook een dominee moest zijn. Maar ik maak me sterk, dat in de nieuwe situatie het wel eens veel moeilijker kan zijn. Of ook: dat men zal zeggen: die Gereformeerde Bonders? Die krijgen hier geen poot aan de grond.
K.: Hebt u daar reden voor? Wat is er mis met de Gereformeerden? Prof. Hartvelt bijvoorbeeld heeft meer dan eens gezegd: zeg mij nu eens, in welk opzicht ik niet deug. Ons slag mensen deugt blijkbaar niet, geef nu eens aan, waar dat aan ligt?
G.: Daar kun je verschillende antwoorden op geven. In dit geval kan ik zelfs heel concreet zijn. Ik heb Hartvelt meegemaakt in de commissie 'Kernen van belijden'. Daar dacht Hartvelt anders over dan Dordt. Toen zei ik: maar dan moet je wel erkennen, dat je Dordt afvalt! Dat heeft hem zo diep geraakt, dat er een speciale vergadering aan te pas moest komen omdat hij zich zo gekrenkt voelde. Dat dat gezegd was aan hem als gereformeerde. Hij kon niet verder, of dat moest eerst uit de weg geruimd worden. Ik heb toen gezegd: het gaat niet om iets persoonlijks, maar om een inhoudelijke zaak. Maar het is wel waar. Ik heb dat toen staande gehouden. Dáár raak je een van de dingen, die het zo moeilijk maken met Gereformeerden om te gaan. Dat zij vrijzinnig zijn en gereformeerd willen heten. En daarop aangezien willen worden. Op fundamentele punten van het gereformeerd-zijn, waarom de Doleantie begonnen is, zijn ze afgeweken, maar: wee je gebeente, als je zegt: jij bent niet gereformeerd meer. Dan raak je ze tot in het diepst van hun ziel. En dat verstoort fundamenteel de communicatie. (…)

K.: Hoe zou het volgens u verder moeten gaan?
G.: Dat vind ik heel moeilijk en daarom wijs ik andere opties ook niet radicaal af. Ik begin er nu zo langzaam aan een beetje aan toe te komen om te denken: het kan zus gaan of zo gaan, laat maar gaan! Niet in de onverschillige zin. Ik zie mijn weg, maar als ds. Reinier van Kooten een andere weg gaat, dan moet hij die maar gaan.
Maar als het om randvoorwaarden gaat, dan denk ik primair aan de Woordverkondiging, de existentiële Woordverkondiging, zodat in de uitleg van het Woord de echte vragen van de mens een antwoord vinden.

In het al genoemde artikel van Bart Vink in Intermediair wordt een uitspraak van prof. Van 't Spijker aangehaald, die hij op een andere plaats liet horen: Zodra de Bond op eigen benen staat (bij eventuele en onverhoopte afscheiding, JM), zal de verscheidenheid binnen de GB blijken te werken als een oorzaak van tegenstellingen, wrijvingen en botsingen. De eenheid van de GB staat of valt met de minderheidspositie binnen een groter kerkverband, aldus eveneens de beoordeling van de Intermediair-journalist. Komt ze op zichzelf te staan, dan valt ze in delen uiteen. Ziende op de verbrokkeling van de gereformeerden buiten de Hervormde kerk lijkt hij helaas gelijk te hebben. Daarom zij het 'geding om de waarheid' gevoerd op de plaats waar God ons in Zijn gunst gelaten heeft en naar wij vurig hopen ook laten zal.

J. Maasland

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 maart 1994

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

Uit de Pers

Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 maart 1994

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's