Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit de Pers

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de Pers

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

De kwaliteit van de cultuur
'Het is er niet beter op geworden in de wereld dit jaar' zal vast wel iemand zeggen dezer dagen, nu het jaar 1994 op een eind loopt. En wie heeft de vrijmoedigheid om het waarheidsgehalte van zo'n uitspraak te betwisten? Hoe staat het er in ons eigen land voor als het gaat om de inhoud en de kwaliteit van het bestaan? Onlangs (9 december 1994) hield prof. dr. A. Th. van Deursen de Huizinga-lezing 1994 onder de titel 'Huizinga en de geest der eeuw". De bekend geworden en gebleven historicus prof. J. Huizinga (overl. 1945) schreef aan het eind van zijn leven een tweetal werken ('In de schaduwen van morgen' 1935 en 'Geschonden wereld' 1945) waarin hij klemmend zijn verontrusting liet blijken over het verval van het besef van normen en waarden in de moderne samenleving. In de negentiende eeuw was het Da Costa die vanuit een andere achtergrond hetzelfde min of meer en niet minder klemmend aan de orde stelde in zijn 'Bezwaren tegen den geest der eeuw' (1823). Prof. Van Deursen zette in de 23e Huizinga-lezing beide auteurs en hun visie naast elkaar. Beiden analyseerden ze de cultuur van hun tijd, gaven haar gebreken aan, zochten oorzaken van de kwalen en stelden een recept op voor de vereiste medicijn, aldus prof. Van Deursen. In het Nederlands Dagblad van 10 december stond een interessant gesprek met prof. Van Deursen te lezen. We citeren uit dat interview het gedeelte dat betrekking heeft op deze Huizinga-lezing.

Waar ging uw lezing over?
'Ik vergelijk Huizinga's In de schaduwen van morgen (1935) met Da Costa's Bezwaren tegen de geest der eeuw (1823). Ik weet verder geen boeken die zo'n algemene cultuurkritiek geven als deze. Zij proberen bloot te leggen wat er mis is met onze cultuur. Bij Da Costa lees je in heldere taal wat er fout is. Bij hem draait het altijd weerom de menselijke autonomie, dat mensen hun eigen samenleving willen opbouwen zonder rekening te houden met Gods wetten. Daarom is de cultuur in nood gebracht, dat is de geest van de eeuw. Da Costa is daarover trouwens volstrekt niet pessimistisch. Hij verwacht een keer ten goede, omdat hij zich niet kan voorstellen, dat mensen zo dwaas zullen zijn Gods wet los te laten als norm voor het leven.

Ook Huizinga constateert dat de cultuur in nood verkeert. De patiënt is ernstig ziek. In zijn Schaduwen laat hij het bij de diagnose, maar in Geschonden wereld. Een beschouwing over de kansen op herstel van onze beschaving (1945) komt hij over de therapie te spreken. In de grond van de zaak hebben Huizinga en Da Costa dezelfde kwaal ontdekt. Huizinga vindt ook dat de ondermijning van de christelijke moraal vernietigend is voor de kwaliteit van de cultuur en dat het loslaten van de normen daaruit de hele samenleving in het ongerede brengt.
Niet alleen in de analyse, maar ook in de remedie zijn er overeenkomsten tussen Da Costa en Huizinga. Huizinga roept op terug te keren tot metafysische waarden. Hij citeert Psalm 85, waarin gerechtigheid en vrede elkaar ontmoetten. Maar de optimistische toon van Da Costa merk je bij Huizinga minder. Eerder het tegendeel. Hij acht het niet mogelijk dat mensen weer gaan leven uit zonde, genade en verlossing. Huizinga komt vervolgens met een noodoplossing. Hoewel mensen het kwade willen doen, doet hij toch een oproep op 'de mensen van goeden wille' te bouwen aan een mooie toekomst. Huizinga wil de consequenties uit zijn eigen betoog niet trekken.'

Wat hebt u tegen deze eeuw?
'Als je Huizinga leest, merk je dat de verschijnselen die hij zag, bepaald nog niet verdwenen zijn. De ontwikkelingen die zijn ingezet, zijn alleen maar duidelijker geworden. De conclusie moet dan ook zijn dat het met onze cultuur slecht is gesteld. Als je Huizinga als een erflater van onze cultuur ziet, moet je jezelf de vraag stellen: wat nemen we van hem aan en wat niet? Kun je enerzijds de schrijver van Herfsttij der Middeleeuwen bewonderen en anderzijds zijn cultuurkritiek terzijde schuiven, omdat deze pessimist zijn tijd niet meer verstond? Ik denk dat het dezelfde Huizinga is. De cultuur kan vandaag de keus tussen die twee niet maken.'


Prof. Van Deursen heeft zich al eerder in deze zin uitgelaten over de cultuur van onze moderne samenleving. In een bijdrdage aan de in 1991 verschenen bundel van zijn hand 'De eeuw in ons hart' wijst hij er ook op dat 'cultuur zonder norm in de grond van de zaak een cultuur is zonder zin. Ze bouwt niets meer op, want daar is ze niet meer toe in staat. Zonde kan niet bouwen. Cultuur die zich in dienst stelt van de zonde, komt met zichzelf in tegenspraak, want ze beantwoordt niet meer aan haar wezenlijke doel. Daar waar ze volkomen consequent is, zal ze een anticultuur in het leven roepen, die niet alleen vormen mist, maar ook geen kwaliteit meer bezit. Zo'n cultuur wordt plat en vulgair' (a.w. blz. 223)

Hebt u uw publiek, bestaande uit moderne intellectuelen, willen striemen?
'Nee, nee, ik wil hen aanspreken binnen hun eigen gedachtenklimaat. Het heeft niet zoveel zin om te verwijzen naar de brief van Paulus aan Timotheüs. Dat valt buiten hun denkpatroon. Als je hen wilt wijzen op de gevaren die onze cultuur bedreigen, heeft het zin om uit te gaan van Huizinga. Ik wil de liberalen stimuleren tot een kritische benadering van cultuur, in het bijzonder de morele maatstaven waarvoor onze samenleving heeft gekozen.


Hebt u daarbij de 'paarse coalitie' op het oog?
'Ik heb de woorden van minister Sorgdrager geciteerd. Ze meent dat normen en waarden voortkomen uit de maatschappelijke discussie. Dat is nu precies het punt waarvoor Huizinga waarschuwt. Je moet onderscheid maken tussen de meerderheidsgevoelens van de bevolking en een norm.

Huizinga spreekt in zijn boeken altijd van een volstrekt geldende norm. Dat is niet iets wat mensen bedenken en wat volgend jaar weer kan veranderen. Dat is een gegeven met eeuwigheidswaarde. Dat is het moeilijke bij een partij als D66. Die heeft daarvan geen weet en wil er ook niet van weten.'

De libertijnen hebben geen besef van eeuwigheid meer?
'Heel typerend vond ik een interview met minister Wijers, waarin hij zegt dat D66 een partij is zonder geschiedenis en juist daarom zo geschikt is om te vernieuwen. Ik vind dat een nogal domme uitspraak. Ze geeft vooral aan hoe deze mensen in het leven staan. Ze bezien alles wat er gebeurt als op zichzelf staande gevallen. Dan kun je met Huizinga ook niet veel meer beginnen en is er weinig reden zijn cultuurkritiek te lezen.'


Bent u een moderne kruisridder?
'Nee, nee, nee. We zijn een minderheid geworden, dat kun je in alle nuchterheid constateren. Dat legt ons misschien des te meer de plicht op duidelijk te maken, waar we staan, bijvoorbeeld door de mensen te laten zien dat cultuur één geheel is met een samenhang tussen de onderdelen. Je kunt niet zeggen: we gaan de morele waarden wijzigen en verder verandert er niks. Als je de moraal overboord zet, zal het werk van Shakespeare je ook niet veel meer zeggen. Dat geldt ook voor de Nederlandse letterkunde van de negentiende eeuw en alles daarvoor. Dan gaat het immers om auteurs die zich met schijnproblemen hebben beziggehouden.'


Bent u over deze ontwikkeling in de samenleving verontrust?
'Ja, het gaat in toenemende mate de verkeerde kant uit. Ik zie althans geen signalen die erop wijzen dat het de andere kant opgaat. Misschien dat je in je hart altijd iets houdt van Da Costa's optimisme dat het zo toch niet kan. De mensen moeten eens ontdekken dat ze vastlopen.'


Is dat ook uw geloofsoptimisme?
'Ik weet eigenlijk niet of het geloof ons tot een dergelijk optimisme noopt. Het is meer een verwachting die op redelijkheid is gegrond, ook bij Da Costa. Het geloof zegt ons niet dat we bij het voortschrijden der tijden gevoeliger worden voor de boodschap van het evangelie. Juist dat kun je lezen in de brief aan Timotheüs, waarin gesproken wordt van de spotters die van God en Zijn gebod niet willen weten.'


In zijn lezing geeft prof. Van Deursen aan dat Huizinga zelf niet echt de consequentie trok van zijn sombere cultuuranalyse gelijk Da Costa dat wel deed. Huizinga blijkt een onverwoestbare optimist. De gemeenschap blijkt niet rijp voor verbetering en dat zal ze wellicht ook nooit worden. Ik citeer met Van Deursen woorden van Huizinga: Maar 'ieder voor zich, elk voor zijn eigen nietige persoonlijkheid, moet blijven streven naar verbetering van het ideaal, naar een maatschappij van liefde en barmhartigheid'. Dan zal blijken dat er overal in de wereld miljoenen gereed staan, om te strijden voor recht en vrijheid, rede en goede zeden: 'menschen van goeden wille, de homines bonae voluntatis (aldus immers de lezing der Vulgata), wien in den Kerstnacht het in terra pax werd toegezongen'. Er kondigt zich volgens prof. Van Deursen een nieuwe cultuur aan die haar eigen normen ontwikkelt uit de maatschappelijke discussie. Met de volgende veelzeggende woorden sluit Van Deursen zijn Huizingalezing dan af.

Zowel Da Costa als Huizinga zou ons dan zeggen dat een cultuur van schuivende normen zichzelf aan ontreddering prijs geeft. Is een norm niet absoluut, dan bestaat ze niet. Dan geeft de regel die wij zelf bedenken de hoogste maat aan. Blijkt dan de meerderheid afkerig van vrijheid, gelijkheid en broederschap, en geeft ze de voorkeur aan onvrijheid, ongelijkheid en vijandschap, dan moet ik dat aanvaarden. Afwijzing zou niet alleen onwettig zijn, maar ook immoreel. De maatschappelijke discussie heeft bij meerderheid van stemmen beslist.
Staan de zaken er zo voor, dan moeten we met Huizinga concluderen dat de patiënt er slechter aan toe is dan ooit. Maar het is de lijder zelf die voor deze toestand heeft gekozen. Het is uiterst onwaarschijnlijk dat hij nu de medicijn zal lusten die hem vijftig jaar geleden nog tegenstond. Mij rest dan ook weinig anders dan terug te vallen op Huizinga's tweede optie. Ik wens u dus gaarne en van harte een zalig kerstfeest.

Ons Kerstfeest is voor dit jaar alweer voorbij en de jaaroverzichten, die de media ons in deze dagen van het jaar verstrekken, zullen de gedachten van Huizinga en Van Deursen wel bevestigen. Het optimisme van de redelijkheid moge alsnog de overhand verkrijgen, zou een nieuwjaarswens kunnen zijn.

Huizinga en Nijhoff
Via de rubriek (Op)stoppertjes in In de Waagschaal van 17 december 1994, verzorgd door de anonieme Anorynus, werd ik erop gewezen dat de dichter M. Nijhoff een achttal sonnetten wijdde aan Huizinga's 'In de schaduw van morgen'. Hij laat aan de acht sonnetten een Open Brief vooraf gaan. Uit die Open brief licht ik enkele regels omdat die een aansluiting bieden op Van Deursens belichten van Huizinga's boek.

Niettemin neem ik uw bewering, dat ge niet pessimist, maar optimist zijt, letterlijk. Ge zijt, om het met grote woorden overduidelijk uit te drukken, eer een Jesaja dan een Jeremia. Gij ziet de wereld een woestijn worden maar blijft bij deze ondergang vertrouwen op uitkomst. 'Hij zal hare woestijn maken als Eden en hare wildernis als den hof des Heeren'. De sociale zekerheden zijn ineengestort, het pessimisme is een luxe geworden en niet langer mogelijk. Maar op het punt af te rekenen met het oude, heeft de toekomst geen andere overtuiging dan deze: dat zelfs de verfijndste filosofie op het ogenblik een lafheid is. Alleen de daad kan redden. Maar welke daad? Niemand ziet helder. Wij leven in het donker van 'voor dag en dauw'.

We sluiten af met één van de sonnetten die Martinus Nijhoff in 1936 liet verschijneen onder de titel 'Voor dag en dauw'. Hij schrijft hoe hij in die sonnetten acht menselijke omtrekken wil schetsen, zoals zij zich in de morgenschemering gedragen. In het hier geciteerde sonnet schetst hij het beeld van de 'werkvrouw die een huis begint om te ruimen', misschien wel na de viering van de jaarwisseling. Maar dat laatste suggereer ikzelf en niet Nijhoff uiteraard.

De kamer hardt de lucht niet langer van
tabak en onververste bloemenvazen,
en in de keuken vragen whisky-glazen
of de aanslag ooit nog afgewassen kan.

Gedenkt vorige dingen niet, gij dwazen;
'k maak alle dingen nieuw; ik zal geen man
om Jacob 's zonde uitleveren ten ban;
ik ben met u; ik ben de eerste en de laatste.

Reeds is de werkvrouw aan het werk gegaan.
De poetsmand laat ze in de open voordeur staan.
O, merk hoe luchtiger in huis het wordt!

Zij poetst, buiten, het koperen naambord.
Hoe spiegelend wordt het, hoe smetteloos!
De wildernis zal bloeien als een roos.

Zo kunnen we toch het nieuw jaar onzes Heeren 1995 weer verder. Niet zozeer met het optimisme van de redelijkheid, als wel in de kracht van Gods belofte voor zijn kerk en wereld.

J. Maasland

(De integrale tekst van de Huizinga-lezing is in de boekwinkel verkrijgbaar: A. Th. van Deursen, Huizinga en de geest der eeuw, uitg. Bert Bakker, ISBN 90 351 1524, 32 blz., prijs ƒ 19,90.)

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 december 1994

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's

Uit de Pers

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 december 1994

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's