Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De weerhouder en de christelijke weerbaarheid

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De weerhouder en de christelijke weerbaarheid

Het avondland aan het eind van de twintigste eeuw

10 minuten leestijd

In het begin van de twintiger jaren schreef de Duitse historicus Oswald Spengler zijn, in korte tijd breed bekend geworden werk Untergang des Abendlandes. Nog even, zo voorspelde hij, en het is gedaan met onze westerse cultuur. De méér en méér door wetenschap en techniek gedomineerde cultuur is op sterven na dood.

In de dertiger jaren verscheen een boek van de Spaanse schrijver Ortega Y Gasset, dat eveneens in korte tijd in vele talen in Europa vertaald werd: De opstand der horden. Ook in dit boek wordt een verontrustende prognose gegeven van de toekomst van de Europese cultuur. De massamens zet zich op de troon. Letterlijk schreef hij: 'De minister, de professor, de beroemde natuurkundige en de romanschrijver hebben over deze (zedelijke) zaken opvattingen, die een barbier uit een volkswijk waardig zijn. Is het dus niet volkomen natuurlijk dat de barbier uit de volkswijk de toon aangeeft? ' Zoals het er nu voorstaat — profeteerde Y Gasset — gaan we regelrecht naar een wereld als die van het laat-Romeinse Rijk. En dat was niet minder dan een periode van diep (zedelijk) verval. In dezelfde dertiger jaren verscheen in Nederland het bekende werk van J. Huizinga, In de schaduwen van morgen, 'een diagnose van het geestelijk lijden van onze tijd'. In het voorwoord op de derde druk zegt de auteur, in reactie op de kritiek, die loskwam op zijn 'pessimistische' visie op de ontwikkelingen in onze cultuur, dat hij desalniettemin ook 'optimist' was. Maar dan zó: 'Optimist noem ik niet hem, die bij de dreigendste tekenen van verval en bederf luchthartig uitroept: kom, het is zo erg niet! Het komt alles wel op zijn pootjes terecht! Optimist noem ik hem, die, ook waar een weg tot beter nauwelijks zichtbaar is, toch de hoop niet laat varen.'

Deze waarschuwende stemmen klonken in de jaren, voorafgaande aan de periode in onze westerse cultuur, waarin het beest van het nazisme zijn klauwen uitstrekte naar Europa. Veel van de beschouwingen van de genoemde cultuurcritici zijn waar geworden, niet alleen in de Tweede Wereldoorlog maar zeker niet minder in de jaren daarna. Hun waarschuwende stem kreeg een breed bereik maar de ontwikkelingen gingen door. Van tijd tot tijd verhieven ook anderen hun stem. Dr. F. de Graaff schreef te onzent zijn Europees nihilisme en dr. W. Aalders zijn In verzet tegen de tijd. Ook vandaag zijn zulke stemmen nog niet verstomd. Maar het proces van verval lijkt zo ver voortgeschreden te zijn, dat cultuurkritische stemmen, die nog opklinken, die van een roepende in de woestijn zijn. Zijn we misschien al verder in de eindfase dan we denken? De afstomping is er immers allerwegen?

Toekomst

Aan het begin van het nieuwe jaar — wéér een jaartal dichter bij het einde van de twintigste eeuw — is er geen enkele reden om optimistische tonen aan te slaan. Maar uiteindelijk is daar bijbels gezien in eerste instantie ook geen reden toe. De Schrift tekent ons de toekomst ernstiger dan de meest pessimistische cultuurcriticus vermag te doen. Het laatste der dagen — dat gaat verder dan het laatste van een cultuur — wordt gekenmerkt door de macht van de antichrist, de zoon des verderfs (2 Thess. 2). Wanneer de tekenen van die macht zich aandienen behoeven we niet te doen alsof iets vreemds geschiedt. De dag van Christus komt niet 'tenzij dat eerst de afval gekomen zij, en dat geopenbaard zij de mens der zonde, de zoon des verderfs'.

Voor christenen komt het er dan echter niettemin op aan zich niet te laten verleiden, op geen énkele wijze zelfs (vers 3). De vraag is derhalve of de christelijke kerk als geheel, de christelijke gemeente in het bijzonder en ook niet in het minst de afzonderlijke christen, geestelijke weerbaarheid zullen hebben als de grote afval er is.

Zolang er nog de weerhouder is (2 Thess. 2 vers 6 e.v.) lijkt het met de verleiding nog wel wat mee te vallen. De antichrist wordt immers kennelijk een tijd lang weerhouden, verhinderd om zijn macht te ontplooien. Wie is de weerhouder? Net zo min als door Paulus concreet gezegd wordt in welke gedaante de zoon des verderfs, als personificatie van de antichrist zich zal aandienen, zo min wordt ook concreet aangeduid wie of wat de weerhouder is. Door de tijden heen is overigens de antichtist wèl concreet geduid (Rome, een verenigd Europa). Door de tijden heen is ook de weerhouder geduid: de overheid, als beschermer van kerk en godsdienst, of verder de evangelieprediking.

Welnu, als de overheid dan de weerhouder is, dan is de weerhoudende kracht in onze dagen al wel uiterst klein geworden. 'De minister heeft opvattingen als de barbier in de volkswijk', zei Y Gasset al in de dertiger ­ jaren. Die tendens is alleen nog maar sterker geworden. De overheid werkt er aan mee, dat zedelijke waarden één voor één

worden afgebroken. De overheid komt uit het volk zelve op en haar zedelijk draagvlak is niet anders of beter dan die van het volk. De overheid sanctioneert wat het volk aanvaardbaar acht. En zo is er sprake van een neerwaartse spiraal.

Waar is nog sprake van weerhouding inzake het verval van normen en waarden? Men neme alleen al de huwelijksverbintenis. Het aantal echtscheidingen steeg onrustbarend. In snel tempo heeft zich in onze samenleving het verval in deze doorgezet. De dijken zijn gebroken en de overheid weerhoudt de breuk ook niet. Er is maatschappelijk gezien om zo te zeggen geen houden meer aan.

Maar al met al zien we in toenemende mate de ontbinding verder doorwerken. Wie dat zegt, is al gauw een zwartkijker. Maar gedeelde gezinnen, met onnoemelijk leed alsook desoriëntering voor de kinderen, zijn het gevolg. Moeten we niet zeggen dat hier, maar ook op velerlei andere terreinen, blijkt, dat wanneer de wet Gods niet meer als regel ook der dankbaarheid functioneert, het 'ten goede' van het gebod verandert in het 'ten kwade' van datgene, wat mensen zelf goed en geboden achten? Of zijn mensen er gelukkiger door geworden, dat men het heilzame juk van Gods geboden heeft afgeworpen?

Weerbaar

Als er nu geen weerhouder meer zijn zal (of al niet meer is? ), hoe weerbaar is dan het christenleven nog? Dat is dunkt me de kardinale vraag. Als sociale controle wegvalt gaat soms christelijk leven al teloor. En als bescherming van het christelijke leven door de overheid wegvalt, hóé christelijk is 'christelijk' dan nog? Die vraag werpt ons op de innerlijke waarde van het christen zijn. Uiteindelijk moet het christelijke leven het immers niet hebben van een weerhouder maar van de Verlosser!

Dezer dagen las ik een boek van Schlomo Ben Chorin, De verkiezing van Israël. Deze joodse schrijver is in dit boek ook in gesprek met christenen. Hij constateert zowel in het jodendom als in het christendom 'een groot gebrek aan geloof. Letterlijk zegt hij: 'er bestaat een Israël zonder geloof en een naamchristendom zonder geloof. De vormen en normen van de geïnstitutionaliseerde godsdiensten van synagoge en kerk zijn dermate uitgehold dat het niet meer te verhullen is.' Het is hem duidelijk geworden, dat joden en christenen steeds meer vervreemd zijn geraakt van hun eigen geloofstradities. De joden staan onverschillig tegenover de Wet en christenen tegenover hun eigen dogma. Citaat: 'miljoenen christenen (hebben) geen enkele toegang meer tot Drieëenheid en Vleeswording' (Chorin beperkt zich hier tot de beide dogma's, die Thomas van Aquino kenmerkend achtte voor het christendom).

Naamchristendom, daar zit geen weerbaarheid meer in. Het is hier eens een ander, die ons de spiegel voorhoudt. Zo verwekken we als christenen de synagoge en de wereld ook niet tot jaloersheid. Waar is de tijd van de eerste liefde?

Daarentegen las ik ook een boek van Al­ bert Martin Stefe over De Hugenoten, 'tragiek en lijden omwille van een eigen geloof (uitgave Tirion, Baam). De Hugenoten zouden — zo zet de schrijver in — een heel wat rustiger leven hebben gehad als ze zich 'een kleinigheid' hadden gepermitteerd, namelijk: 'ik blijf toch maar katholiek'. Maar ze konden niet. Die 'kleinigheid' was voor hen van fundamenteel belang. En daarin waren ze anders dan mensen (christenen) van nu, concludeert de schrijver. Om des gewetens wil hebben ze lijden en dood getrotseerd. Hun Koning was hun meer gehoorzaamheid waard dan hun kerkelijke leidslieden.

Zo is het ook vandaag. Het is het eenvoudigst zich te voegen in de kaders van het algemene volksgevoelen, zich te schikken naar de oppervlakkigheid van de tijd, zich aan te passen aan de hedendaagse 'moraal'. Maar het gaan van een eigen weg, juist als deze geen weg van isolement is, vraagt wel eigentijds lijden om de Naam van Christus. Er mag dan geen vervolging meer staan op als eigenzinnig aangemerkt christelijk levensgedrag, de weg van ascese in de bijbelse zin van het woord vraagt nochtans offers. Huizinga noemt zulk een ascese 'zelfbeheersing en getemperde schatting van macht en genof. Het betekent hoe dan ook een leven, dat niet is aangepast aan de schema's van de wereld. Het betekent het vinden van nieuwe weerbaarheid in de neergang van onze cultuur, in een tijd, waarin het verval van zedelijke waarden allerwegen te tasten is. Dat vraagt om geestelijke heroriëntering en verdieping, met name nu de weerhouding van de overheid wegvalt. Dat vraagt om ascese, gericht óp en voortkomend uit innerlijke reiniging.

De Evangelieprediking

De echte christen houdt het echter in de grote afval niet uit louter bij de gratie van een weerhouder van buiten. Voor christenen zelf geldt, óók in de tijd van de afval, de innerlijke weerhouding, gewerkt door middel van de Evangelieprediking, zijnde de échte Weerhouder. Het Evangelie moet eerst in de hele wereld gepreekt zijn voordat de antichrist echt kansen krijgt, zegt Calvijn.

Wat houdt overigens weerhouding van het kwaad van overheidswege in wanneer mensen niet innerlijk weerhouden worden om mee te gaan in het grote kwaad. Weerbare mensen worden gevormd daar, waar de Heilige Geest de woorden Gods doet verzinken in hun bestaan en bereidvaardigheid schept om naar de inzettingen Gods — heilzaam en vol beloften — te leven.

Evangeliedienaars hebben we nodig in deze tijd, predikers van recht en genade, die de mond Gods willen zijn tot het volk en daarbij van het Woord niets wensen af te doen of toe te doen. Opdat ook vandaag nieuwe, geestelijke weerbaarheid gewekt worde, die bestand is tegen de geest van de tijd, ook als de weerhouder van buitenaf wegvalt en wanneer zelfs bedreiging van binnenuit opdoemt.

Huizinga noemde iemand 'optimist' wanneer hij de hoop niet laat varen, terwijl 'een weg naar beter' nauwelijks zichtbaar is. Dat is intussen de realiteit van het chris­ tenleven: de Hoop niet laten varen. Er is een hoop, die niet beschaamt omdat de liefde Gods in harten van mensen wordt uitgestort door de Heilige Geest, die hun wordt gegeven. Die hoop alleen is afvalbestendig, omdat ze voortkomt uit Hem, die de Enige Hoop is.

Ook en juist in de wankeling van onze cultuur zullen christenen Evangeliebelijders zijn. Alleen vanuit het Evangelie houden ze het vol als de grote afval toeslaat. Het is daarbij maar de vraag of isolement die weerbaarheid stalen zal; het isolement zonder de levende kennis van Christus zeker niet.

In de confrontatie wordt ons geleerd wat we spreken zullen.

In de confrontatie leren we dunkt me ook overigens wel hoe heilzaam ascese is, afzien namelijk van dingen, die een naam hebben in de wereld, omdat daardoor ons te meer tijd en ruimte gegeven wordt om het leven zin-vol te doen zijn in de dienst des Heeren; ascese om innerlijke reiniging.

Niets is beter dan elkaar bij de ingang van 1995 die weerbaarheid toe te wensen, die opkomt uit het geloof, uit de hoop, die niet beschaamt, als 'dochter' van het geloof Nu het avondland — het westen — naar de ondergang neigt, als het gaat om de wortels en de bronnen van haar cultuur, vergeten we niet, dat het ooit in het oosten daagde, omdat daar ooit een Kribbe en een Kruis stonden en daar een Open Graf lag. Worde de kerk weer een volk van Hugenoten!

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 januari 1995

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

De weerhouder en de christelijke weerbaarheid

Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 januari 1995

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's