Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Hoort de Wet des HEEREN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Hoort de Wet des HEEREN

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Waarom lezen wij de Wet des HEEREN in de zondagse kerkdienst? Voor die vraag kwam ik, onverwacht, te staan, toen ik vijf jaar geleden predikant op het Groningse Hogeland werd. Wat ik voorheen als vanzelfsprekend had aangenomen, bleek dat allerminst toen scherp geageerd werd door enkelen in de gemeente tegen het feit, dat ik - overigens afwisselend uit Exodus, Deuteronomium, Levicitus, of ook uit de Brieven - de Wet des HEEREN of het gebod van God las in de morgendienst. Daar kwam nog eens bij, dat begin 1992 een collega in het Ringblad een artikel schreef waarin hij zich, naar aanleiding van vragen van gemeenteleden kantte tegen bovenstaand gebruik volgens Orde van Dienst II van het Dienstboek voor de Nederlandse Hervormde Kerk.

Deze orde van dienst is in hervormd-gereformeerde gemeenten de meest gebruikte. Mij bleek dat de meeste collega's in de classis (toen nog Winsum) nooit of hoogst zelden de Wet lazen in de kerkdienst. Naar aanleiding hiervan verdiepte ik me in deze zaak en schreef ik erover in ons eigen kerkblad. Deze zomer ging ik nog eens opnieuw alle mij beschikbare gegevens na.

Oud gebruik

De Wetslezing in de eredienst is een oud gebruik. Prof. Van Ruler schrijft in zijn proefschrift, dat het gebruik om de Tien Geboden te lezen al een voor-reformatorisch gegeven is en niet een typisch gereformeerde uitvinding. Calvijn en andere reformatoren namen het over uit het voorbereidende gedeelte tot de misviering. In zijn Straatsburgse liturgie hanteerde Calvijn de Wet als regel der dankbaarheid, in twaalf strofen gezongen na de schuldbelijdenis en genadeverkondiging. Na elke gezongen strofe werd gezonden: 'Heer ontferm U'.

Calvijn wilde dus de 'vreugde der Wet' benadrukken, maar gelet op de telkens terugkerende roep om erbarmen, zag hij ook dat de Wet altijd tegelijk ontdekt aan de zonden en een tuchtmeester is tot Christus. De kerk in de Nederlanden heeft zich in dezen niet geheel door Calvijn laten beïnvloeden. In de liturgie die door Petrus Datheen (met behulp van Gaspar van der Heyden) werd samengesteld en die in de Nederlanden groot onthaal vond, vinden we in de eerste versie van het doopformulier vóór het gebed voor de prediking de Tien Geboden (te lezen en te zingen). Dit gebruik heeft zich blijkbaar doorgezet, maar dan in alle kerkdiensten op de zondagmorgen.

De Provinciale Synode van Dordrecht in 1574 verplaatste de voorlezing van de Wet naar de middag (de catechismusdienst) en dan na het voorgebed. Dit gebruik is, als het al werd toegepast, naar het mij toeschijnt geheel verdwenen.

Betekenis

De lezing van de Tien Geboden aan het begin van de dienst betekent dat de gemeente via de geboden opgaat tot de Woord-en Sacramentsbediening. De geboden hebben een scharnierfunctie terwille van het waarachtig horen en doen van Gods woord. Ook is er het element van de lofprijzing in, zo betoogt prof. Van Ruler. Het leven wordt erin aangewezen als lofzeggende dienst. Christus heeft de Wet vervuld en daarmee .deze opnieuw van kracht gemaakt.

Door Hem is de Wet nu de Wet van het Koninkrijk geworden. Calvijn waardeert ook sterk het lezen van de Wet voor de zondekennis. Hij noemt haar Gods volmaakte wijsheid. Als God honderdmaal van de hemel neerkomen zou, dan zou Hij niets anders verkondigen dan juist deze Wet (citaat bij A. de Reuver 'Bedelen bij de Bron', 206). Heel de Schrift stelt ons de Wet voor ogen. De Wet is alomvattend en betuigt ons betrouwbaar Gods wil. Het Evangelie doet niet anders dan dit bevestigen, en spreekt van de vervulling Van de Wet. Israël werd door de Wet er niet onder gehouden, maar opgevoed tot de hoop van de zaligheid in Christus, tot Zijn komst. De Wet plaatst ons voor Gods gericht, tot onze schrik, om daardoor heengetrokken te worden tot de Middelaar. 'De Wet vervloekt ons, en alleen Christus bevrijdt van de vloek der Wet en brengt ons tot kinderlijke gehoorzaamheid' (De Reuver). Voor Calvijn is de functie van de Wet voor de heiliging toch de voornaamste. Zo functioneert bij hem de Wet ook in de Straatsburgse liturgie.

Juist in onze tijd van grote onkunde of verwarring aangaande de wil van God is het lezen van de Wet en het verklaren ervan in de prediking (met name de catechismusprediking) van groot belang.

De betekenis van de wetslezing onder Israël is ook steeds geweest die van verbondsbevestiging of - vernieuwing. Dat geldt ook nu nog. Wie de Tien Geboden hoort wordt erdoor onmiddellijk tot het verbond met de HEERE geroepen en tot eerbied voor Zijn schepping en de menselijke samenleving. Het is ten diepste ook een appèl tot aanbidding van de ene God en HEERE.

Het is ook een appèl tot aanbidding van de ene God en HEERE. Door de Heilige Geest wordt de Wet het beheersende beginsel van ons leven (Hebr. 10 : 16 en Jer. 31 - de Wet in het hart gegrift). De Heilige Geest maakt dat de gelovige een vermaak in de Wet van God heeft (Rom. 7 : 22).

Door Christus vervuld

De Heere Jezus Christus heeft de geboden volkomen ernstig genomen. Hij heeft de geboden vervuld, dat wil zeggen dat Hij ze ten einde toe gehouden heeft. Hij heeft volkomen gedaan wat God bedoelde en van ons vraagt. Hij deed dat voor anderen, om allen die bij Hem horen te rechtvaardigen. Zijn wetsvervulling betekent, dat Hij deze voorgoed van kracht heeft gemaakt en tot zijn uiteindelijke bestemming heeft gebracht. Jezus brengt de ware betekenis van de geboden aan het licht, als Hij spreekt over de overvloediger gerechtigheid in Mattheüs 5 : 20.

Vanuit de door Hem volbrachte Wet mogen wij nu zó leven, in dankbaarheid voor wat Hij volkomen heeft gedaan. De geboden worden in dit verband aansporingen en richtingwijzers die ons op Christus werpen, om naar de aanwijzingen ervan in dankbaarheid te leven, gul en gunnend. Zonder de liefde die Hij in mij wekt zal het niet gaan. De Wetslezing verwijst ons uiteindelijk naar Christus, aan Wie de bidder om ontferming deel krijgt. Alle reden dus om de Wetslezing een bijzondere plaatg te geven.

De plaats van de lezing van de Wet in de kerkdienst

Om de plaats te bepalen waar de Wet in de kerkdienst gelezen kan worden, is het goed om te beseffen dat de kerkdienst een bijzondere vorm is van verkeer tussen de Heere God en Zijn gemeente. Het begin van de dienst is - als vanouds - een zinvolle plaats om aan te geven met Wie wij te doen hebben, en dat wij met Hem niet zondermeer kunnen verkeren. Zo roept de Wet ons op tot verootmoediging en richt al onze aandacht op de daden van God ('Ik ben de HEERE uw God Die....), opdat wij Hem alleen prijzen en ons met berouw tot Hem keren. De aanhef van de Wet spreekt ons van verlossing. De geboden zelf wijzen ons aan hoe verlossing hier en nu gestalte krijgt.

Calvijn las de Wet aan het begin van de dienst, of hij liet haar zingen, onderbroken door een kort gebed na de eerste wetstafel, en voorafgegaan door verootmoediging en genadeverkondiging (Straatsburg; in Geneve slaagde hij er blijkbaar niet in deze vorm in te voeren, omdat er meerderen waren die - letterlijk - de dienst uitmaakten).

Wij behoeven niet krampachtig te zijn inzake de plaats van de wetslezing in de eredienst, of ook de wijze waarop deze aan bod komt.

Willen we de Wet vooral als regel der dankbaarheid lezen, dan kan dat in het begin van de dienst, maar ook aan het einde. Willen wij de Wet in zijn aanklagende werking laten horen dan kan dat, naar ik meen, het beste aan het begin van de dienst. Welke functie we ook willen benadrukken - en dat kan de ene zondag deze en de andere zondag gene, door de erop volgende psalm of het erop volgende gebed - beide functies zullen door de werking van de Heilige Geest aan het hart van de horende gemeente gelegd moeten worden (in hun onlosmakelijke verbondenheid).

De ene functie is, naar ik meen, zelfs zon­ der de andere, want het zijn een en dezelfde woorden die gelezen worden. In de psalm die bij uitstek bij de wetslezing hoort - psalm 119 - komen al de werkingen en bedoelingen van de Wet tot uiting. De dichter bejubelt in deze psalm de Wet omdat die hem wijsheid leert, richting geeft aan zijn leven, en hem de zonden doet onderscheiden (bij hemzelf en bij anderen). Ook beschuldigt hij zichzelf aan het einde van de psalm, dat hij als een dwalend schaap was en verloren dreigde te gaan in zijn zonde en hij belijdt dat hij door God gezocht moet worden. Ook de lofzang op de Wet in een andere psalm, psalm 19, kent aan het einde nog weer de verootmoediging van de tot zonde geneigde mens. Zo gaat de Geest Zijn eigen weg met het Woord van de Wet. Hij weet in de harten van de hoorders wel te bereiken wat Hij bedoelt en wil. Hij doet dat ver boven onze vooropgezette en rondom de wetslezing verwoorde bedoelingen uit. Als de Wet maar gelezen wordt en beantwoordt in lied en gebed. Dan komen de twee hoofdpunten van het Evangelie (Inst. Calvijn ni.3.19) als vanzelf aan de orde: de boetvaardigheid of bekering en de vergeving der zonden.

De Heere God liet en laat Zijn Woorden horen!

De vreze des HEEREN is rein' (Psalm 19).

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 januari 1996

De Waarheidsvriend | 20 Pagina's

Hoort de Wet des HEEREN

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 januari 1996

De Waarheidsvriend | 20 Pagina's