Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Bijbel is Woord van God — een noodzakelijke positiebepaling (2)

Bekijk het origineel

De Bijbel is Woord van God — een noodzakelijke positiebepaling (2)

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Blind autoriteitsgeloof?

Wanneer je in deze tijd 'Bijbelgetrouw christen' wilt zijn, word je dus door anderen gezien als 'fundamentalist'. Nu is dat een begrip dat heel verschillend wordt ingevuld. Door Kuitert en Versnel wordt er in elk geval een blind autoriteitsgeloof mee bedoeld: je gelooft iets omdat het in de Bijbel staat, ook al zou het strijden met wetenschappelijk bewezen feiten. Je gelooft een aantal waarheden op gezag en als die in strijd blijken te zijn met de werkelijkheid, des te erger dan voor de werkelijkheid! Herkennen we ons hierin? Zo niet, hoe zouden we dan wèl onze positie willen bepalen en kunnen wij inzien waar wij mogelijk aanleiding gegeven hebben tot misverstanden? Het gaat om een geloven op gezag dat de mondigheid en vrijheid van de gelovige niet uitsluit, maar juist onderstreept en alle ruimte geeft aan het door de Geest verlichte verstand.

Fundamenteel uitgangspunt

Tegenover de stelling van Kuitert dat alle spreken over Boven van beneden komt, staat de fundamentele overtuiging: 'het bijbelse spreken over Boven komt van Boven via beneden'.

Alle Bijbelgetrouwe christenen zouden zich mijns inziens op deze formule kunnen verenigen. Daarmee is dan aangeduid het geheimenis van de inspiratie of de theopneustie, door ons erkend via het testimonium Spiritus Sancti internum (het inwendig getuigenis van de Heilige Geest, waardoor we met ons hart amen zeggen op het Woord), maar nooit volledig te vangen in een inspiratietheorie. Een inspiratietheorie, die wil aangeven op welke wijze de Heilige Geest mensen heeft geleid bij het ontvangen en te boek stellen van Gods boodschap, is immers niet meer en niet minder dan een theologische uitwerking van de grondovertuiging dat de Bijbel Gods Woord is. Inspiratietheorieën blijven altijd maar gebrekkige menselijke pogingen om het geheimenis van de openbaring te duiden.

Historische ontwikkeling

Om enigszins helder te krijgen hoe het in de Nederlandse theologische wereld gekomen is tot zo verschillende opvattingen over het gezag van de Schrift, zou ruime aandacht moeten worden besteed aan historische ontwikkelingen. Dat zou ver buiten het bestek van deze serie artikelen voeren. Maar het is wel mogelijk een enkele lijn te trekken. In de gereformeerde theologie in Nederland zijn rond de eeuwwisseling belangrijke opvattingen naar voren gebracht inzake het gezag van de Schrift. We denken hierbij aan theologen als Abraham Kuyper (1837-1920) en Herman Bavinck (1854-1921). Beiden beschouwden de Heilige Schrift als de unieke openbaring van God. Binnen de Schrift zijn een goddelijke en een menselijke factor te onderscheiden. Dat betekent uitdrukkelijk niet dat de Schrift deels Gods Woord en deels mensenwoord zou zijn. Neen, het is voor 100% Gods Woord en tegelijk voor 100% menselijk bemiddeld. God spreekt tot ons met inschakeling van menselijke vertolkers. Dit hebben ze willen aangeven met de term 'organische inspiratie'. Het heilige van de Schrift komt tot ons in de beperktheid van het menselijk bestaan en van de menselijke taal. Zo draagt de Heilige Schrift het stempel van de knechtsgestalte. Het Woord van God komt in 'dienstknechtsgestalte' tot ons.

De inspiratie door de Geest geldt niet alleen profeten, geschiedschrijvers en apostelen, maar ook de verzamelaars van bronnen en de redacteurs: heel het proces van de wording van de Bijbel staat onder Gods leiding. Sterke nadruk wordt gelegd op de auctoritas, het gezag van de Schrift. Kuyper vergelijkt het gezag van de Bijbel met het gezag van de veldheer in een veldslag. De hele Schrift is een toespraak Gods tot de mens. H. M. Vroom vat Kuypers visie als volgt samen: 'Het gezag van de Schrift betreft niet slechts een onderdeel van de bijbel — een Woord in het Woord, een canon in de canon —, maar de gehele schrift naar inhoud en vorm. Ook de vorm van de bijbel is volmaakt en in geen opzicht gebrekkig, anders zou dit het gezag van de bijbel onmiddellijk schaden' ('De gelezen Schrift als principium theologiae', in 100 jaar theologie, Kampen 1992, 115).

Benadering van Bavinck

Bavinck zit op dezelfde lijn. Hij erkent dat het schriftonderzoek soms resultaten oplevert die voor de orthodoxe theologie moeilijk te integreren zijn. Hij heeft een open oog voor de moeilijkheden en aarzelt over de vraag hoe men ze kan oplossen: 'Enerzijds blijft het getuigenis der Schrift over zichzelve onverzwakt staan, en anderzijds brengt het Schriftonderzoek van den laatsten tijd verschijnselen en feiten aan het licht, welke met dat zelfgetuigenis moeilijk zijn overeen te brengen...' (geciteerd in a.w., 121. Het citaat is te vinden in H. Bavinck, Gereformeerde Dogmatiek I, Kampen 1967, 5e druk, 389). Let wel: moeilijk, maar niet onmogelijk. Zo wil Bavinck de eerbied voor de Heilige Schrift gepaard doen gaan met openheid jegens de feiten die wetenschappelijk onderzoek aan het licht brengt. Hij fundeert de inspiratieleer op het zelfgetuigenis van de Bijbel. De Schrift geeft zichzelf als het Woord van God. Deze inspiratie is geen dictaat van de Bijbel door de Geest, maar heeft wel betrekking op de gehele Schrift en dus niet alleen op de centrale strekking van de Bijbel. Volgens H. M. Vroom zocht Bavinck een middenweg tussen een lakse en een letterlijke opvatting van inspiratie. Hij kon benadrukken dat de Schrift geen handboek voor geologie, fysica, astronomie, geografie of historie is. Zo stelt hij in zijn dogmatiek: 'Men moet onderscheiden tussen absolute en relatieve (of oeconomische) waarheid, tusschen formele en materiële dwalingen, tusschen wat de schrijvers zeggen en wat zij er mede bedoelen, tusschen streng-natuurkundige (of geschiedkundige) en in het algemeen litterarische of poëtische waarheid, tusschen de wijze, waarop wij historie schrijven, en die, waarop de Semieten dat vroeger deden' (I, 149).

Verscheidenheid van literaire genres

Bavinck had ook oog voor de verscheidenheid van de literaire genres. 'De waarheid van eene gelijkenis en fabel is eene andere dan die van een historisch verhaal, en deze laatste verschilt weer van die in chokma, profetie en psalmodie. Of de rijke man en de arme Lazarus gefingeerde dan wel historische personen zijn, is een open vraag. En evenzoo kan er verschil van meening bestaan, of en in hoever wij bij Job, Prediker, Hooglied aan historie of aan historische inkleeding te denken hebben' (I, 419). Vanuit deze openheid verzet Bavinck zich met kracht tegen de 'mechanische inspiratieleer', die geen ruimte kan laten voor de feiten van het ernstig Schriftonderzoek. De Bijbel is niet kant en klaar uit de hemel komen vallen en de bijbelschrijvers hebben niet op mechanische wijze als stenografen genoteerd wat hen door de Geest werd ingegeven. Ze zijn op veel intenser en diverser wijze betrokken geweest bij het ontvangen en het boekstaven van de openbaring van Gods wege.

Geen tegenstrijdigheid bij Bavinck

Anderzijds neemt Bavinck stelling tegenover hen die van de Schrift een toevallige verzameling van menselijke geschriften willen maken. Hij wijst op de noodzaak van onvoorwaardelijke onderwerping aan de goddelijke autoriteit van de Schrift als boek van Gods openbaring. Het gezag van de openbaring is de onmisbare grondslag van de dogmatiek (de christelijke geloofsleer). Vroom vat samen: 'Waar hij over het gezag van de bijbel spreekt, is hij kras; absoluut gezag, verbonden met absolute zekerheid. Maar waar hij de genoegzaamheid en de duidelijkheid en de (organische) inspiratie van de bijbel behandelt, is er ruimte voor onderzoek en onzekerheid'. Zo komt hij tot de conclusie: 'Gezien vanuit deze openheid voor de studie van de Schrift, de onderscheiding van de literaire genres, en de organische opvatting van inspiratie hadden de latere conflicten in de Gereformeerde Kerken rondom de uitleg van Genesis 1-11 niet zo hoog hoeven op te lopen.' Bavinck wil twee dingen verenigen: onverkort vasthouden aan de bijbelse geschriften als bron en norm voor christelijk geloof ('de inspiratie staat vast') èn een integere erkenning van wat schriftonderzoek boven water brengt. Zijn oplossing voor deze spanning is dezelfde als die Abraham Kuyper koos: de leer van de 'organische inspiratie' (136).

Vroom stelt dat er een tijdbom onder Bavincks schriftbeschouwing lag. Hij zou twee tegenstrijdige lijnen hebben verbonden, zodat mensen in latere generaties wel móesten kiezen welke lijn ze wilden volgen: die van 'de openheid en intellectuele integriteit' of de lijn van 'scholastieke rechtzinnigheid'. Er is echter naar mijn overtuiging geen sprake van tegenstrijdigheid. Juist de hartelijke erkenning van het voluit gezaghebbende karakter van de Schrift geeft onbevangenheid tegenover allerlei vragen die de Schrift oproept, zoals schijnbare tegenstrijdigheden en moeilijk uit te leggen of actueel toe te passen gedeelten. Het erkennen van openstaande vragen doet geen afbreuk aan het gezag van de Schrift.

Een wissel gepasseerd

Sinds de dagen van Kuyper en Bavinck is er uiteraard ook onder hen die theologisch in hun voetsporen willen gaan, het één en ander gepasseerd. Met name bij de dogmaticus G. C. Berkouwer (1903-) is ten aanzien van het Schriftgezag een belangrijke wissel omgegaan. Vroom wijst dat haarscherp aan. Kuyper en Bavinck hadden oog voor de centraliteit en de scopus van de Schrift, dus voor wat in de Bijbel centraal staat en wat als het eigenlijke doel van de openbaring moet gelden. De Bijbel wil ons tot geloof brengen en niet in de eerste plaats allerlei historische of geografische informatie aanreiken. Maar genoemde theologen beperkten het gezag van de Schrift niet tot de scopus. Berkou­wer daarentegen verbindt ook het schriftgezag met de centraliteit van Christus. Bekend is dat Berkouwer te werk gaat vanuit de methode van de correlatie: geloof is betrokken op God en Zijn Woord; Gods Woord is betrokken op menselijk geloof. Zo ontwikkelt Berkouwer geen apriorische (vooropgestelde) theorie over het schriftgezag, maar verbindt hij alle elementen van de schriftleer onmiddellijk met heil en geloof. De Schrift is het unieke getuigenis over het heil dat in Christus verschenen is. De eerbied voor de Schrift ontstaat vanuit de inhoud.

Daarbij legt Berkouwer grote nadruk op de menselijkheid van de Bijbel. Ze is een geïnspireerd getuigenis aangaande Christus. De getuigen aangaande Christus waren tijdgebonden in hun wereldbeeld en in allerlei opvattingen. 'De notie van centraliteit impliceert de onderscheiding tussen hoofdzaak en bijzaak, en verschaft de theologie dus onmiddellijk ruimte om over een aantal dingen anders te denken dan de letter van de Bijbel. Als voorbeeld van een dergelijk verschil tussen de bijbelse teksten en het huidige geloofsverstaan vermeldt Berkouwer het bijbelse en moderne denken over "de vrouw" ' (Vroom, 145).

Geen tijdloze waarheden

Er zit in deze beschouwingen een belangrijk waarheidselement. Het gaat in de Schrift inderdaad niet om tijdloze waarheden inzake geloof en leven. Dat heeft Berkouwer terecht benadrukt. Hij wil daarbij zoveel mogelijk aansluiten bij nuances die bij Bavinck al te vinden zijn. Maar bij Berkouwer valt het formele schriftgezag weg en blijft alleen het materiële gezag over: 'het éne waarheidsgetuigenis in z'n exclusieve, concrete en normatieve betekenis tot heil (De Heilige Schrift II, Kampen 1967, 357). In dat getuigenis is de Schrift 'betrouwbaar'. Het woord 'betrouwbaarheid' komt in de plaats van de begrippen als perfectio of infallibilitas, 'volmaaktheid' en 'onfeilbaarheid'. Omdat 'betrouwbaarheid' geen historische exactheid is in de zin van de moderne wetenschapsbeoefening, hebben de exegeten de ruimte om de bontheid van de bijbelse stemmen en de verwevenheid van historisch feit en religieuze duiding in de bijbelse geschiedverhalen te kunnen beschrijven. Er is niet langer een 'stormvrij gebied', waar de Bijbel onaantastbaar zou zijn voor de feiten van historisch en literair onderzoek. Zo ziet Vroom bij Berkouwer het vasthouden aan het specifieke gezag van de Schrift samengaan met een zijns inziens optimale 'hermeneutische ruimte'.

Veel vraagtekens

In concreto betekent dat bijvoorbeeld dat er levensgrote vraagtekens gezet worden achter de historiciteit van veel verhalen in de Bijbel. Men zou er niet langer van uit behoeven te gaan dat het daar beschrevene 'echt gebeurd' is. Wonderen die verhaald worden, hebben misschien alleen in de opvatting en beleving van mensen bestaan. Aan profeten zijn wonderhandelingen toegeschreven, die ze in werkelijkheid nooit ! hebben verricht. Het zou gaan om legendevorming die aangeeft welk een diepe indruk hun optreden heeft nagelaten. | In deze gedachtenwereld heeft men over het algemeen ook geen enkele moeite met het evolutionisme. De eerste hoofdstukken van Genesis worden uitsluitend gelezen als een motie van vertrouwen jegens de God van het verbond, maar niet als informatie over hoe de wereld begon. Maar die twee aspecten behoeven elkaar toch helemaal niet uit te sluiten? Natuurlijk is de Bijbel geen handboek voor geologie of archeologie. Maar wat God ons vertelt over de schepping van de wereld is geen fabeltje. Het is fundamentele waarheid over onze werkelijkheid. De schrijver(s) van Genesis is of zijn boven eigen historische beperktheid uitgetild om zo eenvoudig en kernachtig te vertellen hoe God alles maakte. Daarom kan een gelovig christen de evolutietheorie niet accepteren. Er is evolutie binnen de geschapen werkelijkheid, maar evolutie is geen aanvaardbaar alternatief voor creatie.

Wat bedoelde Berkouwer?

De vraag is: wat heeft Berkouwer nu eigenlijk beoogd met zijn correlatieleer? Ging het hem om een waarachtig pneumatologisch, geestelijk, verstaan van de Schrift, waarbij de gelovige de héle Schrift als goddelijk gezaghebbend ervaart en in gelovige omgang met de Schriften tegelijkertijd voluit existentieel leeft in de wereld van nu? Is er sprake van een pneumatologische verdieping van de Schriftleer, een dieper zicht op de wondere werking van de Heilige Geest bij de totstandkoming van de bijbelboeken? In dat geval zou de centrale verbindingslijn met de oud-kerkelijke en gereformeerde traditie bewaard blijven. Of gaat het om legitimering van de menselijke subjectiviteit, zodat de menselijke inbreng als zodanig en eigenstandig meer ruimte krijgt bij ontstaan en verstaan van de Schrift? Dat loopt per consequentie uit op een bijbelkritische benadering: de Schrift wordt dan kritisch gefilterd door wat de menselijke ervaring en rede acceptabel en geloofwaardig achten. Dat betekent een antropologische subjectiviteit die neerkomt op een wezenlijke kortsluiting met de oud-kerkelijke en gereformeerde traditie en een overstap naar de tegenpool daarvan: de humanistische traditie.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 februari 1996

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

De Bijbel is Woord van God — een noodzakelijke positiebepaling (2)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 februari 1996

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's