Geen zondaar meer of zondaar tot de laatste snik
Onder de 'ouden' was het een bekende gezegde dat, naarmate een mens op de weg van het geloof vordert, hij minder zonde dóét maar meer zondaar wordt. In het bekende evangelische gezang van Jan Hinlopen 'Verlosser, Vriend, Gij hoop, o lust' komt daarentegen de bekende regel voor 'En nu geen zondaar meer".
Komt de gelovige ooit het zondaar zijn te boven? Sterker nog: is hij, zodra hij op de weg van het geloof is, zondaar af? Of blijft hij zondaar tot de laatste snik? In verband met het thema 'geestelijke groei' is deze vraagstelling de laatste tijd in het Nederlands Dagblad aan de orde geweest. De vrijgemaakt gereformeerde journalist A. Kamsteeg is gegrepen door het werk van de darbist Watchman Nee. Hij kreeg in eigen kring tegenspraak. 'Wat maakt Nee's gedachtegang zo aantrekkelijk? ' vroegen twee opponenten van Kamsteeg in het ND. Zij antwoorden zelf: 'Hij benadrukt, dat we niet in de ellende hoeven te blijven steken. De neiging tot alle kwaad kan een gepasseerd station worden wanneer je door de Geest wordt wedergeboren. Ook onze heiliging is al door Christus volbracht'.
In het radioprogramma Deze week is vervolgens dit punt ook aan de orde geweest, waarbij prof. dr. W J. Ouweneel (zelf verwant met Watchman Nee) ervan uitging, dat een gelovige zondaar af is, hoewel de zonde zelf in hem blijft werken, terwijl ondergetekende stelde dat ook een gelovige tot zijn laatste snik zondaar blijft. Zonder ook maar enigszins tot een uitputtende benadering van deze zaak te komen, wil ik hier verwoorden wat mijns inziens de kern is waarom het gaat.
In Christus
Op zich lijkt het te verdedigen, dat een gelovige geen zondaar meer is. Mits goed verstaan is het ook te verdedigen. Wie in Christus is, is immers een nieuw schepsel, zegt Paulus (2 Kor. 5 : 17): het oude is voorbij gegaan, ziet het is alles nieuw geworden'. Daarom kan Paulus ook zeggen, dat God Zijn liefde jegens ons daarin bevestigde, dat Christus voor ons gestorven is, toen wij nog zondaars waren (Rom. 5 : 8). In Hèm geen zondaar meer! Wie in Christus is wordt er zelfs voor gehouden nooit zonde te hebben gekend of gedaan. Het werk van Christus aan het Kruis van Golgotha is zó volkomen, dat daar het handschrift der zonde, dat tegen ons was, volkomen is uitgewist. Daarom kon Kohlbrugge zeggen, dat hij op Golgotha bekeerd was. De grond van ons behoud, van onze bekering ligt daar. Toen wij nog zondaars waren, was het op Golgotha al volkomen geschied. Alle gronden, die de mens in zichzelf zoekt, zijn moerasgronden. Op Golgotha ligt de vaste grond van ons behoud. Dat is het eerste. De bevindelijke kennis daarvan is het tweede.
Tegelijk
Nochtans werd in de Reformatie nooit beleden, dat de christen in de praktijk van het leven, maar ook in de innerlijke waarneming, het zondaar zijn te boven komt, zondaar-af raakt. In de Reformatie gold: simul iustus et peccator, tegelijk zondaar èn gerechtvaardigd. Hoezeer ook een gelovige in Christus vrijgesproken is van schuld, hij blijft zondaar en dus vergeving nodig hebben. Maar ook: hoezeer hij ook zondaar is en blijft, hij mag aan Gods genade niet vertwijfelen of in de zonde blijven liggen (avondmaalsformulier). De christen als tweemens!
Deze belijdenis van de Reformatie heeft goede grond in de Schrift. In Galaten 5 lezen we, dat het vlees begeert tegen de Geest (vs. 17) 'en deze staan tegenover elkander, alzo dat gij niet doet wat gij wildet'. Weliswaar hebben diegenen, die van Christus zijn, 'het vlees gekruisigd met de bewegingen en begeerlijkheden', maar het vlees begeert tegen de Geest. Met Christus is het vlees gekruisigd, maar de strijd blijft. Simul iustus et peccator!
Fundamenteel in deze is met name Romeinen 7. 'Ik ben vleselijk, verkocht onder de zonde', zegt Paulus. 'Het goede, dat ik wil, doe ik niet en het kwade, dat ik niet wil, dat doe ik. Indien ik doe wat ik niet wil, zo doe ik dat nu niet meer maar de zonde die in mij woont.' Is dat anders dan de strijd tussen vlees en Geest in Galaten 5? Paulus bevindt een wet in zich: als hij het goede wil doen, ligt het kwade hem bij. Hij heeft een vermaak in de wet Gods naar de inwendige mens. Maar hij ziet een andere wet in zijn leden, die strijdt tegen de wet van zijn gemoed. Die neemt hem gevangen onder de wet der zonde. Hij dient met het gemoed de wet Gods maar met het vlees de wet der zonde;
Blijvende strijd dus tussen vlees en Geest. Strijd van binnen en strijd naar buiten.
Calvijn
Zegt Paulus nu alles wat hij over het vlees zegt van de tijd voorafgaand aan (zijn) we dergeboorte? Dat wordt her en der, in evangelische kring met name, beweerd. Daar moet het dan ook over gaan.
Als het nu gaat om de tijd vóór de wedergeboorte moet toch worden gezegd, dat de strijd tussen vlees en Geest geheel ontbreekt! Hoewel er dan gradaties zijn in de praktijk van het leven, geldt toch ten diepste, dat de wet der zonde het leven van de mens beheerst. Dan kan een mens ~ letterlijk - leven in en het uithouden in - de zonde. Hij kan ook zeer godsdienstig in een onbekeerlijk leven volharden, omdat hij nu eenmaal een zondaar is. Zelfs een wettisch leven valt dan echter onder de wet der zonde. 'Zolang iemand van de Geest van Christus verstoken is — zegt Calvijn - heeft hij geblinddoekte ogen en stelt hij zich tevreden met het uitwendig masker der gerechtigheid.' Maar als de (ernst van de) zonde, in de weg van de bekering recht verstaan wordt, wordt ze 'als uit de doden weer opgewekt'; wordt ze levend.
Calvijn is dan verder over de wet duidelijk: die eist een zekere hemelse gerechtigheid, aan die der engelen gelijk, 'waarop geen enkele vlek voorkomt en aan welker reinheid niet het minste ontbreekt'. 'Ik echter, die een vleselijk mens ben, kan niet anders dan mij tegen haar verzetten'.
Wedergeboorte
Vanaf vers 15 ('hetgeen ik wil, dat doe ik niet...) spreekt Calvijn dan uitdrukkelijk, met zoveel woorden over de wedergeboren mens. In die mens treedt 'de grote tweedracht tussen de wet Gods en de natuur van de mens' aan het licht. Hier valt door de mens zelf intussen niet te kiezen. Maar wel geldt, dat de strijd zich openbaart in een mens, evenwel niet eerder 'dan wanneer hij door de Geest Gods is geheiligd'.
Letterlijk zegt Calvijn: 'De godvruchtigen, waarin de wedergeboorte Gods begonnen is, zijn zo verdeeld, dat zij door het voornaamste verlangen van hun hart naar God smachten, de hemelse gerechtigheid begeren, en de zonde haten, maar dan weer door de overblijfselen van het vlees naar de aarde worden getrokken.' 'De wedergeboorte immers vangt in dit leven slechts aan; de rest van het vlees, die nog overblijft, volgt altijd zijn verdorven neigingen, en veroorzaakt zo de strijd tegen de Geest.'
'De mens Gods - zegt Calvijn verder roept de mens tot de zondeloosheid der gerechtigheid; de ongerechtigheid daarentegen, die zoveel is als een tyrannieke wet van Satan, spoort hem aan tot boosheid.' De 'inwendige mens', waarover Paulus dan spreekt en waarmee die mens een vermaak heeft in de wet Gods, noemt Calvijn dan 'dat geestelijk deel van haar, dat door God wedergeboren is'. Onder de wet van het gemoed verstaat hij 'de genegenheid van het hart'. Hij acht het in dit verband onjuist de Schriftplaatsen — over de tweemens - zo te verdraaien 'als zouden daarmee mensen bedoeld worden, die nog niet wedergeboren zijn'. Dat is een kwestie: van uitleg, zeggen bepaalde evangelischen, die het zondaar blijven verwerpen.
Calvijn sluit zijn verhandeling over Romeinen 7 dan ook af met de opmerking, dat de gelovigen 'zolang zij in hun vlees wonen, nimmermeer tot de eindpaal der gerechtigheid komen, maar dat zij zich in de loop bevinden, totdat hun lichaam wordt afgelegd'. Zondaar tot de laatste snik!
Heiliging
Dat de strijd in en van de gelovige intussen ook tot uitdrukking komt in het leven der heiliging leert de Schrift ook allerwegen. Daarover gaat het heel bepaald in een hoofdstuk eerder, Romeinen 6. 'Zullen wij in de zonde blijven, opdat de genade te meerder worde? ', vraagt Paulus. Dat zij verre! Wie met Christus 'door de doop in de dood' is begraven, is ook opgewekt 'tot heerlijkheid des Vaders' en dat betekent ook: 'in nieuwheid des levens wandelen'. De oude mens is met Christus gekruisigd, 'opdat wij niet meer de zonde dienen.'
Maar nergens leert Paulus, dat de gelovige langs een heiligheidsladder opklimt tot volmaaktheid en dat hij zo het zondaar zijn te boven komt. Het gaat hier om de vrucht (enkelvoud) tot heiligmaking (vs. 22). En hier eindigt Paulus, in wat hij zegt over 'heiliging des levens', met te spreken over de 'genadegift Gods' (enkelvoud). Is dit iets anders dan wat Paulus in Galaten 5 de 'vrucht van de Geest' (ook enkelvoud) noemt? Als het zo is, dat we door de Geest leven, zo laten (zullen) we ook door de Geest wandelen (vs. 25).
Ook heiliging is toch vrucht van de Geest en niet middel op zich tot geestelijke groei?
Actueel
Het gaat hier intussen niet om een woordenspel of een interessante discussie. Inzake de vraag of de gelovige zondaar blijft tot de laatste snik, gaat het in feite om het bijbels getuigenis inzake de rechtvaardiging van de goddeloze, zoals dat in de Refoimatie is (her)ontdekt.
Tussen gereformeerden en evangelischen gaat het daarom vandaag opnieuw. Het gaat hier om vragen, die ook in de prediking aandacht behoeven. Nu vandaag met name ook de jongeren gevoelig blijken te zijn voor evangelische stromingen, mag de kwestie van het 'tegelijk zondaar en gerechtvaardigd' wel alle aandacht hebben.
Het gaat hier om het leven in en na de wedergeboorte. De noodzaak van de wedergeboorte moet in de prediking aan de orde komen. Dat gebeurt ook in evangelische kring. De vraag is hoe het gebeurt. De vraag is of genade nog genade is en blijft. Prediking kan enerzijds zo vrijblijvend zijn, dat er een soort mistig tussengebied ontstaat, waarin een mens ook buiten de genade van Christus in onbekeerlijkheid, en nochtans in wettische ijver leven kan. Maar de Schrift zegt, dat alleen wie in Christus is een nieuw schepsel is.
Anderzijds kan ook een zekere werkheiligheid, een wèt tot heiliging, vóór de genade worden geschoven, zodat een mens geestelijke groei wil bereiken door zelf langs de heiligingsladder omhoog te klimmen. In het uiterste geval kan het zijn, dat men de prediking van 'zonde en genade' niet meer horen kan en er niet meer van wil weten, dat de gelovige zondaar blijft tot de laatste snik.
Is geestelijke groei niet groei in de diepte? Dieper ervaren dat we zondaar zijn en blijven, dieper verlangen de zonde te ontvluchten en dieper aangewezen zijn op genade?
Wellicht geeft het bovenstaande in ieder geval aanleiding voor predikanten om deze zaken, ook naar de jongeren van de gemeente toe, in alle duidelijkheid, met kennis van wat in de evangelische wereld leeft, in de prediking aan de orde te stellen. Het vrome vlees, of het nu reformatorisch of evangelisch heet, schuift zich immers maar al te gemakkelijk tussen Christus en de Geest.
Als zodanig kan de gedachtewisseling, die nu op gang komt, heilzaam zijn. Geen zondaar meer? Of zondaar tot de laatste snik? Hier gaat het op het scherp van de snede inzake 'zonde en genade'.
Als Watchman Nee zegt dat we niet in de ellende hoeven te blijven steken, zal dat waar zijn. Maar de zonde een gepasseerd station voor de wedergeborene? De vraag stellen is hem (ontkennend) beantwoorden.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 juni 1996
De Waarheidsvriend | 16 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 juni 1996
De Waarheidsvriend | 16 Pagina's