Kinderdoop – volwassendoop
Een oude discussie (7)
Wij willen tot een afronding komen van de reeks artikelen over de doop. Na alles wat we tot nu toe naar voren brachten, willen we enkele lijnen trekken die naar wij hopen verhelderend zijn in het gesprek hierover binnen de gemeente. Wij doen dat in een zestal punten.'
Hij lezen wij de Bijbel?
1. Bij alle spreken over de doop is de voorliggende vraag: hoe lezen wij de Bijbel, hoe gaan wij om met de Schrift? Wanneer wij in een gesprek met anderen, die tot de overdoop neigen of daartoe kwamen, het gevoel hebben dat we de ander niet bereiken, heeft dat vaak hiermee te maken.
Hoe lezen wij de Bijbel? Iemand die de wens te kennen had gegeven opnieuw gedoopt te worden, zei mij eens: 'U leest de Bijbel vanuit een heel theologische vooronderstelling; ik lees de Bijbel letterlijk, heel eenvoudig, zoals de Heere Jezus het heeft bedoeld.' Ik denk dat deze opmerking feilloos aangeeft waar het op vastzit. Betekent deze vorm van omgaan met de Bijbel vaak niet een beroep doen op losse teksten zonder dat de structuur van de Schrift meespreekt? zijn wij de eersten die de Bijbel lezen of mogen wij dit doen in een duidelijke relatie met de kerk van alle eeuwen?
Laten we goed bedenken dat ieder met een bepaalde bagage tot de Schrift komt: opvoeding en milieu, allerlei gedachten of boeken hebben iets nagelaten in onze gedachtewereld. Niemand komt onbevangen als een onbeschreven blad papier tot de Schrift. Ook niet hij of zij die zegt: alleen de Bijbel.
Zowel Udemans als de wederdopers beriepen zich, zoals wij merkten, op de Bijbel. Maar bij de eerste functioneerde dit schriftbeginsel op een andere manier. De waardering van het Oude Testament is een andere. Er is bij het gereformeerd protestantisme (waar Udemans een duidelijke vertegenwoordiger van is) sprake van een zekere onbevangenheid ten opzichte van het Oude Testament. Voor de dopersen heeft op een bepaalde manier het Oude Testament afgedaan. Een gereformeerde christen laat in een beroep op de Bijbel de totaliteit van de Godsopenbaring in het Oude en Nieuwe Testament meespreken. Hij zal (en dat is kenmerkend voor de reformatie) het ene bijbelwoord niet willen horen zonder dat hij het andere erin laat meeklinken.
Heel concreet betekent dit voor ons met betrekking tot het schriftberoep, dat wij het Nieuwe Testament niet verstaan kunnen zonder het Oude, dat wij een tekst niet kunnen verstaan zonder rekening te houden met de regel van het geloof, d.w.z. de voortdurende bereidheid om de dingen niet uit het verband te rukken (W. van 't Spijker).
Dit laatste doet het biblicisme. Het is een heel individualistisch naderen tot de Schrift om zo de Bijbel uit te willen leggen, zonder werkelijk te letten op verbanden en structuren. Ik meen dat hier de wegen uiteengaan. Niet alleen in de discussie die Udemans voerde in zijn tijd, maar ook in de gesprekken vandaag met gemeenteleden die, zich beroepend op diverse teksten, willen komen tot de herdoop. De Heilige Geest verlicht ons verstand, dat is nodig om de Schrift te verstaan. Maar deze Geest heeft ook vóór mij gewerkt, en daarom halen wij geen streep door alle bijbelonderzoek dat in de loop van de eeuwen is verricht. Het belijden van de kerk der eeuwen wil mij in de omgang met de Bijbel bewaren voor allerlei valkuilen… 'Ik voel mij altijd sterk in het verklaren van de Schrift, als ik de belijdenis van de kerk der eeuwen in de rug heb' (M. Verduin).
De plaats van het genadeverbond
2. Bij alle spreken over de doop is beslissend de plaats van het genadeverbond. In evangelische kringen is er op dit punt een totaal ander verstaan van de Schrift dan bij de kerken van de reformatie. Door een andere waardering van het Oude Testament speelt het verbond van God met de gelovigen en hun kinderen geen enkele rol. Men spreekt van leen bepaalde verbondstheologie die rondom de kinderdoop is ontstaan' (E. W. van der Poll, Dopen en laten dopen, p. 147). Het verbond was er voor Israël, maar daar staan wij buiten. Als Udemans spreekt over de doop van de kinderen van de gelovigen, speelt het geheel van de Schrift voortdurend mee. Voor hen is de belofte, waarmee God naar Abraham en zijn kinderen toekomt, dezelfde als waarmee Hij vandaag naar ons en onze kinderen komt. Het verbond is immers een eeuwig verbond (Gen. 17 : 7) en daarom van blijvende kracht, ook voor de nieuwtestamentische gemeente. Waar het Sinaïtisch verbond met de komst van Christus zijn bestaansrecht en geldigheid heeft verloren (Gal. 3 : 15-25; Hebr. 8 : 8-12) is het verbond met Abraham blijvend. Dit laatste vindt in Christus zijn vervulling. Door Christus' werk (Hij is de Middelaar van het verbond) mogen nu ook de gelovigen uit de heidenen in dat verbond en in de voorrechten van dat verbond delen (de vergeving van de zonden en het nieuwe leven, dat de Geest werkt). Door Zijn dood en bloedstorting heeft Christus aan dit verbond der genade rechtskracht verleend. Het is door Zijn offer aan het kruis tot geldigheid gebracht. En van dat genadeverbond is de doop (evenals het avondmaal) teken en zegel.
De reformatoren lazen de Schrift als een eenheid: de gouden draad is Gods genade in Christus, Zijn verbondstrouw. Zijn vaste beloften. Die beloften zijn voor de gelovigen en hun kinderen, zegt Petrus op de pinksterdag (Hand. 2 : 39). En Paulus schrijft aan de gelovigen in Efeze (afkomstig uit de heidenen!): 'Zo zijt gij dan niet meer vreemdelingen en bijwoners, maar medeburgers der heiligen en huisgenoten Gods' (Ef. 2 : 19). Veelzeggend vind ik in dit verband de opmerking van Udemans: gelijke burgers, gelijke privileges…!
Dit denken vanuit God en vanuit Gods beloften (krachtens het genadeverbond) is vaak totaal afwezig bij hen die de doop van de kinderen van de gelovigen afwijzen, onze keuze, onze beslissing is veelal bepalend. Typerend is wat de al eerder genoemde Van der Poll schrijft: 'Over het Nieuwe Verbond is veel te zeggen, maar wat je er ook over leest in de Bijbel, nergens kom je een verbinding tegen tussen verbond en doop. Jezus wil ook jouw persoonlijke Heiland zijn, en wacht op jouw geloof, jouw antwoord. Hij houdt niet alleen van gelovige ouders, maar ook van jou. Hij wacht op jouw wederliefde. Dan mag ook jij worden gedoopt' (a.w., p. 120). Hier zijn niet Gods genadige beloften grond voor de doop, maar onze wederliefde.
De plaats van de kinderen
3. De kinderen horen bij de gemeente. Dit grondprincipe zou ik (met Udemans) graag vast willen houden. De laatste merkt op dat de kinderen bij de gemeente horen, zoals de jonge aanplant bij de boomgaard. De kinderen van de christgelovigen horen onder de christenen, zoals de jonge kinderen die als burgers van hun vaderland geboren worden (Ef. 2 : 19). Zijn tegenstanders zeiden hem dat niet na. Door onze wedergeboorte horen wij bij de gemeente van Christus. En kinderen zijn niet wedergeboren. De Reformatie heeft niet vanuit het individu gedacht, maar vanuit de gemeente. Ze hebben hierin de bijbelse lijnen doorgetrokken. In het Oude Testament worden ook steeds de allerkleinsten erbij gerekend (Deut. 29 : 10-13; Jer. 31 : 34; Joël 2 : 16), terwijl dat in het Nieuwe Testament niet anders is (Matth. 19 : 13-15; Hand. 2 : 39; Ef. 6 : 4). De kinderen 'maken deel uit van de gemeente van Christus. Dat alles overziende stelt het doopformulier: 1 … dat zij in Christus geheiligd zijn en daarom als lidmaten van Zijn gemeente behoren gedoopt te zijn', zij mogen ook het teken van het erbij horen ontvangen.
Vandaar de huisteksten (Hand. 16 : 15, 33; 18 : 8; 1 Cor. 1 : 16). Van der Poll schrijft naar aanleiding van deze teksten: het is niet aannemelijk dat ook de eventuele pasgeborenen en kleine kinderen in zo'n huisgezin mee werden gedoopt. Want er staat telkens dat alle gedoopte huisgenoten eerst het evangelie aannamen en tot geloof kwamen (a.w., p. 114).
Dat laatste staat er natuurlijk niet. Dit is eerder een lezen van de Schrift vanuit een bepaalde vooronderstelling. Wij westerlingen hebben geen besef meer van het bijbelse denken vanuit de gemeenschap. Dit laatste is door en door Israëlitisch, bijbels. Vandaar dat herhaalde: gedoopt en al de zijnen, en zijn huis… Het zou ook wel heel merkwaardig geweest zijn als er geen kinderen tot deze gezinnen behoord hebben. Dat wordt namelijk ook meer dan eens gesuggereerd. Maar waar het uiteindelijk om gaat is dat in de werving van het Koninkrijk van God en van de christelijke gemeente het niet alleen om afzonderlijke personen gaat, maar om huizen en gezinnen. De mens tot wie het Woord van het Evangelie komt, staat in de verbanden, waarin God hem gesteld heeft. Daarom hoort dat huis, inclusief de kinderen, voluit tot de christelijke gemeente.
G. van den End, Voorthuizen
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 2 december 1999
De Waarheidsvriend | 20 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 2 december 1999
De Waarheidsvriend | 20 Pagina's