Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit de pers

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de pers

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Vitaal-gereformeerd: maar hoe?
In de nieuwste aflevering van het blad Wapenveld (jrg. 50 nummer 2, april 2000) gaat Herman Oevermans uitvoerig in op het intussen beroemd geworden boek van Geert Mak: De eeuw van mijn vader. Hij doet dat in het kader van de jaarserie die handelt over het thema Vitaal Gereformeerd. Maks boek biedt een spiegel waarin gekeken moet worden, aldus Oevermans. 'De transformatieprocessen die het leven van Maks ouders tekenden, raken nu de gereformeerde gezindte.' Oevermans geeft een uitvoerig leesverslag van De eeuw van mijn vader en trekt steeds lessen uit wat hij leest voor het heden met name gericht op de gereformeerde gezindte. Hij vindt het verbazingwekkend dat het rond het boek van Mak nog altijd zo stil gebleven is. De door Mak beschreven processen verklaren veel van de huidige spanningen in de gereformeerde gezindte. Ik zou zeggen tegen mijn collega's die nog niet aan Mak zijn toegekomen: stop hem in de koffer en neem het boek mee op vakantie. Want Oevermans heeft wel gelijk: er is zoveel herkenbaars in de veranderingsprocessen die hij beschrijft. Als hervormd-gereformeerden lopen we wat de synodaalgereformeerden betreft misschien een paar generaties achter, maar we staan niet minder dan zij stonden intussen ook volop in de maalstroom van veranderingen. Ook de gereformeerden dachten in de jaren '50 dat ze de verwerking van de moderne tijd wel zouden kunnen ontlopen. Maar Mak schrijft dat in diezelfde jaren '50 achter de schermen de afvalligheid reeds gaande was. Intussen zijn de door Mak geschetste ontwikkelingen sommige leidslieden niet ontgaan.

'Verschillende reacties zijn te vernemen, al naar gelang de positie die men inneemt. Zo blijft iemand als dr. C. S. L. Janse stellen "dat het isolement geboden is". Hij is bijvoorbeeld bevreesd voor de evangelicalisering. Hij heeft goed door dat de evangelische beweging op een aantal punten door de bocht gaat voor de moderne cultuur. "De geringe belangstelling die men heeft voor de leer en de nadruk op de persoonlijke geloofservaring passen goed bij het huidige postmodernistische levensklimaat." Merkwaardig overigens dat Janse het niet zo heeft op persoonlijke geloofservaring. Dat is toch een issue bij bevindelijk-gereformeerden? Waarschijnlijk vermoedt Janse verschillen. Tegelijk kon de aandacht voor beleving in de bevindelijkheid in de grond wel eens minder ver afstaan van de moderne belevingscultuur dan Janse lief is.
"Overigens ben ik van mening dat evangelicalen oppervlakkig en arminiaans zijn", hoor je Janse met een variatie op Cato de Oudere zeggen. Cato de Oudere (234-149 v. Chr.) was een Romeins senator die zijn redevoeringen placht af te sluiten met de zin: "Ceterum censeo Carthaginem esse delendam" (Verder ben ik van mening dat Carthago vernietigd moet worden). Hij is terecht beducht voor het van kleur verschieten van zijn traditie en de daarbij behorende levensstijl. Alleen is het jammer dat men van zijn hand nauwelijks aanzetten aantreft hoe wel het waardevolle van de gereformeerde traditie overgedragen kan worden, zonder oubollig te zijn. Janse schijnt te menen dat de cultuur van de grootmoeders van Mak of van Kersten of wie dan ook, simpelweg geconserveerd kan worden. Maar die jonge accountants die nu ouderling worden in de Gereformeerde Gemeenten (in Nederland) zijn natuurlijk andere mensen dan hun grootvaders die op lange winteravonden tijd hadden om de oudvaders grondig tot zich te nemen. En daar werkelijk veel wijzer van werden. Zoals er echter geen "reprint-theologie" bestaat, zo kan men ook niet een traditie één op één doorgeven. Dan wordt de zaak op sterk water gezet. En dat is wat waar te nemen valt.
Andries Knevel vertolkt een andere rol. Hij trekt de laatste tijd door gereformeerd Nederland - hij sprak op de laatstgehouden GB-contio en op de christelijke gereformeerde ambtsdragersconferentie - en zijn boodschap is helder. Het is vijf voor twaalf voor de kerken, de preek komt niet meer over, er moeten meer ik-verhalen komen en we moeten meer wortelen in de wereld van vandaag. Anders wordt de kloof slechts breder en breder. Op de vraag of de EO zelf niet in postmodern vaarwater terecht komt, reageert hij bezwerend. "De mensen moesten eens weten hoe vaak de EO-medewerkers onder het oog van de technische NOB-mensen collectief op de knieën gingen omdat zij zich zo onmachtig voelen en omdat het communiceren van het evangelie zo weerbarstig is." Of dit antwoord werkelijk zo vrij is van postmoderne smetten, kan men betwijfelen. Men verneemt immers geen inhoudelijk weerwoord, maar een persoonlijk getuigenis. En daar kan men moeilijk tegenin gaan. Dat de Vader in de hemelen in het verborgene ziet (Matth. 6 : 6), laat ik dan nog maar buiten beschouwing.'

Oevermans acht de positie van Janse en van Knevel te kortademig. Hij haalt twee kernwoorden van dr. O. Noordmans liever naar voren, om het gereformeérd-zijn het best en het diepst te typeren: ernst en eenvoud. Noordmans: 'Niet zonder ontroering zal menigeen van ons zich die grondstemming uit het ouderlijk huis herinneren, - waarin gevouwen handen, lezing der Schrift en psalmgezang geen liturgische handelingen waren, die in het profane leven werden ingeschoven om de huiver voor het geheimzinnige wakker te houden, maar zich aansloten bij het geheel'. Het geloof begint niet in de kerk, maar thuis en in het gewone leven, vindt Noordmans dus. Bij 'eenvoud' doelt Noordmans op 'de onmiddellijkheid van de Heilige Geest, waarin schepping en verlossing in diepste ernst en zeldzaam vereenvoudigde vorm worden toegeëigend' in plaats van het heidendom dat op de schepping reageert met magie en het katholicisme dat op de verlossing reageert met mystiek. Het is kenmerkend voor het gereformeerde dat schepping en verlossing direct en dicht bij elkaar gehouden worden.

Huiswerk
Oevermans acht dat de gereformeerde gezindte nu ook is terechtgekomen in het proces van transformatie dat Mak beschrijft. 'Maatschappelijk gezien kwam de negentiende eeuw in de jaren '50 ten einde, kerkelijk duurt hij heel wat langer. Maar dat hij uit het zicht zal verdwijnen staat vast', aldus Oevermans.

'Als men Mak goed leest, met in het achterhoofd de culturele ontwikkelingen, wacht de gereformeerde gezindte nog wel wat huiswerk. Het belangrijkste lijkt me te zijn hoe toegang te houden tot de bevindelijke dieptelagen, zonder het contact met de eigen tijd te verliezen. Het debacle van het neo-calvinisme wordt in hoge mate veroorzaakt - Mak geeft het in het Centraal Weekblad duidelijk aan - door zijn rationalisme. En het is dit rationalisme waarvoor de bevindelijkheid altijd terecht beducht is geweest (wetend dat het hart redenen heeft die het verstand niet kent). Alleen komt men er nu achter dat het niet alleen het tekort aan bevindelijkheid was, dat het neo-calvinisme de das heeft omgedaan. Ook het onvermogen om culturele ontwikkelingen adequaat te integreren in de geloofspraktijk, heeft geleid tot de marginalisering van het gereformeerde kerkelijke leven. En dit onvermogen speelt de bevindelijke stromingen op dit moment minstens zoveel parten. De grote opgave zal zijn om vanuit de dieptelagen van gereformeerd-zijn - vergelijk de zes punten van prof. A. van de Beek in zijn RRQR-lezing: grootheid van God, kleinheid van de mens, genade van Christus, heiliging, aanvechting en bevinding - tot een vernieuwing van het gereformeerde leven te komen. Hier en daar zal dat zeker aanpassing betekenen. Maar waarschijnlijk veel meer een eigentijdse cultuurkritische levenswijze. Gedragen vanuit de door Noordmans genoemde gereformeerde kernmomenten van ernst en eenvoud.
Uit dit fundamentele huiswerk vloeien een aantal andere kwesties voort. Zowel in theoretisch als praktisch opzicht. Met het eerste doel ik op het vraagstuk van de Schrift en de wetenschap. Mak noemt in zijn boek de VU-oudtestamenticus Van Gelderen - met de merkwaardige bijnaam Katoentje - die tijdens college eens zo in vervoering raakte door zijn wetenschappelijke analyse dat hij "in alle opzichten losraakte van de officiële kerkleer". "Als hij dat doorkrijgt, eindigt hij zijn college dramatisch: '"Mijn heren, ik geloof in de Heilige Schrift als het onfeilbare en betrouwbare Woord van God'". Einde college. Hij kon geloof en wetenschap niet langer met elkaar verenigen" (p. 82). Dit vraagstuk is blijvend aan de orde, zeker wanneer we bedenken welke ontdekkingen de bio-medische wetenschap voor ons nog in petto heeft. De zuigkracht van een materialistische levensopvatting zal er niet kleiner op worden.
Tot dit vlak reken ik ook de vraag naar een gereformeerde hermeneutiek, onder andere toegespitst op de vraag wat nu de richtlijnen zijn die de Schrift geeft voor het leven en wat gewijzigde maatschappelijke verhoudingen daarbij voor implicaties hebben. De discussie over de plaats van de vrouw is op dit punt exemplarisch. De ontwikkeling over honderd jaar bekijkend, kan men niet anders dan constateren dat de maatschappelijke veranderingen in de man-vrouw verhouding, weliswaar vertraagd, maar na verloop van tijd ook in kerkelijke kring zijn geaccepteerd. Let wel geaccepteerd, bevorderd is er weinig en doordacht nog minder. Zo beducht was men voor een feministisch emancipatie-streven. Waren er in de afbraak van (al te) hiërarchische verhoudingen dan echt geen bijbelse noties te ontwaren? Toch is er wel veel overgenomen. De theologische discussies blinken echter meestal uit in tijdloosheid. Alleen wat de bijbeltekst letterlijk zegt lijkt beslissend. Het betrekken van de culturele context - hoe klonk de tekst toen en daar - is al een teken van Schriftkritiek. Bezinning op de vraag hoe onze maatschappelijke context het lezen van de Schrift kleurt (en mag kleuren), lijkt me echter van groot belang. Als de Schrift het tenminste werkelijk voor het zeggen moet hebben.'

Oevermans snijdt hier een uiterst gevoelige kwestie aan. Hij zal dat zelf weten vanuit zijn eigen kerken als ik denk aan de positie van dr. B. Loonstra die voor een contextuele hermeneutiek pleit met anderen in zijn (Christelijke Gereformeerde) Kerken. Ook onder ons is ieder pogen de Schriften te verstaan en toe te passen, waarbij de context van toen en nu mede bepalend worden geacht, bij voorbaat verdacht. Begrijpelijk voor wie geen vreemde is in de geschiedenis van de uitleg van de Bijbel, maar het blokkeert wel een werkelijk gezag hebben en houden van de Schrift. Mensen van nu hebben dan toch al gauw de neiging de inhoud van de Schrift voor een belangrijk deel als niet meer relevant te achten.
Hoe verder met dit alles? We sluiten af met nog een laatste citaat:

'Ri jkdom is altijd iets geweest voor de elite. Niet zelden wist die elite zich geen raad met haar materiële welstand. Omgaan met rijkdom - de bijbel spreekt er vaak over - is blijkbaar niet zo simpel. Nu wij — lijkt het wel - in een maatschappij van overvloed zijn aangeland, zal het vinden van de juiste verhoudingen een hele opgave zijn. Het verwerven van rijkdom kost veel inspanning. De toenemende druk die op het leven ligt - en waar iedereen over mee weet te praten - leidt tot veel spanningen, niet in het minst in het gezin. Het vraagstuk van werk en zorg is maatschappelijk nog verre van opgelost. Er is ondertussen een karrevracht aan publicaties over de druk die het samen te veel werken legt op het gezinsleven. En niet te vergeten het familieleven. Opa en oma zijn is tegenwoordig niet altijd een pretje. Kortom, als Noordmans gelijk heeft met zijn stelling dat de in het gezin beoefende vroomheid tot de kern behoort van het gereformeerde leven, dan biedt onze cultuur - naast een aantal terechte verworvenheden - ook een aantal niet geringe bedreigingen.
De vraag naar het gezin is ook de vraag naar de gemeenschap, naar de traditie. Wie die binding kwijtraakt staat moederziel alleen. Juist nu leefwerelden zo uiteen komen te liggen en zo snel kunnen veranderen, wordt de vraag nijpend wat de collectieve structuren zijn waarin we elkaar herkennen. De komende jaren zullen veel experimenteerdrift te zien geven. Onontkoombaar. Maar er zal tevens hard gewerkt moeten worden aan mogelijkheden tot herkenning. Dus liefst niet iedereen zijn eigen gezangenbundel. Dat zal veel vergen van stuurmanskunst en onderling contact. Twee eeuwen kerkgeschiedenis hebben ons opgezadeld met een hopeloos verkaveld kerkelijk leven. Het hoeft niet allemaal een te worden, maar een beetje meer werkelijk onderling contact, begrip en uitwisseling kan geen kwaad.'

Oevermans sluit zijn boeiende bijdrage af met opmerkingen van prof. De Knijff waarin deze pleit voor een levenshouding geconcentreerd op reserve, ascese, opoffering, teruggetrokkenheid, eigen gewoonten (eenvoud, echtheid), bezinning op de kern. Hij vindt dat de gereformeerde traditie voor 'zulk een geconcentreerde levenshouding veel in huis heeft'. 'Een minderwaardigheidscomplex is nergens voor nodig. Alerte koersbepaling daarentegen meer dan ooit.'

J. Maasland

P.S. Adres Wapenveld: voor losse nummers ƒ 10.70 overschrijven op gironummer 266906 t.n.v. Administratie Wapenveld (prijs is incl. porto).

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 juli 2000

De Waarheidsvriend | 15 Pagina's

Uit de pers

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 juli 2000

De Waarheidsvriend | 15 Pagina's