Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Toekomstverwachting in het verleden

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Toekomstverwachting in het verleden

Tussen tijd en eeuwigheid

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

De 21e eeuw was nog maar net begonnen of alle millenniumrumoer was alweer verstomd. Toen we de drempel overgingen naar de nieuwe eeuw was er niets opzienbarends gebeurd, ook met de computers niet. De hausse aan artikelen en boeken, die het laatste jaar van de 20e eeuw kenmerkten, maakte plaats voor stilzwijgen met betrekking tot de verwachtingen, die op velerlei terrein waren geuit. Alleen de nieuwe economie bleef sterk in de aandacht. Dat wel.
Toch is er ook sprake geweest van bezinning met blijvende waarde. Dat was met name het geval wanneer historisch werd teruggeblikt. In dit verband wil ik aandacht geven aan de achtste jaargang van het Jaarboek voor de geschiedenis van het Nederlands Protestantisme na 1800, met als titel Protestants Nederland tussen tijd en eeuwigheid, (red. S. Voolstra en J. Vree). Daarin gaat het om de vraag welke opvattingen over 'de laatste dingen' in de afgelopen twee eeuwen in Nederland zijn gehuldigd.

***

Zo wordt nagegaan hoe 'tijd en eeuwigheid' in de Nederlandse troonredes heeft gefunctioneerd. 'Een verslag van een vergeefse zoektocht' is het resultaat. 'Van eindtijdverwachting is géén sprake. In géén van de redes wordt verwezen naar het einde der tijden. Ook de overgang van de negentiende naar de twintigste eeuw trekt geen bijzondere aandacht'. Wel wordt bij het aantreden van confessionele kabinetten (in de tijd van Kuyper) uitdrukkelijk gesproken over 'het christelijk bewustzijn van het Nederlandse volk', Nederland als 'een christelijke mogendheid'. Troonredes waren politieke stukken, waarin voor eindtijdverwachting géén plaats was.
Ook wordt aandacht gegeven aan de toekomstverwachting in het kerklied, in de Evangelische Gezangen (1806), de Vervolgbundel (1866), de Nederlands Hervormde Bundel (1938) en het Liedboek voor de Kerken (1973). De eerste drie bundels bevatten een rubriek als 'Dood en eeuwigheid' of 'Eeuwig leven'. In het Liedboek ontbreken zulke rubrieken. Er valt, zo wordt gezegd, een ontwikkeling te constateren van de 'Evangelische Gezangen', waarin de toekomstverwachting persóónlijk gericht was, naar het 'Liedboek', waarin ook 'de universele toekomstverwachting een volwaardige plaats kreeg'. Hiermee, zegt de schrijver van dit artikel (dr. S. Smelik), ademen deze bundels alle een andere geest dan het liederenrepertoire, dat is ontstaan binnen de angelsaksische opwekkingsbewegingen en dat vanaf 1870 op grote schaal in Nederland is geïmporteerd, bijvoorbeeld in de Zangbundel van Joh. de Heer en Glorieklokken van zr. M. A. Alt. In deze liederen valt grote nadruk op de verwachting van de toekomst en 'de tekenen des tijds', om mede daardoor mensen tot geloof en bekering te brengen. Een dergelijke 'evangelisatorische spits' ontbreekt meestal in kerkliederen, ook als daarin wel persoonlijke toekomstverwachting doorklinkt.

***

Menig lied uit de onderscheiden bundels wordt geciteerd, zoals 'Hoog omhoog het hart naar boven! Hier beneden ist het niet. 't Ware leven, lieven, loven Is maar daar men Jezus ziet...' (A. Rutgers, 1751-1809 naar Jodocus van Lodensteyn) en 'Komt laat ons voortgaan, kindren! Want d'avond is nabij; het stilstaan kan licht hindren in deze woestenij' (J. J. L. ten Kate naar Gerhard Ter Steegen). Op het voorfront van het boek staat overigens afgedrukt het lied van Tom Naastepad:

Eens als de bazuinen klinken,
uit de hoogte, links en rechts,
duizend stemmen ons omringen,
ja en amen wordt gezegd,
rest er niets meer dan te zingen,
Heer, dan is uw pleit beslecht.

***

Aan enkele historische aspecten in dit fraaie boek willen we nog kort enige aandacht geven, omdat de werking ervan zich tot onze dagen blijft doen gevoelen.

Biddag
Allereerst noem ik de jaarlijkse biddag. Deze vloeide voort uit een jaarlijks van overheidswege uitgeschreven biddagbrief, die - zegt J. van Eijnatten in zijn opstel 'Hollandse apocalyps' - kan worden beschouwd als 'een formele bevestiging en erkenning van het indirecte gezag van de overheid in religieuze zaken'. De predikanten werden geacht op gezag van de overheid het volk op te roepen tot geloof en verbetering van levenswandel. En zo had de biddagpreek alles te maken met de toekomst: 'De predikanten stelden zich op als heuse profeten, die in navolging van de oudtestamentische zieners het Nederlandse volk dreigden met tijdelijke oordelen en - bij hardnekkige weigering - zelfs met de permanente ondergang'.
Soms werd 'in straffe bewoordingen' het einde van Nederland aangekondigd. Herman Witsius wordt als voorbeeld aangehaald, die in zijn Twist des Heeren met Zynen wyngaart in een preek over Jes. 5 : 4 zegt: 'Dan is de boosheid van een volk op den hoogsten top geklommen...'. In het bijzonder wordt aandacht gegeven aan de Verzameling van biddags-predikatiën van de vermaarde Kralingse predikant Theodorus van der Groe (1705-1784), die door de classis Utrecht van een approbatie waren voorzien, hoewel onder een voorbehoud, namelijk dat men enige gedachten 'voor de schrijver zelf' liet. Want, zei het klerikale orgaan De Boekzaal: 'Inderdaad de wyze van voorstellen is op sommige plaatsen zo zonderling, dat de Schryver schynt voor te geeven, een buitengewoon Gezant van God te zyn, en onmiddeyke openbaaringen en beveelen van God ontvangen te hebben'. In een preek over Hosea 5 : 12-15 (God zal Efraïm zijn als 'een mot') zei hij dat 'als de Heere die verslindende motte nog maar eenige jaren terdeegen laat doorknagen', het Nederlandse volk wel zou inzien dat het ziek is maar dat het dan waarschijnlijk te laat zou zijn. Of de muren van Jeruzalem (!, v.d.G.) dan 'in benauwdheid der tyden' nog herbouwd zouden worden, had de Heere 'aan zynen armen en onweerdigen knegt' niet geopenbaard. De zuster van Van der Groe, Eva, ontving daarbij openbaringen dat het getal der uitverkorenen bijna vervuld was. Op grond van dit alles duurde het na de dood van Van der Groe nog veertig jaar voordat de preken werden uitgegeven.

***

Het bestek van dit artikel is te kort om er een oordeel over te geven. Feit is, dat in de loop der jaren in deze traditie vele biddagpreken zijn gehouden, die stonden in het teken van de waarschuwing voor het oordeel. Dat is op zich niet alleen gewettigd maar ook nodig. De boodschap van de profeten mag ook actueel worden overgebracht naar andere tijden. Dat biddagbrieven van overheidswege hierin een plaats hadden kan men zich nu niet meer voorstellen.
Wanneer aanzegging van het oordeel als naar gewoonte breed van alle kansels gebeurt, kan er echter een zekere gewenning insluipen. Nochtans zal prediking tijdbetrokken profetisch zijn. Het Woord biedt profetische stof te over. Maar de preekstoel is niet de plaats om bijzondere openbaringen aan de mensen bekend te maken. De geschiedenis heeft geleerd, dat - zulke openbaringen zelden uitkwamen maar wel veel verwarring stichtten. Ik zeg: zelden, want God kan in bijzondere tijden ook een bijzonder licht op Zijn handelen werpen. Maar dan zal dat meer doorklinken in door de Geest ondersteunde, krachtige profetische prediking, dan in het noemen van bijzondere openbaringen. De gemeente wordt alleen vanuit het Woord vermaand, geoordeeld en gesticht.

Oudejaarsavond
Boeiend is in dit boek ook het hoofdstuk dat gaat over de Oudejaarsavondpreek. Deze dateert in ons land van 1817, toen 'Het Algemeen Christelijk Synoder der Hervormde Kerk in het Koninkrijk der Nederlanden' een brief stuurde aan 'De Leeraars en Opzieners van de Hervormde Gemeenten', met daarin deze passage: 'Daar de laatste dag van het jaar telkens een aanmerkelijk tijdperk van het menschelijk leven besluit, en zulk een besluit bijzonder geschikt is, om ons te stemmen tot ernstig nadenken over ons zelven, en over de wegen van God met ons gehouden; zal van nu voortaan, overal ieder jaar op dien dag met een plegtig dankuur worden gesloten; waartoe een avonduur, waar zulks geschieden kan, als het meest geschikte, wordt aangeprezen'. 
De schrijvers plaatsen dit hoofdstuk onder de titel 'Poort voor een nieuwe tijd'. De Nederlandse calvinisten, zeggen zij, hadden vanouds niet veel op met christelijke feestdagen buiten de zondag. De Provinciale Synode van 1574 hield het alleen op de zondag. De nationale synode van Dordrecht gaf echter toe aan de overheid, waar deze 'kennelijk het Kerst-, Paas- en Pinksterfeest evenals de Nieuwjaarsdag ('den iaersdag') en de Hemelvaart stimuleert'. Voor Luther was overigens de kerstdag nieuwjaarsdag. Al met al reden genoeg om deze dagen niet met de zondag gelijk te schakelen.

***

De schrijvers hebben veertig oudejaarsavondpreken tussen 1848 en 1999 geanalyseerd (o.a. van J. J. van Oosterzee, A. Kuyper, K. H. Miskotte, J. Koopmans, A. A. van Ruler, O. Noordmans); een selectie overigens van uitsluitend hervormde en gereformeerde predikanten. Ze noemen drie karakteristieken die naar voren springen: De vergankelijke, sterfelijke mens tegenover de Heer van dood en leven, De nietige en schuldige mens tegenover de goddelijke Rechter en De begenadigde mens tegenover de Vader in de hemelen.
Als het om de oudejaarspreek als tijdrede gaat zijn er grote verschillen. In de oudejaarspreek van Kuyper in 1886 bijvoorbeeld (over Psalm 27 : 14) wordt de strijd van de kleine luyden 'keerpunt in de loop onzer historie' genoemd. De hervormde J. J. Koopmans zegt echter in 1940: 'De wereld is stervende - en wij met haar. Daarom kunnen wij den troost der verwachting van Zijn wederkomst niet missen.'
In die (oorlogs)jaren, zeggen de schrijvers, klinkt in preken de verwachting van het einde aller dingen door. In de meest recente oudejaarspreken daarentegen (uit 1999) 'valt weinig toekomstvisie te destilleren'.

***

Ook hier volstaan we met iets door te geven uit de geschiedenis. Nood der tijden bepaalt ook de nood der prediking. Is de nood van onze tijd niet, dat er geen nood meer wordt gevoeld? Rijk en verrijkt en nergens gebrek aan. Hoe dan nog over een toekomst als wenkend perspectief te (s)preken?! Opvallend is hier de conclusie van de schrijvers, namelijk, dat de oudejaaravondpreek zich altijd wel inlaat met de actuele context maar dat alleen bij 'uitzonderlijke predikers' van een werkelijk verstaansproces tussen tekst en context, tussen tijd en eeuwigheid sprake is. Goede tijdpreken zijn zeldzaam in onze dagen.

Verwachting
Ten slotte nog enkele regels over de eindtijdverwachting zelf. In dit boek is zo ongeveer alles wat met eindtijdverwachting in onze geschiedenis te maken heeft bijeengebracht. Zoveel, dat het een mens bij lezing duizelt. Maar het gaat dan ook om toekomst, die door mensen niet als een puzzel in elkaar te leggen is.
Ook vanuit de Schriften zijn echter door Schriftgetrouwe predikers en anderen vaak heel verschillende lijnen getrokken. Die verschillen komen met name aan het licht als het gaat om het Duizendjarig Rijk. Een reden dunkt me om hier voorzichtig te oordelen als het om de visie van 'de ander' gaat. Voor de één is dit rijk al geweest, voor de ander moet het nog komen, voor weer een ander leven we er middenin. Kinderen van God zijn hier soms verschillende wegen gegaan.
De invloedrijke coccejaan Friedrich Adolph Lampe (1683-1729) verwachtte een toekomstig rijk van duizend jaren en wordt als chiliast aangemerkt. Ook Willem Bilderdijk verwachtte 'een duizendjarige heerschappij van Christus'. Op grond van een bepaalde tijdrekening meende hij zelfs dat deze in 1823 zou aanvangen. Anderen verwierpen de gedachte van een komend vrederijk.

***

De belijdenisgeschriften kennen wel de belijdenis aangaande de wederkomst van Christus maar leren geen duizendjarig rijk. De verwachting van de toekomst daarin raakt het persoonlijke leven, niet het universele leven. In de vorige eeuw laaide echter de discussie op over 'de wederoprichting aller dingen' (Hand. 3 : 21). De Leidse hoogleraar J. H. Scholten presenteerde zich in zijn De Leer der Hervormde Kerk, in hare grondbeginselen uit de bronnen voorgesteld (vier drukken tussen 1848 en 1862), als dogmaticus 'uit de calvinistisch gereformeerde traditie', die in Nederland in de Drie Formulieren zijn weerslag had gevonden. Hij wilde zijn theologie echter beoefenen 'in discussie met de hervormde belijdenisgeschiften en deze vanuit de bijbel corrigeren'. Maar uiteindelijk verwierp hij de predestinatie en werd hij de overtuiging toegedaan, dat alle mensen deel hebben aan de door God bepaalde 'zedelijke ontwikkeling' van de mensheid. Sommigen ontdekken nu al hun eeuwige bestemming, anderen zullen na hun dood deel krijgen aan die zedelijke ontwikkeling. Hier beriep Scholten zich op een gedicht van de jonge Da Costa, waarin deze 1 Kor. 15 : 28 aanhaalt:

Aan den eindpaal van de tijden,
ziet mijn oog den geest van 't kwaad
Moe geworsteld en ontwapend, tot geen afval meer in staat!
Als de Heere God in allen, en in allen alles is
Zal het licht zijn, eeuwig licht zijn
Licht uit licht en duisternis.

Hoewel Scholten de grote man werd van het modernisme van die dagen, riep hij toch de bezinning over de eschatologie, de leer der laatste dingen, wakker. Maar intussen was ook in de kring van Het Reveil de eschatologie herontdekt. Enkele aanhangers van het Reveil kwamen toen ook bij het chiliasme uit. Breed aandacht krijgt hier Isaac Da Costa, die weigerde zich aan te sluiten bij de strijd van Groen van Prinsterer voor het herstel van de gelding van de belijdenisgeschriften, onder andere omdat het zijns inziens in de formulieren aan een profetisch-eschatologisch perspectief ontbrak. Da Costa betrok zijn verwachting aangaande de wederoprichting aller dingen op de 'geestelijke reiniging der mensheid' en betrok daarbij op grond van Hand. 3 : 21 het herstel van Israël en het koningschap van Christus in het Duizendjarig Rijk in Jeruzalem, zoals vóór hem Wilhelmus à Brakel had gedaan. Da Costa was ervan overtuigd, dat de Joden, zijn eigen volk, Christus bij Zijn terugkeer aan het begin van het Duizendjarig Rijk als hun Messias zouden erkennen. Hij kon geen belijdenis ondertekenen, die niet expliciet over de verwachting aangaande Israël beleed.

***

In dit boek wordt Da Costa de meest uitgesproken representant van het chiliasme genoemd. Maar, zegt de schrijver van dit hoofdstuk (dr. A. de Lange), het is duidelijk dat Da Costa het 'God in allen alles' anders interpreteerde, dan hij zelf nog in zijn door Scholten geciteerde gedicht had gedaan.
Intussen krijgt ook J. H. Gunning jr., vanaf 1882 kerkelijk hoogleraar in Amsterdam, na 1889 staatshoogleraar te Leiden, brede aandacht. Diens visie wordt als volgt samengevat: 'Het rijk Gods bewerkt zelf de voltooiing van de geschiedenis, omdat de zondeval de ontwikkeling van de potenties, die in de schepping zijn gelegd, verhindert'. Daarmee noemt dr. de Lange Gunning de eerste universitaire theoloog in Nederland die de hele theologie wilde ontwikkelen vanuit de leer van de laatste dingen.

Conclusie
Tot zover een korte weergave van enkele momenten uit dit inhoudsvolle boek over de laatste dingen. Biddagpreken als aanzegging van het oordeel; oudejaarspreken waarin de ernst van het leven wordt verwoord; en theologie, die niet klaar blijkt te komen met de eindtijdverwachting. Het laatste woord is er niet over gezegd, ook in de geschiedenis niet. De Heere Zelf zal de boekrol der geschiedenis ontrollen naar Zijn toekomst. Dan zal onthuld worden hoe het met al die geheimenisvolle Schriftwoorden zit, zoals Hand. 3 : 21 over de wederoprichting aller dingen, Rom 9-11 over het herstel van Israël en Openb. 20 over het Duizendjarig Rijk. Omdat het zaken zijn die in de Bijbel staan, moet er de bezinning over zijn. Zal het hierover nog ooit tot eenparig belijden komen in de kerk? Want er is toch meer dan het persoonlijke element als het over de eindtijdverwachting gaat? Alle dingen worden nieuw. Alle bijbelse perspectieven van het Koninkrijk Gods zijn nog niet uitgediept en open gelegd.
Beslissend is dat de verwachting van Gods toekomst levend blijft. Dat we ervan blijven preken, spreken en zingen! 'Protestants Nederland tussen tijd en eeuwigheid' geeft intussen een goede aanzet voor voortgaande bezinning. Ook in het verleden is al breed en diep over Gods toekomst nagedacht.

v. d. G.

N.a.v.: S. Voolstra en J. Vree (red.), Protestants Nederland tussen tijd en eeuwigheid, Uitgave Meinema, Zoetermeer, 262 pag.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 juli 2000

De Waarheidsvriend | 15 Pagina's

Toekomstverwachting in het verleden

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 juli 2000

De Waarheidsvriend | 15 Pagina's