De lofzang gaande houden
Op dinsdag 29 augustus ll. vond in de Sint-Janskerk te Gouda een symposium plaats onder de titel De kerk op adem ter gelegenheid van het terugtreden van ondergetekende als algemeen secretaris van de Gereformeerde Bond. Sprekers waren, na de opening door ds. R. H. Kieskamp, prof. dr. G. Dekker, dr. K. Blei, prof. dr. W. J. Ouweneel, ds. A. Moerkerken en dr. W. Verboom. Daarna was er een forumgesprek met behalve de sprekers ook dr. J. Hoek. De avond werd afgesloten met een avondgebed, geleid door ds. G. D. Kamphuis, waarbij drs. P. J. Vergunst ook in zijn nieuwe functie werd ingeleid. In het nummer van volgende week hoopt ds. H. Russcher een impressie van de studiedag te geven. In dat nummer komt ook een bijdrage van ds. G. D. Kamphuis. Ondergetekende hoopt dan ook die dag kort te evalueren door in te gaan op enkele momenten, die in de lezingen aan de orde zijn geweest. Bijgaand treffen de lezers de tekst van het dankwoord, dat door mij is uitgesproken voorafgaand aan de sluiting. Het wil tevens een afsluitend woord zijn bij de beëindiging van mijn functie.
Dank
Aan het eind van dit symposium wil ik kort mijn dank uitspreken aan allen, die aan deze dag hun bijdrage hebben gegeven. Allereerst dank ik allen, die hier gekomen zijn. Ik acht het een zegen met zovelen, dienaren van het Woord, leidinggevenden in kerkelijke verbanden maar ook met de kring van ons gezin met een kleine kring daaromheen, mijn dienst te mogen afsluiten en dan nog wel in deze fraaie kerk. Ik betrek in mijn dank ook de velen, die de afgelopen weken een brief hebben geschreven.
Ik dank de sprekers, die aan deze dag vulling hebben willen geven op een wijze, die tot nadenken stemt. Ik beloof op korte termijn de sprekers een persoonlijke reactie te geven, terwijl ik ook in De Waarheidsvriend op deze dag terug hoop te komen. Momenteel lijkt het mij genoeg als ik zeg, dat ik het op hoge prijs heb gesteld, dat het woord is gevoerd uit een breed spectrum van het kerkelijk leven, door personen die elk voor zich daarin een sector vertegenwoordigen en waarmee ik persoonlijk ook een meer of minder lange geschiedenis heb.
Ik dank het hoofdbestuur van de Gereformeerde Bond van heler harte voor het mogelijk maken van deze dag. Mag ik ook hier kort zijn.
Ik acht het een groot voorrecht zoveel jaren in harmonie te hebben mogen werken in het kader van het hoofdbestuur. In de voorzitters, die ik meemaakte, begrijp ik alle leden: de predikanten G. Boer, .W. L. Tukker, L. J. Geluk, C. van den Bergh, A. van Brummelen en nu G. D. Kamphuis. Met respect denk ik terug aan hen, die zijn overleden: ds. J. J. Timmer, ds. G. Boer, ds. W. L. Tukker, ds. L. Kievit, ds. Jac. Vermaas, dr. H. Bout, dr. A. van Brummelen en dhr. H. Bos. Momenten van spanning waren zeldzaam, momenten van geestelijke gemeenschap waren doorslaggevend.
Ik dank mijn opvolger drs. P. J. Vergunst voor de wijze, waarop hij aan de organisatie van deze dag zijn krachten heeft gegeven. Met dank denk ik terug aan de maanden van gemeenschappelijk optrekken voor het overdragen van de functie: in vriendschap en broederlijke verbondenheid. Van harte zeg ik tegen hem: 't Zal warempel wel gaan.
Tot slot wil ik nog een persoonlijk woord ter afsluiting zeggen.
Te Deum
Tijdens mijn studietijd werd ik, mede door het lezen van de publicaties van prof. dr. A. A. van Ruler gegrepen door de theocratische gedachte. Anders gezegd: het belijden aangaande de theocratie schoot bij mij wortel. God regeert mens en wereld en dat zal de kerk naar binnen en publiekelijk naar buiten belijden. Ik las toen in een van zijn publicaties, met veel indruk, enkele coupletten van het Te Deum Laudamus, in de versie van Ahasverus van den Berg (1733-1807), het klassieke lied, dat zowel oecumenisch als evangelisch als reformatorisch mag heten.
Wij loven U, o God, wij prijzen Uwe Naam,
U eeuwig Vader, U verheft al 't schepsel saam.
En vooral de regels:
U looft d'apostelschaar in heerlijkheid, o Heer,
Profeten, martelaars vermelden daar Uw eer,
Door heel Uw kerk wordt steeds, daarboven, hier beneden,
In strijd en zegepraal Uw grote naam beleden.
Psalm 101 is al gereserveerd voor het lied over David als schaapherder, 'Ik was een jongeling, nog teder en gering', 'een eygen geschrift Davids', in de zeventiende eeuw in Nederlandse versie verschenen van de hand van ene ds. Abraham van der Meer. Laat deze machtige Ambrosiaanse lofzang dan maar psalm 152 mogen wezen. Ze is in lijn met de theocratische psalm, die we straks hopen te zingen:
'Roemt nu met nieuwe lofgezangen, De nieuwe blijken van Zijn gunst...
Alles moet Hem eren;
Want het Woord des Heeren,
't Richtsnoer Zijner daan,
Is volmaakt rechtvaardig,
Al onze achting waardig,
Eeuwig zal 't bestaan. (Ps. 33 : 2).
Doorgaan
De kerk en de mens zijn tot de lof aan God geroepen. De lofzang moet, mag doorgaan. Hoe dan ook. Ik herinner me als de dag van gisteren, dat we met het kerkhistorische reisgezelschap, dat van jaar tot jaar door Europa trok, in het Baptisterium van Milaan dit Te Deum hebben gezongen bij de doopvont, waarin Augustinus ooit werd ondergedompeld. Hoogst gebrekkig, want lang niet ieder kende de tekst. Maar de lofzang klonk op daar in die onderaardse gewelven.
Misschien is dat ook wel symbolisch voor de realiteit. De lofzang klinkt niet altijd zo zuiver of hooggestemd. Vaak is ze doortrokken van het zuchten van de ganse creatuur, vaak draagt ze de sporen van de gebrokenheid van ons bestaan, is ze gestempeld door de verbroken gemeenschap van een mens met God en van mensen onderling, wordt ze neergehaald door innerlijke aanvechtingen. De lofzang is vaak ook gekrookt, wordt zelfs gezongen met een gesloten mond. Maar soms ook mag de lofzang in jubel uitbreken, op de toonhoogte van de levendmakende Geest.
Op deze wijze kijk ik ook terug. De lofzang werd in allerlei toonaarden gezongen, omdat de Geest ook vandaag Zijn gemeente het lied op de lippen legt.
Stoorzender
Er zijn echter zoveel stoorzenders voor de lofzang. De grootste stoorzender is de mens zelf, ik-gericht als hij is. Het ging en gaat in de kerk vaak zo klein-menselijk toe. Daardoor ontstaan botsingen en wrijvingen, die werelds van aard zijn, met als gevolg ook vervreemding van mensen van elkaar, die ten diepste één zijn in het allerheiligst geloof. Gemeenschap der heiligen wordt verbroken, terwijl die in geloof en belijden aanwezig is. Kerkscheuringen zijn er op terug te brengen. Dat betekent schuld, grote schuld. Nu ik aan het eind van mijn dienst als algemeen secretaris van de Gereformeerde Bond sta, ben ik me van die schuld ook persoonlijk zeer bewust. Niet alles was op de toonhoogte van het Woord, en van de Geest en gericht op de eer van God. Integendeel. Schuld is dan ook nergens groter dan binnen de gemeente des Heeren. Maar daar alleen is dan ook de vindplaats van heil, met als hoogste concentratie de vergeving van schuld in het verzoenend bloed van Christus. 'Ik geloof één heilige, algemene christelijke kerk, de vergeving der zonden', belijdt het Apostolicum in één adem.
* * *
Nochtans heb ik me dezer dagen ook heel bewust gerealiseerd waar de grootste vreugde in het werk was gelegen. Dat was wanneer in de kerk - nee, niet in de Gereformeerde Bond maar in de kérk - tot uitdrukking kwam, dat ze van Christus is en wanneer haar getuigenis, waar dan ook gegeven, spoorde met haar hoge opdracht om de Gloria Dei, de eer van God te bedoelen en uit te zeggen. De lofzang ligt vooral in het lied van het dogma van de kerk der eeuwen, waarin de gereformeerde confessie ligt ingebed. Soms was die lofzang er in een herderlijk schrijven, soms was die er in een ambtelijke vergadering van de kerk; soms in verrassende ontmoetingen, in eigen kring en daarbuiten.
Zo was die lofzang er ook binnen de hervormd gereformeerde beweging, wanneer we het Grote Belijden der kerk op het oog hadden en de kerk op het hart droegen als Lichaam van Christus. In Psalm 4 lezen we: 'Gij hebt vreugde in het hart gegeven meer dan ter tijd, als hun koren en hun most vermenigvuldigd zijn' Ps. 4 : 8). De kerk is vandaag omgeven door overvloed, mede gedompeld in onze hedonistische cultuur. Dat bepaalt ook mede haar gestalte, haar on-gestalte soms. Maar die psalm is waar gebleken, bevindelijk waar gebleken, ook in de dienst die ik mocht verrichten. Vreugde, nochtans vreugde. Geen betere dienst dan de dienst des Heeren.
In de traditie van de kerk is altijd een punt van spanning geweest hoe de verhouding is tussen utere en fruere, gebruiken en genieten. Naar mijn overtuiging geeft de Schrift ons niet alleen de mogelijkheid tot het gebruik van wat God ons in Zijn Schepping heeft gegeven maar laat Hij ons ook van Zijn goede gaven genieten om de Schepper daarin te eren (1 Tim. 6 : 17). Over de geestelijke genieting bestaat geen twijfel. Daarom zeg ik van heler harte dat de grootste genieting is gelegen in de gaven, die de Geest schenkt, in de kerk, de gemeente en in het persoonlijke leven. De momenten, waarin dat tot uitdrukking kwam, staan met gouden letters in mijn herinnering, al ging dat soms door dalen heen.
Meer dan dertig jaar
Wanneer ik terugblik op een periode van meer dan dertig jaar in het hoofdbestuur en in dienstverband van de Gereformeerde Bond, dan is het een ademtocht in de tijd geweest. In die jaren zijn we getuige geweest van een grote omslag in de cultuur en daarin ook van het kerkelijke leven. We zijn van meerderheid in de samenleving minderheid geworden. Daarin ligt reden tot klagen. Ik hef nochtans niet een klaagzang maar een lofzang aan. Tot vandaag gaat de lofzang door. De Geest doet ook vandaag haar onwederstandelijke werk, in harten van mensen, in gemeenten en in de kerk. De lofzang wordt dan ook niet bepaald door meerderheid of minderheid in de samenleving. Maar door Christus, die in de nacht van Zijn lijden (!) de lofzang heeft gezongen. In alle lijden aan de kerk - en die was en is er - wordt in de navolging van Hem nochtans de lofzang gezongen.
* * *
Ik dank mijn God, die Mij kracht en liefde schonk om een poosje te dienen. Ik dank om de vreugde die er was. Ik sluit dan ook af met het Christuslied in het Te Deum:
U, Christus onze Heer, bekleed met majesteit,
U, 's Vaders een'ge Zoon, zij lof in eeuwigheid.
Het mensdom lag in schuld en vloek voor God verloren.
Gij werd de mens tot heil uit ene maagd geboren.
Gij hebt aan 't kruis voor ons de dood zijn macht ontnomen,
Zo baande G'ons de weg, om weer tot God te komen.
Gouda J. van der Graaf
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 31 augustus 2000
De Waarheidsvriend | 16 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 31 augustus 2000
De Waarheidsvriend | 16 Pagina's